Civis Mundi Digitaal #36
Bespreking van: Klaartje Peters, Een doodgewoon kabinet. Acht jaar paars, 1994-2002. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2015.
Doorbraakgedachte 1945 als achtergrond van paarse jaren
Een dik boek van 320 bladzijden heeft Klaartje Peters nodig gehad om de paarse jaren in de Nederlandse politiek in kaart te brengen, het moeizame ontstaan ervan te beschrijven (in bijna 40 bladzijden), en hun politieke betekenis te duiden. En dat heeft zij prima gedaan. Het is een goed geschreven en gecomponeerd boek, al is het wel een hele kluif. Het biedt al bij al een goed inzicht in de politieke betekenis van die paarse jaren. Wat ik daarin wel mis, is dat Paars niet duidelijk herleid wordt tot de Doorbraakgedachte die tijdens de bezettingsjaren geboren is, en in 1945 met de oprichting van de PvdA gerealiseerd leek te worden; een doorbraak namelijk van de politieke en maatschappelijke verzuiling, zoals die na de oorlog het meest saillant vertolkt is door de hervormde theoloog prof. G. van der Leeuw, te weten in zijn boek Balans van Nederland (1945). De tijdgeest was toen echter nog te sterk in de ban van de vooroorlogse verzuilingsgedachte. En de toen beoogde doorbraak via de PvdA is dan ook mislukt. In het nationale geheugen is die Doorbraakgedachte sindsdien zo ver weggezakt, dat een PvdA-prominent als Paul Scheffer het in 2012 presteerde de PvdA op te voeren als een van de dragende partijen van de verzuiling, naast de christendemocraten. Het Doorbraakverleden van zijn partij schoot hem kennelijk niet meer in herinnering.
Pas met de totstandkoming van het eerste paarse kabinet is de in 1945 beoogde doorbraak eindelijk een feit geworden. En de inspirator ervan was D’66-leider Hans van Mierlo. Ook Klaartje Peters heeft die Doorbraakgedachte als achtergrond van Paars onvoldoende onderkend.
Zij presenteert haar boek onder de titel Een doodgewoon kabinet. De toenmalige hoofdrolspelers Kok en Bolkestein stelden dat om politieke redenen graag zo voor. Maar de inhoud van het boek leert heel anders. Doodgewoon was alleen de voortzetting van het poldermodel, waarmee Kok als premier zelfs in het buitenland pronkte. Maartje Peters eindigt haar boek met de erkenning dat doodgewoon misschien wat te sterk is uitgedrukt. Maar dat is mijns inziens juist veel te zwak uitgedrukt. Dit was het eerste kabinet dat de doorbaak van de politieke verzuiling tot stand bracht en de daarmee gepaard gaande doorbraak van de maatschappelijke verzuiling bevestigde, die al gaande was. Zo kwam daarmee een einde aan een verzuiling die in Nederland het maatschappelijke en het politieke leven in de 20e eeuw te lang beheerst heeft. In de Nederlandse omroep zijn daarvan nog uiterlijke tekenen zichtbaar, maar de inhoud daarvan is inmiddels ook verdampt.
Politieke rol en verdienste D’66
De kroonjuwelen van D’66 worden nog altijd geassocieerd met staatsrechtelijke hervormingen. Onder Van Mierlo was dat aanvankelijk ook het geval, onder zijn opvolger Jan Terlouw niet of nauwelijks. Maar achteraf is het kroonjuweel van D’66 juist de doorbraak van de politieke verzuiling geworden, en niet haar inzet voor staatsrechtelijke hervormingen. Tijdens Paars, toen D’66 de kans kreeg die staatsrechtelijke hervormingen eindelijk tot inzet van paarse politiek te maken, is daar weinig of niets van terechtgekomen. Van Mierlo werd niet minister van Binnenlandse Zaken om zich hiervoor in te zetten, maar minister van Buitenlandse Zaken, en liet daarmee die staatsrechtelijke hervormingen over aan VVD-leider Dijkstal als minister van Binnenlandse Zaken, die er weinig warm voor liep. De doorbraak van 1945 is er niet gekomen via die staatsrechtelijke hervormingen van D’66, maar dankzij de totstandkoming van Paars. Dat laatste is, zoals gezegd, een moeilijke opgave geweest. Maar het is ten slotte gelukt. Oude vormen sterven heel langzaam af.
Doordat het ideologisch antagonisme tussen socialisme en liberalisme uit de 19e eeuw na de oorlog resulteerde in wederzijdse uitsluiting van PvdA en VVD als coalitiepartners, hebben beide partijen zelf de confessionelen, later overgegaan onder de naam christendemocraten, tot middelpunt gemaakt van de Nederlandse politiek, zonder welke coalitievorming in de regel niet mogelijk was. Deze dominerende machtspositie van de christendemocraten, eerst van de KVP en daarna van het CDA, werd op die manier vanzelfsprekend gemaakt, en zodoende werd progressief geheten links veroordeeld tot een secundaire machtspositie. Dat wekte op den duur wel toenemende irritatie. De kopstukken van de PvdA uitten die irritatie liefst achter de schermen, om niet op de gevoelige politieke tenen van het CDA te trappen. Maar minder prominente lieden in de PvdA, zoals bijvoorbeeld Willem Witteveen – zoals bekend omgekomen bij de ramp met de MH-17 in Oekraïne – maakten van hun hart geen moordkuil. De tweedeling die door de Nederlandse politiek loopt, zo stelde hij zonder omwegen, loopt niet meer tussen links en rechts, maar tussen democratische partijen die gelukkig de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigen (PvdA, VVD, D’66 en Groen Links) en de Staatspartij: het CDA die de D in zijn naam zonder meer verloochent.[1] D’66-leider Hans van Mierlo zag het in de jaren ’90 dan ook als de voornaamste opdracht van zijn partij aan “het laatste eenpartijstelsel van Europa” een einde te maken.
De praktische politieke betekenis van Paars in de Nederlandse politiek wordt in het boek verder helder in beeld gebracht. Met Paars is een duurzame verandering in de Nederlandse machtsverhoudingen teweeggebracht. Het CDA is zijn politieke spilpositie, en daarmee verbonden dominantie, kwijtgeraakt, en teruggebracht tot een gewone partij. En de ideologisering van de politieke verhoudingen tijdens de verzuilingsjaren heeft steeds meer plaatsgemaakt voor meer zakelijke relaties en een pragmatische en technocratisch getoonzette stijl van politiek bedrijven. Wat ik in dit boek in dit verband mis, is enigerlei verwijzing naar de liberale triomf in de Koude Oorlog als ideologisch hoogtepunt in de strijd over de grondslagen van de moderniteit als nieuw beschavingstype, en de gevolgen daarvan in de Nederlandse politiek. Die triomf heeft het politieke liberalisme gemaakt tot de voornaamste politieke stroming, met de VVD en D’66 als belangrijkste exponenten ervan, en het Nederlandse socialisme ideologisch uitgekleed, zoals dat door Kok als premier vakkundig is gedaan. Die ontideologisering werkt sindsdien door in de hele Nederlandse politiek.
Verschraling oppositiefunctie onder Paars mede achtergrond van het succes van de Fortuynrevolte
Het dramatische einde van Paars via de Fortuynrevolte als volstrekt onvoorzien politiek omslagpunt, dat het CDA tijdelijk herstelt in zijn oude machtspositie, krijgt in dit boek ook de nodige aandacht; vooral de frustratie van Paars, die door die onverwachte politieke interventie en invloed van Pim Fortuyn danig gefrustreerd raakte, want door die interventie zwaar gehinderd werd om het verhaal van de mooie resultaten van de twee paarse kabinetten voor het voetlicht te brengen. Na zijn succes in de gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart 2002 met Leefbaar Rotterdam, slaagde Fortuyn erin met zijn boek over de puinhopen van acht jaar Paars alle politieke aandacht naar zich toe te trekken. En dat leidde tot een pijnlijke stemmingswisseling onder het kiezersvolk, ten koste van Paars.
Wat in het boek ook onvoldoende belicht wordt, is de verschraling van de oppositiefunctie onder Paars, wat mede de achtergrond vormde van het succes van de Fortuynrevolte. Onder Paars was het ontbreken van een daadkrachtige oppositie zelfs zo opvallend geworden dat de toenmalige premier Wim Kok zich in 1995 op Prinsjesdag daarover wel enige zorg toonde. Maar of hij daaraan echt zo’n behoefte had werd door menigeen betwijfeld, ook door partijgenoten. Zo hekelde bijvoorbeeld PvdA-criticus Tromp[2] in 1998 de regenteske en aanmatigende regeerstijl van het eerste paarse kabinet. Serieuze kritiek binnen en buiten het parlement werd afgedaan als ware het majesteitschennis of eenvoudig genegeerd. Maar de lankmoedigheid waarmee de journalistiek zich daarbij neerlegde irriteerde Tromp ook hogelijk. In dat zelfde jaar vroeg Elsevier in een overzicht van het paarse(machts)kartel zich af hoe kwetsbaar een politiek systeem wordt als het verstoken blijft van de nodige kritiek.[3] Dat D’66-minister Hans van Mierlo tijdens het paarse bewind met reden kon zinspelen op de mogelijkheid van een nationaal kabinet met alle grotere partijen erin was opnieuw symptomatisch voor het verval van de oppositierol als relevante politieke factor in het oude politieke bestel.
Dat Fortuyn op zo’n succesvolle wijze het politieke establishment ondanks de doorbraak van Paars ter discussie kon stellen als leider van een nieuwe oppositie had dan ook alles te maken met de verschraling van de oppositierol die onder Paars een dieptepunt bereikte. De kwetsbaarheid van het politieke establishment heeft hij op genadeloze wijze blootgelegd. De ironie van deze geschiedenis is wel dat het CDA het als belangrijkste oppositiepartij tegen Paars zo sterk had laten afweten[4] daarvoor electoraal niet alleen niet is afgestraft, maar dankzij de Fortuyn-revolte en de politieke moord op Fortuyn zijn traditionele politieke sleutelpositie zelfs even heeft kunnen heroveren.
Van Mierlo vergeleken met Pim Fortuyn
Ten slotte nog enkele opmerkingen over Hans van Mierlo als inspirator van Paars en Pim Fortuyn als succesvolle bestrijder van Paars. Evenals D’66-leider Hans van Mierlo behoorde Fortuyn tot de naoorlogse babyboomers generatie, die in de jaren ’60 met zoveel tamtam op de voorgrond trad. Zij hadden qua politieke oriëntatie opmerkelijke punten van overeenkomst, die men van linkse zijde liefst over het hoofd pleegt te zien. Dat betreft bijvoorbeeld hun beider keuze voor een ander politiek bestel, een pragmatisch-politieke lijn die zich niets meer aantrekt van oude ideologische scheidslijnen en zodoende onbekommerd ideeën van verschillende ideologische herkomst combineert, alsook hun nadruk op politiek leiderschap als identiteitsbepalende factor in de politieke concurrentiestrijd. Beiden delen ook de opstandige geest van de jaren ’60, zij het dat Fortuyn toen een veel linksere positie betrok dan Van Mierlo. Desondanks is op beider politiek optreden heel verschillend gereageerd. Van Mierlo en zijn partij kregen over het algemeen een goede pers. Ondanks hun bedreigende intentie het oude bestel te laten ontploffen werd hun initiatief als verfrissend ervaren en gewaardeerd. Alleen van confessioneel-christelijke zijde had men moeite met de pragmatische en beginselloze start van D’66. De Fortuyn-revolte die tot uitbarsting kwam als reactie op de door D’66 geëntameerde paarse politiek viel een geheel ander lot ten deel en werd van stonde af aan gewantrouwd en gevreesd. Ook D’66 wilde van enigerlei verwantschap niets weten.
Vanwaar die zo verschillende bejegening en die aversie van D’66? Ik heb daar voorlopig de volgende verklaringen voor. Van Mierlo was politiek blanco toen hij zich onverhoeds in de politieke arena wierp en lag als journalist van een prominente Amsterdamse krant direct goed bij zijn collega’s van de pers en andere media. Fortuyn was daarentegen een linkse renegaat. En renegaten worden het felst bestreden.
Van Mierlo en zijn partij vonden met hun democratisch vernieuwingsstreven vooral weerklank bij de culturele bovenlaag van de bevolking waartoe hij zelf en de meesten van zijn medestanders ook behoorden. Zij kregen zodoende meteen een respectabel imago. Door de PvdA werd Van Mierlo met zijn partij begroet en omarmd als nieuwe uitdager van het confessioneel-liberale establishment en spoedig betrokken bij een progressieve concentratie die de aanval daarop inzette wat in de jaren zeventig uitmondde in het kabinet Den Uyl. Hoe anders verging het Fortuyn. Zijn aanval richtte zich vooral op de PvdA, zijn vroegere partij, en D’66 als initiatiefnemer van Paars. Daardoor werd hij ondanks zijn streven naar een nieuwe en democratisch beter functionerende politiek en naar een hogere kwaliteit van publieke dienstverlening onmiddellijk als rechts gevaar opgevoerd en bestreden. Door zich op te werpen als tolk van de frustraties die leefden onder brede lagen van de bevolking werd hij bovendien als Nederlandse tegenhanger van het rechtse populisme in Europa gesitueerd. Zijn politiek vond namelijk grote weerklank onder laag opgeleide en betaalde en zich bedreigd voelende burgers aan de onderkant van de samenleving die zich allang beklaagden over de linkse politiek inzake migratie, integratie en veiligheid. Het vertolken van hun zorgen en noden – lange tijd onmiskenbaar als een linkse of progressieve opstelling ervaren – werd tijdens de Fortuyn-revolte ineens omgetoverd tot te duchten rechts populisme. Fortuyn vond ook steun onder een vulgair geheten elite van nieuwe rijken die even weinig op hadden met de paarse politiek en via de politiek meer maatschappelijke erkenning wilden afdwingen.[5]
[1] Zie W. Witteveen, De vanzelfsprekendheid aan de macht, Socialisme en Democratie, 7/8, 1992, p.355
[2] Zie B. Tromp, Blauw met een rood randje, Intermediair, 30 april 1998
[3] Zie Elsevier, 1 augustus 1998. Zie ook K. Versteegh, De honden blaffen – waarom het CDA geen oppositie kan voeren, 1999, p. 274 ev.
[4] Zie Versteegh, a.w., (noot 216)
[5] G. van den Brink, Mondiger of moelijker?, WRR - voorstudies en achtergronden, 2002; H.J. Schoo, Van oude en nieuwe klassen of de deftigheid in het gedrang, in: Haagse tegenstrijdigheden, 2003, pp. 20-23; J. van Hezewijk, De nieuwe elite van Nederland. Het new boys-netwerk op jacht naar geld, status en invloed, 2003