Civis Mundi Digitaal #36
Het culturele feestjaar Vlaanderen-Nederlandjaar 2015, bedoeld ter viering van Vlaamse en Nederlandse creativiteit en culturele samenwerking, werd gepresenteerd onder de titel ‘BesteBuren’. Die viering valt op zichzelf toe te juichen, evenals uiteraard het startschot voor nieuwe culturele samenwerking. Die samenwerking kan ongetwijfeld nog veel verder gaan, zoals de Vlaamse minister-president Geert Bourgeois – een prominente neerlandofiel – verklaarde bij een recent bezoek aan Nederland, waar hij bij die gelegenheid ook een krans legde bij het graf van Willem I. Die werd, zoals bekend, in 1815 de eerste en tegelijk de laatste koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, wat dit jaar ook herdacht wordt.[1] Dat Nederland en Vlaanderen beste buren zijn, lijkt me lichtelijk gechargeerd, veeleer een uiting van wensdenken dan van realiteitszin. Dat Geert Bourgois als Vlaams minister-president bij het grote publiek in Nederland volslagen onbekend is, is daarvan een kleine illustratie. Het Beste Burenjaar 2015 werd op 13 en 14 februari 2016 in Antwerpen afgesloten met een BesteBuren-feestweekend en slotfeest, in aanwezigheid van Vlaams minister-president Geert Bourgeois, Nederlands minister van Buitenlandse Zaken Bert Koenders, de Nederlandse en de Vlaamse ministers van Cultuur Jet Bussemaker en Sven Gatz, en Antwerps schepen van Cultuur Philip Heylen. Van februari 2015 tot 14 februari 2016 vierde BesteBuren met 100 projecten in meer dan 70 steden en gemeenten de Vlaams-Nederlandse creativiteit en culturele samenwerking. De Nederlandse en Vlaamse overheden creëerden hiervoor het BesteBuren-Matchingsfonds van 500.000 euro. Aan het Vlaams-Nederlands Huis deBuren (Brussel) en DutchCulture (Amsterdam) werd gevraagd het fonds te beheren en ceremoniemeesters te zijn van het feestjaar. Dit alles klinkt heel bemoedigend. Daarmee is ongetwijfeld een reële bijdrage geleverd aan een ontwikkeling, waardoor Vlamingen en Nederlanders betere, in ieder geval minder vreemde, buren van elkaar worden, al zijn ze in sociaal-psychologisch opzicht ongetwijfeld anders geprogrammeerd. Er wordt toegewerkt naar een tweejaarlijkse Nederlands-Vlaamse top. Die zal dit jaar voor het eerst in Gent plaatsvinden. En de drie grensprovincies Zeeland, Noord-Limburg en Noord-Brabant zijn van plan om vanaf 2016 zich extra in te zetten voor culturele samenwerking met Vlamingen over de grens.
Die relatie uit Nederlands standpunt benaderend, stel ik voorop dat Nederland zichzelf veel meer als staats- dan als cultuurnatie beleeft. Vandaar dat de eigen taal hier als identiteitsbepalende factor veel minder erkend wordt dan in landen met een sterker cultureel zelfbewustzijn zoals Engeland, Frankrijk, Duitsland en andere landen. In lijn hiermee ligt ook de klein-Nederlandse oriëntatie in de Nederlandse geschiedschrijving die voor de oorlog door de historicus Pieter Geyl tevergeefs ter discussie gesteld is.
Met de voortschrijdende verzwakking van Nederland als staatsnatie door het proces van Europese integratie en economische globaliseringsprocessen zullen we van Nederlandse zijde noodgedwongen meer onze aandacht moeten richten op de vraag hoe we onze positie als kwetsbare cultuurnatie in stand kunnen houden en versterken. Het antwoord daarop ligt eigenlijk voor de hand: door meer in die eigen cultuur te gaan geloven en haar door doelbewuste inspanning op te krikken tot een hoger concurrerend niveau in de context van de Europese beschaving waarvan zij, lijkt me, nog een boeiende variant is, maar die wel meer aandacht en ondersteuning verdient.
Verdere versterking en uitbreiding van onze samenwerking met de Nederlandstalige cultuur in België kan daarbij een belangrijke bijdrage leveren tot versterking van onze positie als cultuurnatie. Na veel tegenwerking en strijd heeft die cultuur zich inmiddels ontwikkeld tot een geheel eigen, steeds zelfbewuster wordende variant van de Nederlandstalige cultuur. Voor de Vlaamse diplomatie is het tot heden een akte van geloof geweest dat de relatie met Nederland – om maar al te evidente geopolitieke redenen – absolute voorrang geniet. Dat is in Nederland nooit het geval geweest ten opzichte van zijn relatie met Vlaanderen. Als het erop aankomt laat Nederland het geopolitiek complementaire Vlaanderen in de regel aan z’n lot over. Deze vaak van Vlaamse zijde geuite kritiek zouden Nederlandse beleidsmakers zich wel eens meer mogen aantrekken in plaats van te volharden in een enghartige staatsnationalistische opstelling bij onderhandeling over vitale Vlaamse belangen.
Wat bijvoorbeeld een van die Vlaamse belangen betreft, de verdere uitdieping van de Westerschelde om zo een betere toegankelijkheid van de Antwerpse haven mogelijk te maken, is het overigens zoals uit Vlaams onderzoek blijkt[2], niet juist alleen Nederland verantwoordelijk te stellen voor de lange duur van de onderhandelingen daarover. Op dit punt was er minstens sprake van gedeelde verantwoordelijkheid. Het problematische onderhandelingsniveau aan Belgische, Vlaamse en Waalse zijde was daar mede verantwoordelijk voor. De onderhandelingen over het verder uitdiepen van de Westerschelde zijn inmiddels eindelijk, na veel gedoe, afgerond met een bevredigende oplossing. Het is een problematiek die ook een rol speelt bij de moeizame onderhandelingen over de kwestie van de IJzeren Rijn. We moeten eindelijk eens ophouden met elkaar kortzichtig te blijven concurreren. In plaats van het onzalige en geld verslindende plan via de Betuwelijn een gloednieuw spoortraject te realiseren was het veel goedkoper geweest samen met Vlaams België de al bestaande IJzeren Rijn te moderniseren. Nu zullen we de komende jaren opgescheept zitten met twee parallelle en waarschijnlijk onrendabele goederenspoorlijnen.
Dat die Vlaams-Nederlandse samenwerking te veel een vrijblijvend karakter heeft, is een oude klacht die nog steeds ter zake is, te veel steken als zij vaak blijft in moeizaam voortslepende dossiers en ad hoc projecten. Samenwerkingsinitiatieven zijn ook te zeer afhankelijk van de vraag of de daarbij betrokken personen goed met elkaar kunnen opschieten. Vandaar het grote belang van verdere structurele samenwerking. Daarbij is ongetwijfeld winst geboekt met de totstandkoming van een aantal institutionele instrumenten, zoals de Nederlandse Taalunie in 1980, het Cultureel Verdrag van 1995, de GENT-akkoorden, de Vlaams-Nederlandse Accreditatie Organisatie (voor het hoger onderwijs), de satelliettelevisie Het Beste van Vlaanderen en Nederland (BVN), het Vlaamse Cultuurhuis De Brakke Grond in Amsterdam en het in 2004 geopende Vlaams-Nederlandse Huis De Buren in Brussel, dat zich sindsdien voorspoedig heeft ontplooid op het terrein van kunst en cultuur, en ten slotte het samenwerkingsakkoord tussen de filmfondsen (voor de financiering van zes coproducties).
Wel ontbreekt het nog te veel aan de politieke wil op internationale fora gezamenlijke standpunten in te nemen. Dat is bijvoorbeeld weer niet gelukt in een belangrijke kwestie als de exception culturelle zoals voorzien in de culturele paragraaf van het Verdrag van Maastricht. Krachtens die uitzondering is het lidstaten toegestaan beschermende en stimulerende maatregelen te nemen ten gunste van de eigen cultuur en de vruchten daarvan niet bloot te stellen aan de wetten van de markt. In tegenstelling tot Vlaanderen doet Nederland daar echter geen beroep op omdat het dergelijke beschermende maatregelen niet nodig zegt te hebben,[3] terwijl het als cultuurnatie veel kwetsbaarder is dan het zich wil realiseren. Zowel onze massacultuur en lifestyle als hogere cultuuruitingen in dit land raken steeds meer in de ban van Amerikaanse culturele invloeden en pretenties.
3.1 Cultureel tekort Nederland
Behalve door taaie vooroordelen over en weer wordt de Nederlands-Vlaamse samenwerking niet minder belemmerd door een gebrek aan wederzijdse belangstelling. Dat geldt het meest voor Nederland. Ook een prominent publicist als Paul Scheffer die een aantal jaren geleden nog afstandelijk reageerde op verdere toenadering tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden[4], toont daarvoor nu grotere belangstelling. In een prikkelend betoog over het cultureel tekort waaraan Nederland lijdt, merkt hij op dat er veel meer mogelijk is om de culturele banden in ons taalgebied aan te halen. We weten weinig van elkaar en nog minder van de wijze waarop wij verschillend naar de wereld kijken.[5] Het ANV is overigens al meer dan honderd jaar bezig daar wat tegen te doen, maar heeft daarvoor in Nederland tot nu toe nog veel te weinig weerklank gevonden. Met het oog op dat culturele tekort wordt bijvoorbeeld gewezen op het te beperkte culturele grensverkeer via kranten, tijdschriften, radio en tv. Dat is namelijk veel beperkter dan men zou verwachten op grond van het taalgebied dat we met elkaar delen. Maar er is wel een zekere kentering gaande. Namen Nederlandse kranten lange tijd zelden publicaties op van Vlaamse journalisten en schrijvers, dat is inmiddels duidelijk aan het veranderen. Dat is mede te danken aan de benoeming van de voormalig hoofdredacteur van het Vlaamse dagblad De Standaard Peter Vandermeersch tot hoofdredacteur van NRC Handelsblad. Die vervult ook een relevante rol door zijn optreden voor de Nederlandse publieke media, wanneer Vlaamse of Belgische kwesties aan de orde zijn.
De bijdrage van Vlaamse tijdschriften aan het Nederlandse medialandschap is ook nog heel bescheiden. Afgezien van Suske en Wiske is alleen Flair een Vlaamse titel geweest die zowel in België als Nederland aangeslagen is. De meest geslaagde uiting van culturele samenwerking in de tijdschriftenwereld is nog altijd het Vlaams-Nederlandse culturele tijdschrift ‘Ons Erfdeel’; een moedig en vruchtbaar initiatief van de Vlaamse dichter en schrijver Jozef Deleu, die van 1959 tot 2002 de hoofdredacteur van dit tijdschrift is geweest. In 2015 is het al aan zijn 58e jaargang toe, met constante medewerking van Vlaamse en Nederlandse zijde. De Vlaams-Nederlandse artistieke samenwerking is ook nog niet zo evident, zo vanzelfsprekend als die aanvankelijk leek. Dit stuit namelijk op nogal wat verschillen in opvatting en organisatie. De Brakke Grond heeft daar 35 jaar lang leerzame ervaring mee opgedaan.
3.2 Cultivering culturele verschillen
Wat de Nederlands-Vlaamse betrekkingen sinds lang in de weg staat, zijn de historisch gegroeide culturele verschillen die terecht de nodige aandacht blijven trekken. We beleefden dat dit jaar opnieuw, toen een mogelijke fusie tussen de Nederlandse supermarkt Albert Heijn en zijn Belgische concurrent Delhaize bekend werd gemaakt. Onmiddellijk verscheen een groot artikel hierover in een Nederlandse kwaliteitskrant onder de waarschuwende titel ‘Dezelfde taal, maar er gaapt een diepe cultuurkloof’, met ter onderstreping hiervan het Belgische gezegde: “Als een Ollander je niet bedrogen heeft, is hij dat kennelijk vergeten”.[6] Zoals gebruikelijk in Nederland, werd die reactie toegelicht met een citaat van een deskundige, Marinel Gerritsen, em. hoogleraar Interculturele Communicatie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen: “We delen de taal, maar de cultuurkloof is gigantisch. Die gemeenschappelijke taal is eigenlijk een valkuil.”
En toen die mogelijke fusie doorging, werd in Nederlandse media onmiddellijk twijfel uitgesproken over de slagingskans ervan. Niet gunstig, luidde het oordeel van de economische columnist van de Volkskrant, Peter de Waard, met weer ook een verwijzing naar cultuurverschillen. De Belgische werknemerscultuur is heel anders dan in Nederland, en de vakbonden doen zich daar ook veel sterker gelden
In de afgelopen jaren is die cultuurkloof in talrijke publicaties breed uitgemeten. Een expert op dit gebied is zeker de Vlaamse filosoof Paul Wouters, onlangs teruggekeerd naar zijn Vlaamse geboortestreek, na bijna 30 jaar in Nederland gewoond en gewerkt te hebben, en zijn expertise omtrent de Vlaams-Nederlandse betrekkingen verwerkend in zijn boek België-Nederland (2005). In Vlaanderen teruggekeerd herhaalde hij zijn visie op die betrekkingen in een nieuwe, volledig herziene en geactualiseerde editie van het vorige boek, met de bewust omgekeerde titel Nederland-België (2015), en met weer de nadruk op die culturele verschillen. Dat resulteert in zijn stelling dat het grootste misverstand tussen Vlaanderen en Nederland hierin bestaat, dat zij dezelfde taal denken te spreken. Niet alleen woordkeus, grammatica en betekenis lopen uiteen, maar zelfs het stemgeluid. De misverstanden tussen Belgen en Nederlanders als uitvloeisel daarvan zijn onontkoombaar, omdat zij verschillende levensvormen in culturele zin vertegenwoordigen. De slechtste dienst die we aan de relatie tussen goede buren kunnen bewijzen, is dat we aan die onderlinge verschillen te weinig aandacht schenken, stelt Wouters in de inleiding van dit boek. Dit is ongetwijfeld juist.
Toch heb ik hierbij een kleine kanttekening. Wat mij in dit soort publicaties over cultuurverschillen tussen landen opvalt, is het gemak waarmee in die context ongenuanceerd gegeneraliseerd wordt, terwijl dat in andere gevallen op strenge afkeuring stuit, zoals bijvoorbeeld als men in algemene zin iets zegt over moslims en hun religie en cultuur.[7] Zo wordt België in die publicaties ongenuanceerd tegenover Nederland gesteld, en omgekeerd. Maar kunnen we België probleemloos een eigen culturele identiteit toedichten, zoals bijvoorbeeld Belgicistische Vlaamse intellectuelen geneigd zijn te doen? Dit wordt serieus betwist in het licht van de verschillende – met name Vlaamse, Franstalige en Duitse – cultuurgemeenschappen waarin België uiteengevallen is. Wouters erkent in dit verband wel dat het niet voor de hand ligt Vlaanderen en Wallonië zomaar over één kam te scheren.
Nederland wordt op zijn beurt even ongenuanceerd benaderd, met voorbijgaan aan de culturele verschillen die bij dit vanouds pluriforme land bij nader inzien eveneens opvallen, en tijdens de verzuiling van de vorige eeuw een markante maatschappelijke en politieke expressie kregen. Rond de vorige eeuwwisseling spitste dat in eerste instantie toe in de godsdienstig-politieke antithese, de tegenstelling tussen seculier en confessioneel-christelijk Nederland. Seculier Nederland viel op zijn beurt uiteen in liberale en sociaaldemocratische richtingen, en confessioneel-christelijk Nederland in protestants-christelijk en rooms-katholieke geloofs- en politieke richtingen, met daarmee samenhangende culturele verschillen. Wouters maakt daar in ander verband overigens wel melding van. Dankzij de ontzuiling en meer onderling contact, maatschappelijk verkeer en communicatie als gevolg daarvan, hebben die culturele verschillen inmiddels wel hun vroegere scherpte verloren. Daarnaast is er dan nog altijd de waterscheiding tussen Noord en Zuid, dus Nederland boven en onder de grote rivieren. In discussies over de Nederlandse culturele identiteit wordt die culturele verscheidenheid soms zo sterk opgevoerd dat een eigen Nederlandse identiteit zelfs ter discussie wordt gesteld. Zo ver ga ik zeker niet.
Een wetenschappelijke onderbouwing van die multi-/interculturele problematiek is indertijd geformuleerd door Geert Hofstede, em. hoogleraar Vergelijkende Cultuurstudies en Internationaal Management[8], en nader uitgewerkt in zijn bijdrage in het Civis Mundi jaarboek Nationale Identiteit, 2001[9]. Daarin herinnerde hij ook aan de stelling in 1990 van de toenmalige Nederlandse minister Hedy d’Ancona op het Nederlands-Vlaamse congres in dat jaar, dat Vlaanderen en Nederland een taalgemeenschap zijn, maar geen cultuurgemeenschap. Dat leidde toen nog tot een diplomatiek incident. Vlamingen zagen daarin namelijk een aanslag op het gemeenschappelijke Nederlands-Vlaamse culturele beleid in de toekomstige ontwikkeling van Europa.
Maar dat was helemaal niet de bedoeling van de minister. Cultuur, zo verheldert Hofstede in dit verband, moet opgevat worden als een collectieve mentale voorprogrammering. In deze zin, zo stelt hij, hebben Vlamingen en Walen veel meer met elkaar gemeen dan Vlamingen met Nederlanders. Wouters deelt die zienswijze. Hij gaat opnieuw uit van een eigen Belgische geestesgesteldheid, en baseert daarop een reeks van culturele verschillen tussen Nederland en België. Op de vraag of je beter een Nederlander dan een Belg kunt zijn, antwoordt hij dat hij in dat geval voor Nederland kiest (vooralsnog een sterk merk), maar dan wel als Belg. Aan een Vlaamse afkomst is zijns inziens een eigen positieve identiteit te ontlenen. Anders dan België is Vlaanderen namelijk een merk in opkomst. Maar het is nog wel een B-merk en als zodanig voorlopig schatplichtig aan A-merk Nederland, meent hij.
Die cultuurverschillen zijn ongetwijfeld een ervaringsfeit. Willen we minder vreemde buren voor elkaar worden, dan moeten we in het noordelijke en zuidelijke deel der Lage Landen met Hofstede beseffen dat we anders geprogrammeerd zijn. Bij de presentatie van het Civis Mundi jaarboek Nederland en de toekomst van Vlaanderen (1998) oordeelde de bekende Vlaamse historicus Wim Blockmans wel dat we minder moeten blijven praten over onze cultuurverschillen, en ons meer moeten richten op de realisering van reële mogelijkheden tot samenwerking. Van die geest gaf ook Paul Beugels blijk in zijn bijdrage in juist genoemd jaarboek, waarbij hij Nederland en Vlaanderen voorstelt als een ideaal stel voor een autonome EU-regio.
Een ervaringsfeit is ook dat we steeds meer leven in multiculturele samenlevingen. Dat heeft geleid tot een pittige discussie tussen multiculturalisten, die de sociale cohesie in een bepaald land opvatten als respect voor ieders identiteit in een multiculturele en pluriforme samenleving, die geen gemeenschappelijke culturele identiteit meer van node heeft; en daartegenover culturele nationalisten, die vasthouden aan zo’n gemeenschappelijke nationale en culturele identiteit.
De imperatief van deze tijd is in ieder geval dat we leren omgaan met die culturele verschillen, en ze leren te relativeren. En dat is zeker ook van toepassing op de relaties tussen de noordelijke en de zuidelijke delen van de Lage Landen. En naarmate we meer met elkaar in maatschappelijk en zakelijk opzicht verkeren, verliezen die verschillen, naar te verwachten valt, hun historisch gegroeide scherpte en daarmee samenhangende vooroordelen.
Dat die verschillen niet negatief hoeven uit te pakken onderstreept de scheidende directeur van De Buren – het Vlaams-Nederlandse Huis voor cultuur en debat te Brussel – Dorian van der Brempt. De grootste troef van de Vlaams-Nederlandse culturele samenwerking is juist dat we elke dag opnieuw kunnen genieten van onze verschillen. In dit Huis geloven we trouwens in de complementaire eigenschappen en kwaliteiten van de noordelijke en een zuidelijke Nederlanden, aldus deze directeur in een afscheidswoord.
3.3 Nederlandse arrogantie ter discussie
Wat de Nederlands-Vlaamse betrekkingen sinds lang ook in de weg staat, is het morele superioriteitsbesef waarmee Nederlanders, meestal Randstad-Nederlanders, hun Vlaamse taalgenoten vaak tegemoet treden. Dat heeft niet minder diepe historische wortels. En het is vooral aan dat besef en daaruit voortvloeiende arrogantie te wijten dat Nederlanders in Vlaanderen zelfs het laagste scoren op de Europese sympathieschaal. Over beste buren gesproken. Dat de Vlaamse perceptie van de als arrogant overkomende Hollander grote overeenkomst vertoont met de wijze waarop Duitsers in Nederlandse ogen gepercipieerd worden, verklaart veel van die lage score, al is er de laatste tijd in de Nederlands-Duitse betrekkingen duidelijk een kentering in positieve zin gaande, als gevolg van de samenwerking van Nederland en Duitsland in Europees verband.
Maar de traditionele Nederlandse arrogantie en betweterigheid maken de laatste tijd wel steeds meer plaats voor achting en begrip voor wat in Vlaanderen gaande is en gepresteerd wordt. Dat bekende Nederlandse kranten, waaronder onze kwaliteitsdagbladen, inmiddels uitgegeven worden door Vlaamse krantengroepen, is een saillante bevestiging van die ommekeer. Zo worden de Volkskrant, Trouw, Het Parool en het Algemeen Dagblad uitgegeven door de Vlaamse Persgroep, die ook een hele reeks noodlijdende regionale kranten van uitgeverij Wegener in Nederland nieuw leven wil inblazen; terwijl het pretentieuze Nederlandse dagblad NRC Handelsblad sinds kort een uitgave is van het Vlaamse Mediahuis, een joint-venture van twee bekende Vlaamse families. Zodoende is er een Vlaamse dominantie in de Nederlandse krantenwereld tot stand gekomen. Met een gelukkige combinatie van Vlaamse efficiency en liefde voor de krant zijn zij de Nederlandse grens overgestoken om de Nederlandse krantenwereld een nieuw perspectief te bieden. Zij verstaan hun vak beter dan wij, erkent de Volkskrant. Op tal van punten hebben bepaalde praktijken in Vlaanderen nu zelfs een voorbeeldfunctie in Nederland gekregen.[10] En in grote Nederlandse bedrijven vinden we steeds meer Vlamingen in de hoogste gelederen.
De sterk Angelsaksische oriëntatie aan Nederlandse en de meer continentaal-Europese aan Vlaamse zijde is tenslotte ook een factor die belemmerend werkt in de Vlaams-Nederlandse betrekkingen. Dat is eveneens het geval bij de samenwerking in Benelux-verband, zoals het Nederlands-Vlaamse Comité Nieuwe Benelux dat al jaren ervaart.
Ondanks niet te onderschatten historisch gegroeide cultuurverschillen hebben Nederland en Vlaanderen in hun gemeenschappelijke taal niettemin een fundamenteel gegeven met elkaar gemeen. De taal is bij uitstek het middel waarin een cultuur zich uitdrukt en betekenis geeft aan haar bestaan. Een gemeenschappelijk cultuurbewustzijn vloeit daar echter niet zonder meer uit voort, al werd dat in de eerste helft van de 20e eeuw in bepaalde kringen nog verondersteld. Op historisch-wetenschappelijk niveau sprak de historicus P. Geyl in dit verband zelfs van de Nederlandse stam. In de tweede helft van de 20e eeuw is jarenlang doelbewust gestreefd naar culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen. Het Algemeen Nederlands Verbond liep daarin voorop. Die integratie is ook een levensvoorwaarde voor een volwaardige culturele ontplooiing van Vlaanderen: zo’n 6 miljoen Vlamingen bieden daarvoor een te smalle basis. Vandaar het cruciale belang dat Vlaanderen en Nederland zich ontwikkelen tot één culturele regio in Europa, met een onderlinge levendige debatcultuur als uitvloeisel. Dat werd aanvankelijk van de zijde van het Vlaamse establishment wel tegengewerkt vanwege het Hollandse ‘progressieve virus’ waarmee de eigen bevolking daardoor besmet zou raken. In 1980 werd niettemin ter bevordering van die culturele integratie de Nederlandse Taalunie opgericht. En dat was een bijzondere stap voorwaarts in dat culturele integratieproces. Een populaire bijdrage daaraan levert zoals bekend jaarlijks het Groot Dictee der Nederlandse Taal, in 1990 gestart als een project van de Nederlandse Taalunie, de NOS en de Volkskrant, en dat nu tot stand komt in samenwerking met de NTR en de Volkskrant enerzijds, en de Vlaamse VRT en het Vlaamse dagblad De Morgen anderzijds. Het is een geslaagd bilateraal initiatief, geprezen als een breed gedragen ode aan de Nederlandse taal. Maar taalvaardigheid is meer dan spellingsvaardigheid. Vandaar dat naast dat Groot Dictee een groter, meer omvattend bilateraal taalfestijn bepleit wordt, een oefening ook in het ontdekken van elkaars taalvarianten, en daarmee van elkaar.[11]
Sinds de jaren negentig is er aan beide zijden wel een neiging opgekomen om onderlinge cultuurverschillen meer te accentueren en culturele integratie te problematiseren. De vraag rijst of dat langzamerhand niet te veel nadruk krijgt. De cultuurverschillen die het gevolg zijn van de groeiende multi-etnische samenstelling van de bevolking gaan heel wat dieper. Niettemin is culturele integratie van die groeiende etnisch-culturele verscheidenheid een serieuze beleidsdoelstelling geworden, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Vooralsnog is dat, zoals bekend, ook een moeizaam proces.
Een bedachtzaam partnerschap, noem het een Vlaams-Nederlandse LAT-relatie (Living Apart Together). Dat is wel de enig haalbare optie genoemd.[12] Aanknopend bij de stellingname van de bekende taalkundige L. Beheydt[13] zie ik de toekomst van de Nederlandse en Vlaamse culturele identiteit in onderling verband primair gelegen in de gemeenschappelijke bereidheid zich als taalgemeenschap zoveel mogelijk eensgezind te profileren met gemeenschappelijke culturele ambities. Dat zou gestalte moeten krijgen in de ontwikkeling van een culturele alliantie met een gemeenschappelijk gevoerde taalpolitiek in het kader van de Taalunie, een verdere uitbouw van gemeenschappelijke culturele projecten en een gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid.
Het Nederlands-Vlaams Comité Buitenlands Cultureel Beleid heeft daartoe rond de eeuwwisseling met een voorstel aan de Nederlandse en Vlaamse regering het initiatief genomen en nader geconcretiseerd in een aantal actiepunten. Maar dat initiatief heeft tot dusverre niet de cultuurpolitieke weerklank gevonden waar dat Comité op gehoopt had. De ontwikkeling van zo’n strategische alliantie vergt aan Nederlandse zijde ongetwijfeld niet minder dan een cultuuromslag. En die komt er alleen als de toekomst van de Nederland-Vlaamse betrekkingen niet alleen een kleine culturele elite blijft bezighouden, maar tot inzet gemaakt wordt van cultuurpolitieke discussie en actie, om de geesten hiervoor rijp te maken.
Is een gemeenschappelijke taalpolitiek als juist bedoeld wel een realistische doelstelling? We raken hier aan de achillespees van de Nederlands-Vlaamse culturele samenwerking. Is er in Nederland voldoende bereidheid om hieraan mede te werken? Tot dusverre is die er zeker niet. Dat heeft te maken met het Nederlandse identiteitsbesef. Dat wordt sterk gestempeld door de Nederlandse koopmanstraditie. Nederland is vanouds een praktisch ingestelde handelsnatie. Als zodanig, stelt de socioloog Ernst Zahn, heeft Nederland de eigen taal minder hard nodig als middel tot zelfexpressie en symbool van nationale eenheid. Veel Nederlanders denken er inderdaad ook zo over. Voor hen heeft de eigen taal voornamelijk een instrumentele functie. De kortgeleden overleden taalkundige P.C. Paardekooper noemde Nederlanders dan ook moedertaalmasochisten die met hun opvallende voorkeur voor Engelse leenwoorden steeds meer lijden aan anglomanie.
In de 19e eeuw was er een zodanige verduitsing van ons land gaande, dat daartegen gewaarschuwd werd als een onwenselijke uitholling van de Nederlandse identiteit. Nu zien we zoals L. Beheydt - Vlaamse taalkundige en voormalig hoogleraar ‘De Nederlanden in de wereld’ aan de Leidse Universiteit – constateert, steeds meer een slaafse onderwerping aan de globaliserende Engelstalige invloed die Nederland penetreert, en gaat ons land plat voor de globaliserende monocultuur van MTV, e-commerce en e-business en de chatters op internet. Mondiaal gezien wordt het Engels onweerstaanbaar de lingua franca. Maar daarnaast behouden andere talen niettemin hun bestaansreden als expressie van specifieke nationale identiteiten. In het EU-Handvest van de grondrechten is dat inmiddels bevestigd en verankerd. Eerbiediging van de taalkundige verscheidenheid wordt daar expliciet gewaarborgd (art. 22). Ook het Nederlands dient op die grond gekoesterd te blijven als volledig inzetbaar communicatiemiddel op alle niveaus. Dit vergt nu wel een doelbewuste taalpolitiek.
Maar een dergelijke politiek vindt in Nederland weinig weerklank, hoewel in de EU een beroep gedaan kan worden op de exception culturelle zoals voorzien in de culturele paragraaf van het Verdrag van Maastricht. Krachtens die uitzondering is het lidstaten zoals gezegd toegestaan beschermende en stimulerende maatregelen te nemen ten gunste van de eigen cultuur en de vruchten daarvan niet bloot te stellen aan de wetten van de markt. Anders dan Frankrijk en Vlaanderen doet Nederland daar geen beroep op. Dat zou immers in strijd zijn met de openheid van onze cultuur. Taal- en cultuurprotectionisme zoals vooral Frankrijk die voert zal, zo vinden tegenstanders, ook niet bestand zijn tegen de onweerstaanbaar geachte opmars van cultureel internationalisme. Met zo’n defaitistische houding capituleert men al bij voorbaat. Paul Scheffer[14] spreekt in dit verband van de school der capitulanten die zich zonder enig verweer erbij neerleggen dat de Nederlandse cultuur op weg is op en onder te gaan in een Europese of wereldcultuur. Daar rekent hij ook de socioloog A. de Swaan toe vanwege diens stelling dat de cultuur zich uit zijn nationale bedding heeft losgemaakt, en dat we op weg zijn naar een vaderlandsloze cultuur[15].
In de vorige eeuw is door Nederlandse schrijvers als bijvoorbeeld W.F. Hermans en H. Mulisch al de doodsklok geluid over het Nederlands als cultuurtaal, evenals door taalkundigen als C.L. de Bot[16] en H. Brandt Corstius[17]. Over zo’n 75 jaar zal het Nederlands de tweede taal van Nederlanders en Vlamingen zijn zoals Fries dat nu is voor de Friezen, voorspelde Mulisch in zijn dankwoord bij de uitreiking aan hem van de Prijs der Nederlandse Letteren in Brussel op 30 november 1995. Van meerdere kanten is al gepleit voor afschaffing van de eigen taal ten gunste van het Engels[18] zonder dat dat enige verontwaardiging wekt. Het verlies van de eigen taal wordt door kosmopolitisch gezinde intellectuelen probleemloos, ja zelfs blijmoedig tegemoet gezien.[19]
Tegenover die pessimistische geluiden is er nog wel de optimistische boodschap van de Nederlandse Taalunie over de positie en het perspectief van de Nederlandse taal. Zij baseert dat optimisme vooral op de verspreiding van Nederlandstalige boeken en de bestudering van het Nederlands in het buitenland. Zij onderhoudt contacten met zo’n 180 universiteiten in meer dan veertig landen waar Nederlands gedoceerd wordt. Dat lijkt bemoedigend, maar W.F. Hermans[20] vroeg zich in dit verband al af waarom buitenlanders zich nog zouden uitsloven Nederlands te leren, als Nederlanders zelf zo weinig achting hebben voor hun taal. Vanaf 1 juli 2015 is trouwens een einde gekomen aan het subsidiëren van lessen Nederlands buiten het Nederlandse taalgebied.
Maar afgezien van wat wellicht tot enig optimisme stemt, is het Nederlands in de sectoren die nu en in de komende jaren bepalend zijn voor de verdere maatschappelijke ontwikkeling, t.w. wetenschap, technologie en economie – het zogenaamde W.T.E.-complex – onmiskenbaar op de terugtocht. Het Nederlands geniet in die sectoren steeds minder prestige. Onder het kopje Hollands handicap pleitte een financieel deskundige er zelfs al voor het Nederlands helemaal te vervangen door het Engels, zodat onze kinderen niet langer vanwege hun taal gehandicapt zijn op de internationale arbeidsmarkt.[21] Voor ieder die in juist genoemde sectoren wil meetellen, lijkt het Engels de toegangspoort te worden tot de grote wereld van succes en aanzien. Als het Nederlands verdwijnt, zal dat niet echt zijn omdat het bedreigd was, maar omdat de bovenlaag van de Nederlandstalige gemeenschap dat zelf zo wilde, constateerde Jos Wilmots in zijn afscheidscollege in 1999 als hoogleraar aan het Limburgs Universitair Centrum (nu Universiteit Hasselt). Zo is het! In de loyaliteit van die bovenlaag aan de eigen taal heb ik met hem niet zoveel fiducie.
Onder druk van externe invloeden als Europese integratie, economische en culturele globalisering en de interne multi-etnische problematiek is er nu wel sprake van een zekere herleving van nationaal bewustzijn. Dat heeft inmiddels geleid tot een fors aangezette inburgeringspolitiek met betrekking tot gevestigde en nog te vestigen migranten. Essentieel onderdeel daarvan is het leren van de Nederlandse taal. Maar tegelijk wordt de status van die taal steeds meer ondergraven door de snel oprukkende verengelsing van ons taalgebied. De ontwikkeling van de technologie biedt hiertegenover wel nieuwe kansen voor de toekomst van nationale talen als cultuurtaal.
Die Engelse monocultuur werkt niet alleen verschralend, maar is bovendien een regelrechte bedreiging van het Nederlands als wetenschapstaal. Het communiceren van de wetenschap in een enkele wereldtaal dreigt de creatieve inbreng van andere talen en culturen te smoren. Het ontneemt iedere stimulans de eigen taal als wetenschapstaal nog verder te ontwikkelen. Dit betoogde in de jaren negentig al de prominente Vlaamse jurist M. Storme in een rede over het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal die hij toen hield op uitnodiging van de Koninklijke Nederlandse Academie Van Wetenschappen.
Men komt ook tot het inzicht dat er toch niet zonder meer een directe relatie is tussen wetenschappelijke kwaliteit en de taal van een publicatie. Een open deur zou je zeggen, gezien ook het feit dat de wetenschappelijke productie van grote geleerden in het verleden grotendeels in de landstaal geschiedde.
Vlaanderen, waar Nederlandstalig hoger onderwijs een zwaar bevochten verworvenheid is heeft zich de afgelopen jaren veel grondiger met deze kwestie beziggehouden dan Nederland. Daar beroept men zich, zoals reeds opgemerkt, op de eerder genoemde exception culturelle. Dat heeft daar geresulteerd in het Vlaamse structuurdecreet[22]. Dat gaat uit van het Nederlands als onderwijstaal voor hogescholen en universiteiten, maar opent wel beperkte mogelijkheden voor anderstalig onderwijs als dat voldoende gemotiveerd wordt (als de functionaliteit ervan voor de opleiding en de meerwaarde voor studenten worden aangetoond). In een Europese context waar deze kwestie overal een punt van discussie en verdeeldheid is, is het van groot belang dat Nederland en Vlaanderen zoveel mogelijk gezamenlijk optrekken in het streven het Nederlands ook als wetenschapstaal te handhaven. Of is dit vechten tegen de bierkaai, en is het Nederlands als wetenschapstaal ten dode opgeschreven? De laatste tijd gaan er in Nederlandse media wel meer stemmen op om het Nederlands als voertaal in het gros van opleidingen van hoger onderwijs terug te brengen.[23] Maar het tegendeel is het geval. Het lijkt er veeleer op dat het Nederlands als onderwijstaal stap voor stap, als het ware sluipenderwijs, niet alleen in het hoger onderwijs, maar ook in het middelbaar onderwijs wordt teruggedrongen ten gunste van het Engels, onder het mom van internationalisering. En in het basisonderwijs is ook al een eerste stap in die richting gezet.
Van de eerder genoemde institutionele instrumenten, die de samenwerking tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden gestalte geven, zijn de Nederlandse Taalunie en de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland nog steeds de belangrijkste. De beleidsmogelijkheden waarover beide verdragsmatig beschikken, worden nog onvoldoende operationeel gemaakt. Het ontbreekt daartoe aan de nodige politieke en ambtelijke wil. Dat valt zowel te wijten aan traditioneel klein-Nederlands staatsnationalisme als aan oprukkend Vlaams particularisme als gevolg van de sterke gerichtheid op verdere versterking van de Vlaamse autonomie in Belgisch en Europees verband. Herhaaldelijk is in dit verband gewezen op het belang om onze culturele aanwezigheid in Europa te versterken door Taalunie en Commissie Cultureel Verdrag op termijn te laten fuseren om zodoende tot een meer effectieve realisering van die gemeenschappelijke ambities te kunnen komen. Maar dat stuit vooralsnog op een aantal praktische bezwaren[24]. Langzamerhand groeit er ook behoefte aan een algemeen samenwerkingsverdrag Nederland-Vlaanderen dat alle thans tussen Vlaanderen en Nederland bestaande verdragen omvat en de mogelijkheid biedt daar later ook nieuwe verdragen in onder te brengen. De Vlaams-Nederlandse samenwerking zit nu nog ingekapseld in een moeilijk te overzien geheel van Belgische en Vlaams-Nederlandse verdragen.[25]
In het internationale cultuurbeleid van Nederland wordt Vlaanderen nu tot een aantal prioritaire landen gerekend. Vandaar dat gestreefd wordt naar een geïntensiveerde culturele samenwerking met Vlaanderen. De Vlaamse regering gaat in haar streven naar samenwerking veel verder. In haar strategienota Nederland van 31 oktober 2005 wordt Nederland op tal van terreinen als de meest prioritaire partner van Vlaanderen gepresenteerd. Vandaar dat Nederland het eerste land was, waaraan een dergelijke strategienota gewijd werd. Blijkens zijn voorwoord bij die nota wilde de toenmalige Vlaamse minister van Buitenlands beleid Geert Bourgeois het zich ontwikkelende culturele bondgenootschap tussen Vlaanderen en Nederland omsmeden tot een strategische alliantie die zich internationaal profileert om zodoende gezamenlijk sterker te staan in Europa en de wereld. Blijkens die strategienota wordt tevens gestreefd naar een betere beeldvorming van Nederland in Vlaanderen. Dat is zeker nodig om tot echt beste buren van elkaar te worden.
[1] Zie nader Remieg Aerts en Gita Deneckere (red.), Een on(Verenigd) Koninkrijk. Uitgeverij Ons Erfdeel, 2015.
[2] Zie S. Vanfraechem, Goed nabuurschap? De waterverdragen tussen België en Nederland, 1960-2002, 2003
[3] Zie W. Vandaele, Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland, 1995-2005, Neerlandia, 3, 2005
[4] Zie zijn column in NRC Handelsblad, 13 mei 1997
[5] P. Scheffer, Ik wil een motie van treurnis indienen – Nederland lijdt aan een cultureel tekort, NRC Handelsblad, 12 februari 2005
[6] De Volkskrant, 13 mei 2015.
[7] Toen Pim Fortuyn dat indertijd deed, werd hij onmiddellijk beticht van racisme.
[8] Zie G. Hofstede, Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen, 1991; idem, Culture’s Consequences: Comparing Values, Behaviors, Institutions and Organizations across Nations, 2011.
[9] Zie Geert Hofstede, Nederlandse identiteit en Nederlandse cultuur binnen de Europese Unie, in S.W. Couwenberg (red.), Nationale identiteit, Civis Mundi jaarboek 2001, pp. 119-135.
[10] Zie L. Klinkers, Vakvereisten voor politiek en beleid, 2003, pp. 57-59 en 67-68; W. Breedveld, Belgen doen het beter, Trouw, 5 december 2003; P. Brusse, Bij de Belgen in de leer, Vrij Nederland, 29 november 2003; en A. van Dongen, Afscheid van België, Knack, 16 juni 2004
[11] Zie nader de Vlaamse journalist en schrijver M. Vanderstraeten, Wie juist spelt, is daarmee nog niet taalgevoelig, de Volkskrant, 17 december 2014.
[12] Zie K. van Overmeire, Het verloren Vaderland, 2005, p. 12
[13] Zie o.a. L. Beheydt, Kenterende culturele identiteiten, oratie Amsterdam 1996; idem, Nationale en culturele identiteit in de Lage Landen, in: S.W. Couwenberg (red.), Nationale identiteit – van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging, 2001, p. 73
[14] P. Scheffer, Over zelfverheffing en zelfverloochening van een natie, NRC Handelsblad, 19 september 1992
[15] Zie A. de Swaan, Perron Nederland, 1991.
[16] C.L.J. de Bot, Waarom deze rede niet in het Engels is, oratie KUN, 1994
[17] H. Brandt Corstius, Het Nederlands in de 21e eeuw, Ons Erfdeel, 5, 2000
[18] Zie o.a. P. van Walsum, Verder met Nederland, 2000, p. 120; H. van den Bergh, Exit Nederland, HP de Tijd, 15 oktober 2004; en D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, p. 131-137
[19] Zie o.a H. Righart, Het einde van Nederland?, 1992; en P. van der Veer, Nederland bestaat niet, De Gids, september 2000
[20] Zie NRC Handelsblad, 6 maart 1992
[21] Zie P.M.L. Frentrop, Corporate Governance, 2000, p. 20
[22] Zie G. Duchâteau, De taalregeling hoger onderwijs in het goedgekeurde structuurdecreet, Vivat Academia, april/juni 2003
[23] Zie o.m. Tom Nijhuis (directeur Duitsland Instituut van de UvA), Stop de verengelsing van het hoger beroepsonderwijs en van de universiteit, de Volkskrant, 16 juli 2015.
[24] Zie o.a. A. Schramme, Gemeenschappelijke belangen van Nederland en Vlaanderen, in: P. Beugels en J. de Groof (red.), Het culturele tekort van de Europese Unie, 2003, pp. 31-45 en F. Bolkestein, Nederlandse identiteit in Europa, Ons Erfdeel, september 2003
[25] Zie J. Hendrickx, Vlaanderen en het Beneluxverdrag, Neerlandia, 5, 2004