Civis Mundi Digitaal #36
Een romantisch schilderij waarin we Novalis kunnen herkennen, die als mijningenieur veel tijd in de natuur doorbracht
De cultuurhistorische context van de Romantiek in hoofdlijnen
Het begin van de Romantiek behoort tot de interessantste omwentelingen in de cultuurgeschiedenis, volgens Hermann Hesse (1). Hij beschouwt Novalis als de meest geniale en veelzijdige medegrondlegger, samen met de gebroeders Schlegel, de schrijver Tieck en de filosoof Schelling. "De Frühromantik... heeft met haar filosofische oriëntatie de theoretische fundamenten gelegd voor nagenoeg de hele moderne literatuur," aldus Heumakers in zijn nawoord bij de Nederlandse vertaling van de roman van Novalis (p 219). De term romantiek is van Novalis. In Frankrijk begon met Rousseau al voor de Sturm und Drang tijd de (pre)romantiek met onder meer Chateaubriand en Madame de Staël-Holstein. Zij raakten bevriend met August Schlegel en Goethe in 1804 (2). In Engeland waren onder meer de dichters Wordsworth en Coleridge tot de grondleggers. In 1798 reisden zij naar Duitsland. Op weg naar Weimar en Jena, het centrum van de Duitse literatuur en de Romantiek, bleven zij steken wegens geldgebrek (3).
Novalis heeft een significante invloed gehad op de Britse Romantiek, na een essay van de Schotse historicus Carlyle in 1829, en ook op de Amerikaanse transcendentalisten Emerson, Thoreau en Walt Whitman, op de Franse symbolisten en uiteraard op veel Duitse schrijvers. In Nederland werd Novalis door de laat-romantische Tachtigers Van Deyssel en Frederik van Eeden gelezen en vertaald door Dirk Coster en P C Boutens. Albert Verwey, Slauerhoff en Nijhoff schreven gedichten over hem. Helène Swart schreef een dichtbundel Blauwe bloemen, naar de roman van Novalis, die in het Nederlands de titel De blauwe bloem heeft (zie nawoord, p 222).
De Romantiek is een internationale beweging met het zwaartepunt in Duitsland. Daar werd het een volksbeweging, die enigszins is blijven steken in emotie, verbeelding en fantasie, zoals de Verlichting bleef steken bij de rede en het rationalisme. Bij Novalis gaat het eigenlijk om de realisatie van het absolute en de onderliggende eenheid met de natuur: een ervaring van transcendentie, dat wil zeggen voorbij de zintuigen en voorbij emoties en fantasie. Gevoel, verbeelding en verstand zijn hierbij instrumenteel als middelen, niet als doel. Het doel ligt voorbij het gevoel, voorbij de zinnen in een onmiddellijke zelfervaring of ‘zichzelf vinden’, van het zelf(bewustzijn) dat de zintuigen voorbij gaat, zoals Novalis schrijft.
John Henry Fuseli: De nachtmerrie, 1781, emotioneel geladen bizarre fantasie
Zelfrealisatie en Zelfbewustzijn
“Wij zoeken overal het onvoorwaardelijke… Mensen hebben het vermogen… met hun bewustzijn voorbij de zinnen te gaan en zijn in staat een bovenzinnelijk wezen te zijn. Zonder dit vermogen zou een mens geen wereldburger, maar een dier zijn… Dit ‘zichzelf vinden’ is moeilijk… vanwege de onophoudelijke wisseling van onze overige [bewustzijns]toestanden. Hoe meer wij in staat zijn ons van deze toestand [van zichzelf vinden of zelfrealisatie] bewust te zijn, des te levendiger en sterker is… de echte openbaring van de geest. Het is geen beschouwen - horen - voelen, alle drie gaan samen in een ervaring van onmiddellijk zekerheid, het inzicht van mijn meest waarachtige en eigene leven…
“De hoogste opgave van de ‘Bildung’ is het zich verwerven van het transcendente Zelf… Het transcendente perspectief staat ons te wachten” (4). Novalis zegt hier dat hij voorbij het gevoel en het zintuigelijke, het zien en het horen gaat, terwijl de latere Romantiek meestal is blijven steken in gevoel. Dergelijke ervaringen vinden we onder meer ook bij Wordsworth (5).
De ‘Bildungs’opgave die Novalis noemt, vinden we ook bij de romantische filosofie van het Duitse idealisme van Fichte en Schelling. Dat was ook de filosofie van Novalis. Wat hij ‘romantiseren’ noemt, komt neer op het zich verheffen naar het bovenzintuiglijke, transcendente niveau. Met andere woorden ‘het eindige het licht geven van het oneindige’, zoals een bloem zich verheft naar het licht, dat in ons is.
“Is het heelal niet in ons? De diepte van onze geest kennen wij niet. Naar binnen gaat de geheime weg… De buitenwereld is de schaduwwereld - zij werpt haar schaduwen in het lichtrijk” (4, p 326, no 17).
Over het licht(rijk) schrijft hij in zijn eerste twee Hymnen aan de nacht. Deze uitspraak doet denken aan de Mythe van de grot bij Plato. De uiterlijke verschijnselen werpen hun schaduwen in het licht van het bewustzijn waarmee wij ze waarnemen en bewust worden. Zonder het licht van het bewustzijn kunnen wij de verschijnselen niet waarnemen en blijven zij in duisternis gehuld. De idealistische filosofie van Plato en de Duitse Romantiek komt in essentie hierop neer.
Met de aandacht voor het gevoel, het individuele en subjectieve bewustzijn en het gemeenschapsgevoel, sociale samenhang en dynamiek (zie Rousseau, Saint-Simon en Comte) werden de romantici de voorlopers van de psychologie, de sociologie en antropologie, pedagogiek. Godsdienstwetenschap en vergelijkende cultuurgeschiedenis kwam naast of in plaats van theologie, zoals bij de Novaliskenner en godsdiensthistoricus Van der Leeuw. De gebroeders Schlegel hebben op dit gebied baanbrekend werk verricht.
In die tijd ging men zich ook interesseren voor uitheemse en oosterse culturen. Men ontdekte onder meer de oude beschaving van India, dat door Engeland werd gekoloniseerd en de verwantschap ervan met antieke en andere Indo-Europese culturen. Vaak waren deze oude beschavingen gericht op gnosis, zelfkennis, spirituele ontplooiing en zelfrealisatie. Na de ontdekkingsreizen werd het wereldbeeld geleidelijk meer kosmopolitisch en misschien iets minder Europa-centrisch, hoewel nationalisme welig tierde in de strijd om de macht in Europa en de wereld.
Toen Engeland en Frankrijk expansief bezig waren, was het in vele staatjes opgedeelde Duitsland meer introvert bezig met zijn eigen identiteit en (politieke) integratie. Weimar en Jena waren aan het einde van de Verlichtingstijd en het begin van de Romantiek het culturele centrum van Duitsland met een zelden vertoonde concentratie van denkers en dichters onder de bezieling van Goethe en Schiller, misschien te vergelijken met het oude Athene. Daarna verschoof de focus naar Berlijn, nadat Wilhelm von Humbold, die ook in Jena woonde, de Berlijnse universiteit stichtte in 1810 met de filosoof Fichte als eerste rector. Ook de gebroeders Schlegel en Tieck gingen van Jena naar Berlijn, waar de theoloog Schleiermacher en de toonaangevende filosofen Hegel, Schelling en Schopenhauer hebben gedoceerd. Kierkegaard, Marx en Engels en vele anderen volgden hun colleges.
Integrale wetenschap en filosofie
Op het geestelijke gebied van wetenschap en filosofie werd Duitsland eerder een leidend land dan op politiek gebied. Het verloor zijn leidende wetenschappelijke positie door de ‘brain drain’ en Jodenvervolging onder de Nazi’s, die te beschouwen zijn als een morbide uitwas van de Romantiek, die met Novalis gezond en veelbelovend was begonnen. Joodse geleerden vormden onder de Duitse denkers en dichters cultureel kapitaal van onschatbare waarde.
"Van Novalis is de intellectuele kant het meest de moeite waard: de unieke combinatie van poëzie, filosofie en wetenschap," schrijft Heumakers in zijn nawoord bij de roman van Novalis, die een integrale visie had. Het ging hem om het onthullen van de onderliggende polaire eenheid en (wetenschappelijke) feiten in een totaalverband te beschouwen. “Het beste van de wetenschappen is hun filosofische ingrediënt… Als de wetenschappen worden ontdaan van filosofie, blijft er aarde, lucht en water over” (4, p 336, no 61). Met andere woorden: het stoffelijke wordt ontdaan van het geestelijke, dat bij Novalis centraal staat. “Gebonden aan strenge wetten en dode getallen verstoof de onmetelijke bloei van het leven in stoffige lucht. Tegelijk met de verbeeldingskracht was ook het geloof vervlogen,” schrijft hij in zijn vijfde hymne aan de nacht, zie nr 35.
Een visie die gericht is op het geheel, geeft een meer zingevend perspectief, in plaats van een versnipperd zinledig wereldbeeld met een zinloze geschiedenis, die het risico loopt zichzelf op te heffen in crises en dreigende catastrofen. De mensheid dreigt een dergelijk zinloos einde van de geschiedenis over zich af te roepen door natuurvernietiging, die onvermijdelijk leidt tot zelfvernietiging, omdat wij de tak afzagen waar wij zelf op zitten.
Couwenberg plaatst vraagtekens bij de zinloze geschiedenisopvatting in zijn boek Heeft de geschiedenis zin? Hij doet zijn best er enige zin in te ontdekken. Novalis heeft daarover uitgesproken ideeën, die wetenschap, kunst en cultuur, religie, filosofie en politiek omvatten in een integrale visie. Het is de moeite waard op deze visie nader in te gaan als tegenstem bij de onheilspellende boodschappen van milieuactivisten en pessimistische maatschappijcritici.
“Wij hebben een missie. Wij zijn geroepen om de aarde te vormen (Bildung der Erde)… en ons meester te maken van onze eigen geest” (4, p 330 no 32). Novalis hield zich als mijnbouwingenieur daarnaast bezig met het verwerven van de schatten der aarde, maar met diepe liefde en respect voor de natuur, die ook gold voor de mensheid. Industrie kan ook milieuvriendelijk zijn. In zijn natuurbeleving wordt hij beschouwd als een voorloper van de ecologische beweging, zie mijn artikel in nr 35 (6).
Caspar David Friedrich, Twee mannen bekijken de maan, 1819. Romantiek in maanlicht bij een oude eik
De originaliteit van romantische clichés
Zijn meest omvangrijke werk is de politieke roman Heinrich von Ofterdingen, in het Nederlands verschenen als De blauwe bloem, zie de recensie van Helena Bloem. Wat De Volkskrant (15 09 2006) over deze roman schreef, geldt voor al zijn literaire werken, ook zijn politieke geschriften, die verderop in dit artikel worden besproken.
“Dit geheimzinnige verhaal… is misschien wel het belangrijkste boek van de Duitse romantiek en omdat die romantiek nooit meer uit ons leven is verdwenen, is deze vertaling een mijlpaal… Het boek zit vol wandelingen bij maanlicht, oude eiken, edelstenen, beekjes, grotten, zingen bij kampvuur, kluizenaars in het bos, bejaarde koningen en prinsessen, om maar niet te spreken van … roomzoete liefde, geluk, moed, troostende hoop, lokkend heimwee, vrees en geduld. Wat een clichés! Hoe durft de uitgever te spreken van ‘een nog steeds schokkende originaliteit’? En toch klopt het, die originaliteit, want de clichés worden hier voor het eerst aangemaakt door Novalis… Het boek is inderdaad veel origineler en fascinerender dan het lijkt.” Novalis biedt nog veel meer origineels. Dat blijkt uit de boekbespreking van Helena Bloem, uit zijn Hymnen aan de nacht en zijn originele verhaal De leerlingen te Saïs, zie Civis Mundi nr 35.
De diepere integrale bedoeling van zijn werk is mede door de sentimentele mythevorming rond Novalis en de nadruk op emotie niet voldoende tot uitdrukking gekomen. Dit geldt ook voor de diepere visie van de Romantiek. Dit is een reden om stil te staan bij de betekenis die zijn werk kan hebben voor onze tijd, waarin de romantiek als ‘emocratie’ ook weer de kop op steekt. Zie Couwenberg over de Romantiek in Civis Mundi nr 35.
In het nawoord bij de vertaling van de roman en in de recensie in de NRC (01 09 2006) wordt afgerekend met de mythevorming rond Novalis als dweepziek mystiek dichter, “die zich van het aardse leven afwendde uit verdriet om zijn jonggestorven geliefde… Ook dat is romantiek, zij het van het valse soort”. ‘Emocratie’ en sentimentaliteit was niet de bedoeling van Novalis. Wat was dan wel zijn bedoeling?
‘Bildung’ en politiek in de Duitse Romantiek
De Volkskrant noemt deze politieke roman “een ‘Bildungsroman’… [die] de vorming van de persoonlijkheid toont”. In onze prestatiegerichte onderwijspolitiek en ‘kenniseconomie’ is weinig aandacht voor persoonlijke vorming of ‘Bildung’. Mede om die reden werd door studenten in de cultuur- en geesteswetenschappen in 2015 geprotesteerd tegen de bezuinigingen bij deze wetenschappen en werd het Maagdenhuis bezet. Bildung en politiek hebben niet alleen bij Novalis met elkaar te maken.
Novalis verbindt ‘Bildung’ met politiek door geestelijke vorming en ‘de kracht van het bewustzijn’ (2). Bij de Franse Revolutie had hij gezien hoe revolutie zonder geestelijke vorming en discipline ontaarden kan in geweld. Geestelijke en politieke ontwikkeling, innerlijke en uiterlijke vorming, dienen samen te gaan. Kunst, filosofie, poëzie en religie spelen hierbij een belangrijke rol. Juist in Duitsland konden intellectuelen zich op het geestelijke gebied toeleggen. Een politieke revolutie zoals in Frankrijk konden ze vergeten, omdat de noodzakelijke sociale en politieke voorwaarden ontbraken en de gewelddadige consequenties ongewenst waren (9).
Revolutie: Eugène Delacroix, De vrijheid, voorgesteld als vrouw, voert het volk aan, 1830
Helena Bloem gaat vooral in op het ‘Bildungsaspect’, maar ook op de politieke strekking van de roman. Anders dan bij Goethe’s populaire roman Wilhelm Meisters Lehrjahre is de roman van Novalis geen “burgerlijk verhaal waarin alles op zijn pootjes terechtkomt en de dubbelzinnigheid van het bestaan nergens wordt beseft… Langzaam wordt je in de dubbelzinnigheden van dit boek weggezogen,” schrijft De Volkskrant.
Gelden deze dubbelzinnigheden of meervoudige betekenissen ook voor de politieke strekking van zijn werk? Deze vraag komt in dit artikel aan de orde. De politieke strekking staat niet op zichzelf, maar wordt geïntegreerd met kunst, met name poëzie, en met ‘Bildung’, opvoeding, bewustwording en verlichting, zoals bij verlichtingsdenkers die hem zijn voorgegaan. Bovenstaand schilderij heeft bijvoorbeeld een politieke strekking.
Novalis wilde met zijn roman Heinrich van Ofterdingen zijn leermeesters Goethe en Schiller evenaren en overtreffen. Hij is hen voorbij gestreefd door nieuwe maatstaven en stijlvormen te creëren. Hiermee begon met hem een nieuw tijdperk, de Romantiek. Met zijn vrienden, de gebroeders Schlegel en Ludwig Tieck, en anderen, heeft hij geschiedenis geschreven, de Verlichting achter zich gelaten en erin opgenomen.
Maan die opkomt boven de zee (1821), Caspar David Friedrich: verbondenheid met het Al
De integrale visie van Novalis en zijn vermoeden van een onderliggende polaire eenheid
Het beeld dat zijn vriend Ludwig Tieck in zijn biografie (2, p 35) schetst van Novalis als een soort geniaal natuurtalent dat weinig had gelezen, wordt door O’Brien (10) als eenzijdig en overdreven gekenschetst. Novalis vulde bijna al zijn tijd naast zijn werk met lezen en studeren. In zijn roman en andere werken blijkt dat hij uit veel uiteenlopende literaire en historische bronnen putte. Met zijn al even veelzijdige natuurwetenschappelijke studie hadden zijn eerste uitgevers Tieck en Schlegel als literatoren weinig affiniteit, waardoor dit aspect pas een eeuw later uit de verf kwam bij de volledige uitgave van zijn werken. Het laatste deel verscheen pas in 1988 (7).
Het kenmerkende van de romantiek kwam al naar voren in de artikelen van Couwenberg en mijzelf in Civis Mundi nr 35. Romantiek gaat bij Novalis dieper dan gevoel of verbeelding en omvat ook filosofie, wetenschap, politiek en techniek, mijnbouw en het praktische leven. Dit is toegelicht in mijn eerdere artikelen in nr 35. “En dan hebben we het niet over halfzachte feel good boeken, maar over de systematische wijsbegeerte van Kant en diens leerling Fichte,” aldus De Volkskrant.
In onze tijd van opgesplitste wetenschappen, lijken filosofie en religie achterhaald. Het splitsende intellect voert de boventoon. Een interdisciplinaire tegenbeweging lijkt daarom gewenst om aan het leven diepere zin te kunnen geven, die in het geheel te vinden is en in de versnippering verloren dreigt te gaan. Deze tegenbeweging komt overeen met de integrale reactie van Novalis op het rationalisme van de Verlichtingstijd. Alsof de geschiedenis zich herhaalt in spiraalvormige cycli van thesen, antithesen en synthesen. Dit dialectische denken is prominent aanwezig bij de filosofen van de Romantiek: Fichte, Schelling en Novalis en is door Hegel en Marx overgenomen. De politieke visie is bij al deze filosofen, ook bij Novalis, een onderdeel van hun integrale visie.
Vermoeden, veronderstellen en (her)ontdekken
Een typerende term bij Novalis is Ahn(d)ung, Ahn(d)en: vermoeden, in de zin van verwachten of verwachtingsvol verlangen. Het is een soort intuïtief (voor)gevoel, geen emotioneel, sentimenteel of zwelgend gevoel. Bijvoorbeeld het vermoeden en verlangen dat er betere tijden komen, of het vermoeden van een onderliggende eenheid en polariteit in de natuur en al het bestaande, een soort premature verenigende veldtheorie. Dit vermoeden wordt bewaarheid als de sluier wordt opgelicht, zoals aan het eind van het sprookje in De leerlingen te Saïs (zie nr 35). Volgens Kant “duidt het op een verborgen zin voor wat nog niet aanwezig is.., een hersenschim, want hoe kun je nu iets ervaren dat er nog niet is?” Verstand en voorgevoel worden hij hem van elkaar gescheiden, terwijl beide bij Novalis en ook de wetenschapsfilosofie bij Popper en anderen worden verbonden (6b, p 76).
Ook wetenschap begint met vermoedens, hypothesen en veronderstellingen. Het favoriete citaat van wetenschapsfilosoof Karl Popper, ontleend aan de Griekse filosoof Xenophanos, eindigt aldus: “Alles is slechts een web dat uit gissingen is geweven” (11). Een gissing is het begin van een vermoeden, dat het onderzoek kan leiden en tot een ontdekking kan leiden. Zo valt ook bij het onderzoek van het werk van Novalis veel interessants te ontdekken.
Novalis is een eeuw na zijn vroege dood in 1801 en ook in deze eeuw weer herontdekt als “avontuurlijk denker die zich grondig verdiepte in de natuurwetenschappen en filosofie… en belangrijker nog: een origineel theoreticus, wiens ideeën werden opgepikt door de symbolisten en nog later de surrealisten… De krachtige impulsen die van de eerste romantici uitgingen zijn van beslissende betekenis geweest voor de moderne literatuur. Edgar Allan Poe, Hugo von Hofmannsthal, Thomas Mann, Hermann Broch en Robert Musil - ze wisten zich, net als veel dichters, allemaal schatplichtig aan Novalis,” aldus de NRC.
“Zij zijn niet de enigen”, aldus Hermann Hesse. Reden genoeg om nader op zijn visie in te gaan in een tijd waarin “het verlangen naar een Gouden Tijd inmiddels wel heel ver van ons af staat. Dat zegt misschien meer over ons dan we willen weten,” zo eindigt de Volkskrantrecensie.
Wat is de integrale politieke visie van Novalis?
In dit artikel gaat het vooral om zijn politieke visie. Deze is niet los te zien van zijn visie op filosofie, kunst, religie en cultuur. Hij isoleert en reduceert politiek niet tot meningsverschillen over doelen waar meer of minder geld naar toe moet en hij maakt politiek ook niet ondergeschikt aan de economie. Alleen al daarom is zijn visie de moeite waard, om het accent meer te leggen op daar waar het in het leven om gaat: niet zozeer om geld maar om menselijke waarden en menselijke, geestelijke ontplooiing. Zonder evenwicht tussen materie en geest, tussen God, geest en geld, blijft het dweilen met de kraan open en wordt aan fundamentele problemen voorbijgegaan. Zie hiervoor de bespreking van het gelijknamige boek van Sloterdijk en Macho in Civis Mundi nr 34,
Wat was de politieke strekking van de roman van Novalis? Volgens Erica Meijers in een artikel van het wetenschappelijk bureau van Groen Links (8) was in het verdeelde feodale Duitsland “de verwerkelijking van de idealen van de, voor de Franse Revolutie noodzakelijke, alliantie tussen volk en burgerij tegen de adel onmogelijk. Novalis en zijn vrienden namen hun toevlucht tot een literaire revolutie: ze uitten hun ideeën in essays, romans en gedichten… Zij deelden het moderne geloof in het menselijke kunnen… Maar hij wenste dit niet te beperken tot het rationele kunnen. Hij geloofde in de samenhang der dingen en de eenheid van alle levensterreinen…De vroege romantici hoopten de droom van vrijheid, gelijkheid en de belofte van de mensheid als één grote familie alsnog te redden door de verhoudingen te ‘romantiseren’… Deze methode paste Novalis overal toe: in zijn filosofische en politieke bijdragen en zijn literaire geschriften net zo goed als in zijn persoonlijke leven. Juist die samenhang der dingen is voor hem cruciaal.”
Romantiseren betekent bij Novalis zoiets als sublimeren in de zin van subliem maken, verheffen, op een hoger plan brengen: “Wanneer ik het gewone een hogere betekenis geef en het alledaagse een geheimzinnig gezicht, wanneer ik het bekende de waardigheid van het onbekende geef en het eindige in een oneindig schijnsel, dan romantiseer ik het.”
Dat kan ook in de politiek, naast het integreren ervan met andere levensgebieden. Hij geeft politiek een ‘geheimzinnig gezicht’ en de ‘waardigheid van het onbekende’ met een ‘oneindig schijnsel’ door de politiek van toen in verband te brengen met de mythische Middeleeuwen en de ‘oertijd’. In de tijd van Novalis gaat de Verlichting over in de Romantiek, mede door toedoen van Novalis en zijn vrienden. De ‘Sturm und Drang Zeit’ bij Goethe, Schiller en anderen is een voorbode hiervan.
De filosofen Immanuel Kant, Johann Gottlieb Fichte, Friedrich Schelling, Johann Gottfried Herder en Friedrich Schleiermacher
Aansluiting bij verlichtingsdenkers
De visie van Novalis staat niet op zichzelf maar bouwt voort op Goethe en Schiller, de directe leermeester van Novalis, en andere verlichtingsdenkers en schrijvers van boeken met de volgende sprekende titels:
Kant, o.m. Zum ewigen Friede en Wat is Verlichting?
Lessing, Die Erziehung des Menschengeschlechts,
Schleiermacher Über die Religion,
de Nederlandse filosoof Frans Hemsterhuis L’ age d’ or (het gouden tijdperk),
Herder, Philosophie und Geschichte zur Bildung der Menschheit,
Hölderlin, Hyperion,
en verder de pantheïstische visiesvan Spinoza en Böhmeen niet te vergeten:
Fichte, Über den Grund unseres Glaubens an eine göttliche Weltregierung. Dit boek viel bij de Saksische keurvorst niet in goede aarde en leidde tot Fichtes verbanning uit Jena. Zelfs Goethe kon dit niet tegenhouden (1, 3).
Het werk van zijn vrienden de gebroeders Schlegel had grote invloed op Novalis en ontstond in onderling contact of ‘filosofische samenspraak’. Met name de historische, literaire en filosofische werken over de Grieken en Romeinen van Friedrich Schlegel, zoals zijn Geschichte der Poesie der Griechen und Römer (1798) en Rede über die Mythologie (1800).
Onder invloed van Novalis, met name van zijn essay Die Christenheit oder Europa, verschoof Schlegel zijn aandacht van de Oudheid naar de Middeleeuwen. Zijn latere werken historische en politieke werken sluiten aan bij het werk van Novalis, maar wijken er ook vanaf. Is dit een reden waarom hij zo’n moeite had met de publicatie van Die Christenheit oder Europa? Zie de dissertatie van R van Kesteren met de sprekende titel: Het verlangen naar de Middeleeuwen. De verbeelding van een historische passie, hfst 4 Eine neue Morgenröte. De romantische Middeleeuwen van Friedrich Schlegel en Joseph Görres, UvA, 2004, p 211 e.v.
Ideeën van zijn voorlopers klinken door in Novalis’ plan om een ‘geestelijke ridderorde’ te stichten - dat klinkt Middeleeuws - met als doel de hogere ontplooiing van de maatschappij door de kracht van het bewustzijn. De ‘Kunstmensch’ als het ideaal van de alzijdig ontwikkelde mens, als bewoner van twee werelden:
“Natuur en geest. Filosofen en romantische kunstenaars zouden in kosmopolitische loge verbonden [moeten zijn als] ‘ridders van de geest’… [die]het eindige met het oneindige verbinden in een ‘mooie maatschappij’ of ‘schöne Gesellschaft’ en een wereldfamilie”(7). Deze bezielt de wereldstaat als haar orgaan. “De goede samenleving ontstaat rondom geestrijke mensen… Al het mooie is een zelf-verlichtend volkomen individu” (4, p 335, 347, no 59, 101).
Het gezins-, familie- en gemeenschapsleven zag hij als de basis hiervan, naar zijn ideaalbeeld van de christelijke Middeleeuwen. Novalis schrijft in Glauben und Liebe (1798) dat zijn tijd zich verwijderd heeft van de natuur en dat het gezinsleven, dat eigenlijk de mooiste poëtische gemeenschapsvorm is, minder betekenis krijgt. In de tijd waarin de eeuwige vrede zal verschijnen, “verstuift de stijve lijm die mensen samenplakt en de geest… zal alle mensen als een liefdespaar samensmelten” (13, p 357, 16). Dat klinkt nogal romantisch.
Voor intellectuelen en kunstenaars zag Novalis een belangrijke rol weggelegd bij de verheffing en bevrijding van de mensen van hun afhankelijkheid van de natuur. Maar als mijningenieur en telg van de landadel zag hij deze rol ook voor ambachtslieden, boeren en mijnwerkers in hun praktische omgang met een omvorming van de natuur ten dienste van de gemeenschap (7).
Opmerkelijk is dat Saint-Simon en Auguste Comte als grondleggers van de sociologie ook een belangrijke rol zagen voor de familie, de gemeenschap en voor ambachtslieden en arbeiders. Marx benadrukte vooral de rol van arbeiders evenals Saint-Simon. Deze grondlegger van het socialisme en de voorloper van Marx wordt beschouwd als degene die als eerste de bepalende rol van de industriëlen zag – beide termen zijn van hem. Swedenborg, Goethe en Novalis zagen vóór Saint-Simon het grote belang van de mijnbouw als basis voor de grondstoffen van de opkomende industrie. In zijn mythische wereldvisie was ook plaats voor industrie, die kan worden ontwikkeld in harmonie met de natuur, die door Novalis onder meer werd geprezen als bron van grondstoffen, die hij ‘de slapende oerzonen van Moeder Aarde’ noemde. Ook zij kunnen een bijdrage verlenen tot een ‘goede samenleving’ en welvarende maatschappij, als de uiterlijke economische en technische ontwikkeling ook gepaard gaat met innerlijke geestelijke ontplooiing. Momenteel is dat echter te weinig het geval. Er is geen evenwicht.
Politieke geschriften van Novalis
Bovenstaande maatschappelijke ideeën worden verder toegelicht in Novalis’ Politische Aphorismen, in Glauben und Liebe oder der König und die Königin, een soort Festschrift voor de nieuwe koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm III en zijn populaire vrouw Louise, en vooral het essay Die Christenheit oder Europa. Dit wordt beschouwd als het belangrijkste politieke en religieuze geschrift van Novalis. De publicatie ervan werd indertijd door niemand minder dan Goethe afgeraden, toen Tieck en Schlegel aarzelden om het te publiceren. Er was toen voorzichtigheid geboden na de ‘Atheïsmusstreit’ rond de vermeende atheïstische ideeën van de filosoof Fichte, die om deze reden Jena moest verlaten. Dit tegen de zin van Goethe, wiens pantheïstische ideeën verwantschap tonen met die van Fichte, Schelling en Novalis. Zie bijvoorbeeld zijn gedicht Eins und Alles in mijn artikel over Faust in Civis Mundi nr 34.
Na de Franse Revolutie waaide er een conservatieve wind door Duitsland en ook elders in Europa, waarbij dominees en conservatieve autoritaire politici stevig meebliezen. Daardoor kregen dichters en schrijvers meer met de censuur te maken, zoals ook Novalis.
Het humaniteitsideaal en het Bildungssideaal van de Verlichting, en vooral de zichzelf ontwikkelende individuele, geestelijk gerichte mens, hebben via genoemde schrijvers grote invloed gehad op Novalis. Het meest direct via zijn leraar Schiller, met wie hij ook de fascinatie voor de Middeleeuwen deelde.
Door esthetische (en poëtische) opvoeding en ontwikkeling kan het zinnelijke uiterlijke met het innerlijke geestelijke in balans worden gebracht. Daardoor verkrijgt men ”echte vrijheid, aan gene zijde van willekeur en dwang” (7,12). Uiterlijke politieke vrijheid gaat samen met innerlijke geestelijke vrijheid. Zo niet, dan ontaardt vrijheidsstrijd en revolutie weer in willekeur, dwang of zelfs geweld, zoals de Franse Revolutie leerde. Dat was Novalis en vele anderen niet ontgaan.
Goethe, Schiller en anderen, zoals Wilhelm von Humboldt - de latere Pruisische minister en stichter van de Berlijnse Universiteit - wilden mede op basis van de literatuur, een “Duitse beschaving van wereldburgerlijke omvang scheppen..., een geestelijke macht… in een reeks van grote ideeën: waarheid, schoonheid, verhevenheid, vrijheid, liefde, onsterfelijkheid.., religieus plichtbesef… [bij] de realisatie van een goddelijke wereldorde” (12). De kracht van Duitsland lag in zijn denkers en dichters, en nog niet zoals later op het militaire en politieke vlak. Dit is ook de strekking van de religieuze, artistieke en politieke visie van Novalis.
Het koningspaar in Glauben und Liebe
Geloof en liefde
In Glauben und Liebe oder der König und die Königin (1798) hoopt Novalis dat zijn idealen ook in de monarchie gerealiseerd kunnen worden. De inhoud: liefde en het niveau van menselijke ontplooiing, vindt hij meer essentieel dan de regeringsvorm. Eigenlijk wil hij de monarchie met democratie verenigen. Al eerder vroeg hij zich af: “Kunnen en moeten monarchie en democratie niet worden verenigd?... Democratie is in de grond niet verschillend van de monarchie, alleen in de zin dat de monarch hier een massa mensen is.” Dat wil zeggen dat de koning het volk vertegenwoordigt of belichaamt (4, p 351, 122).
Novalis heeft hoge verwachtingen van het nieuwe koningspaar. Koningin Louise was wat populariteit betreft enigszins te vergelijken met Maxima. De koning had toen nog veel politieke macht. Zoveel macht “dat de beloofde nationale volksvertegenwoordiging er niet kwam” (Wikipedia). Monarchie en democratie werden niet met elkaar verenigd zoals bij de moderne constitutionele monarchie.
De koning vond dat Novalis te hoge, bijna bovenmenselijke verwachtingen van hem had als levend voorbeeld voor zijn burgers. Dat gold echter niet alleen voor de koning, maar ook voor de burgers. “Alle mensen dienen geschikt te zijn voor de troon. Het opvoedingsmiddel tot dit verre doel is een koning. Hij assimileert geleidelijk de massa van zijn onderdanen. Ieder is ontsproten uit een oeroud koningsgeslacht. Maar hoe weinig mensen dragen nog het karakter van deze afkomst” (13, p 358, 18).
Deze uitspraak bevat een subtiele hint naar gelijkheid en democratie: de regering van het volk, van de burgers. “Er komt een tijd dat men ervan overtuigd zal zijn dat een koning zonder republiek en een republiek zonder koning niet kan bestaan” (p 359, no 22). Deze uitspraak doet denken aan de opmerking van Prins Claus dat Nederland geen monarchie is, maar een republiek met een koning. Novalis doelt er wellicht op dat een koning het volk belichaamt en uitdrukking geeft aan het collectieve bewustzijn. Zo meent de socioloog Auguste Comte, dat het volk de regering krijgt die het verdient:
“Zolang het volk niet anders denkt en wil, heeft het veranderen van de politici of de politiek dus weinig zin… Het grote probleem is en blijft de verandering van het denken van de mensen”. Comte had hierbij evenals Marx de hoop gevestigd op de (educatie van de) arbeiders. “Als sociale hervormer wilde hij de manier van denken veranderen” (14).
Volgens Marx diende daarvoor de sociaaleconomische onderbouw te veranderen. Omdat dit niet lukte op democratische wijze, meende Marx later dat een revolutie nodig was. De bewustwording van het volk, met name van de arbeiders, en de ontwikkeling van klassenbewustzijn speelde daarbij een essentiële rol. Novalis is dus niet de enige die aan menselijke ontwikkeling een belangrijke politieke betekenis toekent, zoals bij de afschaffing van corruptie. Dit is ook nu actueel, zie de nieuwe rubriek hierover in Civis Mundi nr 35.
“Tot de opvoeding van het volk dient de afschaffing van corruptie te behoren” (13, p 360, no 27). Volgens Novalis dient de koning hierop toe te zien en er onderzoek naar te doen. Misschien kan de rol van onze koning Willem Alexander hiermee meer politieke inhoud worden gegeven als vertegenwoordiger van het volk. Het onderzoek van Tweede Kamercommissies laat geregeld te wensen over, zoals bij de bonnetjesaffaire, die riekt naar corruptie.
“Het [goede] voorbeeld zal overigens oneindig veel sterker werken… Uiteindelijk is de openbare mening het sterkste vormings- en hervormingsmiddel van de moraal… Het gedrag van de staat hangt af van de openbare gezindheid [de gevoelens en zienswijze, het collectieve bewustzijn]. Veredeling hiervan… is de basis van echte staatshervorming. De koning en de koningin dienen als zodanig het principe van de openbare gezindheid te zijn” (13, p 361, no 27, 28). Zij belichamen en geven als het ware uitdrukking aan het collectieve bewustzijn, de gemeenschappelijke gevoelens en gedachten, volgens de omschrijving van dit kernbegrip van de Franse socioloog Durkheim.
De monarchie houdt op als de koning en de ‘intelligentie van de staat’ niet meer identiek zijn. “De koning van Frankrijk was reeds lang voor de Revolutie onttroond en zo ook de meeste vorsten van Europa” (idem). Dit komt overeen met de bevindingen van de filosoof Peter Sloterdijk in zijn beschrijving van het Franse hof aan de vooravond van de revolutie (15).
Novalis wil dat het koningspaar ons voor gaat naar ‘een betere wereld’ in plaats van naar decadentie en moreel verval. Hij wijst ook op de schadelijke consequenties van ‘grof en niets ontziend eigenbelang’ en ‘formele aanname van egoïsme als gemeengoed en principe.., waarin de kiem van revolutie vervat ligt.’ (13, p 364)
Stakers met rode vlag, E. Laermans: de volksmassa komt in beweging als zij wordt uitgebuit met het gevaar van meerderheidstirannie
Karel van Isacker, Mijn land in de kering 1830-1980, 1 Een ouderwetse wereld 1830-1914. Nederlandsche Boekhandel, Amsterdam 1978
Kritiek op de consumptiemaatschappij
Najagen van winst, hebzucht en eigenbelang kenmerkt het kapitalisme en ‘de triomf van het (neo)liberalisme’ (met de woorden van Couwenberg) meer dan de verwerkelijking van liberale humanitaire waarden zoals vrijheid, gelijkheid en broederschap, waarbij de rijken steeds rijker worden en de armen armer.
Novalis voorziet de consumptiemaatschappij. Behoeften worden veelvuldiger. De waarde van de middelen om deze te bevredigen zal toenemen. De morele gezindheid door luxe, zinnelijkheid, zingenot en gemak zullen op ongehoorde wijze terrein winnen. Mensen verliezen een behaaglijk innerlijk gevoel in zichzelf door het najagen van vluchtig geluk. Eigenbelang wordt een onoverkomelijke passie.
In het sprookje van Arion demonsteert Novalis in zijn politieke roman "hoeveel tweespalt en rampspoed er kan ontstaan als aan hebzucht de voorkeur wordt gegeven boven poëzie," en boven liefde, aldus Heumakers in zijn nawoord bij de roman, die gericht is tegen "meedogenloze geldwolven" en poëzie hoger acht dan de economie, die in onze tijd wordt ’aanbeden’ en de geest van de mensen beheerst (p 204-07). Daarmee heeft Novalis weinig ingeboet aan actualiteit. Hij biedt een meer wezenlijk alternatief dan economische en politieks trucks zoals de geldpersen laten draaien en consumptie aanmoedigen.
Het lijkt alsof Novalis het gebrek aan moraal voorziet dat kenmerkend lijkt voor onze tijd, met name bij bankiers en multinationals. Men leze bestsellers als Dit kan niet waar zijn van Luyendijk over bankiers, het bestverkochte boek in 2015. “Door bedrogen te worden leert men bedriegen… Duurzaam geluk geeft slechts een eerlijk mens en een eerlijke staat [inclusief politiek en economie]… Onbaatzuchtige liefde in het hart en het motto daarvan in het hoofd, is de enige eeuwige basis van alle waarachtige, onverbrekelijke verbinding” (13, p 364-65, no 36). Dit schrijft Novalis, niet Luyendijk, die over ‘De Bergrede voor bankiers’ schrijft in Trouw (6 feb 2016). Evenals Novalis verbindt hij politiek en religie.
“Amoraliteit is de sleutel van deze tijd,” schrijft Luyendijk. “Ik was als dokter Faust, verkocht mijn ziel voor aardse rijkdommen… Heel lang kon ik daarmee leven. Tot ik mij voorstelde hoe mijn zoon of dochter mij zou vragen: ‘Papa, wat doe jij voor werk?’ Wat moest ik dan zeggen? ’Nou lieverd, papa belazert andere mensen,’” luidt het openingscitaat van een bankier, die zich nadien aangetrokken voelde tot een sobere stoïcijnse levenswijze. Banken als “organisaties stimuleren je het slechtste uit jezelf te halen… Het levert geld en status op”. Dat gaat door de mazen van de wet heen, want het gaat om “wettelijk geoorloofd amoreel gedrag”. Wetten en politiek helpen niet of niet genoeg, als mensen geen moreel besef hebben en geld hun hoogste waarde is. Bij vroegere machthebbers en koningen was dat vaak niet veel anders, de goede niet te na gesproken, zoals Sloterdijk toelicht in zijn boek met de veelzeggende titel De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd.
Eenvoud en moreel besef
Novalis verheft de ‘eenvoud van het koninklijke privéleven’ tot ideaal bij de ‘morele vorming’ en politieke hervorming en stelt hoge morele en intellectuele eisen aan het koningschap, (8, p 366, no 37). Hij lijkt hierbij geïnspireerd door het ideaal van de filosoof-koningen van Plato, die hun voorbeeld hebben gehad in het oude India. Hij heeft het drama Shakuntala van de Indiase dichter Kalidasa gelezen. Daarin was een verliefde koning een hoofdpersoon. Het Indiase koningschap kwam zijdelings aan de orde, dat door wijzen werd begeleid.
De verbinding tussen staat en politiek enerzijds en gezindheid, deugd en moreel besef anderzijds is al zo oud als de politieke filosofie. Het begint al in het oude China en India met Lau Tse, Confucius en de ‘koninklijke wijzen’ uit de Bhagavad Gita (IV-1,2), Plato, Aristoteles en Ibn Khaldoun. Aan Plato wordt de uitspraak toegeschreven dat staten niet zijn gemaakt van hout of steen, maar van de karakters van hun burgers. Aristoteles heeft dit idee verder uitgewerkt in functionele en disfunctionele regeringsvormen naar gelang de heersende moraal.
De koning en de staat dienen, volgens Novalis, wetenschap, kunst, cultuur en (volks)opvoeding en ‘Bildung’ te bevorderen. Pruisen was de eerste staat waarin de leerplicht, onderwijs voor het hele volk, werd ingevoerd (16). Het Pruisische onderwijs stond model voor het moderne onderwijs. Een vorst dient zich volgens Novalis te interesseren voor en op de hoogte te zijn van wetenschap, kunst en literatuur naar het voorbeeld van de verlichte koning Frederik de Grote van Pruisen. Zijn hof was een vrijplaats voor intellectuelen en vrijdenkers. Eigenlijk zou een vorst zelf kunstenaar dienen te zijn en van regeren een kunst te maken door “vervuld van een heilige gloed… het hof te veranderen in een familie en de troon in een heiligdom” (8, p 367, no 39,40). Geen wonder dat de koning dit wat te hoog gegrepen vond.
“Als de duif metgezel en lieveling van de adelaar wordt, dan is de gouden tijd nabij… Wie de eeuwige vrede wil zien, kan naar de koning en de koningin in Berlijn gaan kijken” (p 368, 41,42). Helaas is Berlijn later een centrum van oorlog en geweld geworden.
‘Volksverheffing’ en ‘het burgerlijk beschavingsoffensief’ kwamen later op in de 19e eeuw. Ook in dit opzicht was Novalis zijn tijd vooruit (17).
De Politieke aforismen
Deze aforismen zijn pas postuum gepubliceerd omdat zij de censuur van Friedrich Schlegel niet hebben gepasseerd. Evenals in Glauben und Liebe benadrukt hij dat “verbetering van de constitutie er op neer komt dat men zich de liefde meer eigen maakt… Het beste kan niet van buiten komen… Uit zelfzuchtige en eenzijdige mensen kunnen geen onzelfzuchtige vrije mensen samenkomen” (13, p 370, 372, no 55 en 67). Daarmee benadrukt de betrekkelijkheid van (de strijd om) de regeringsvormen. Als erfgenaam van de Verlichting vraagt hij zich af “of de rede niet vraagt, dat ieder zijn eigen wetgever is?” Dienen de mensen niet te gehoorzamen aan hun eigen wetten? Dus mondig te zijn en hun onmondigheid op te heffen, zoals Kant schreef als filosoof van de Verlichting over ‘de opheffing van de onmondigheid’.
Novalis wijst evenals politieke filosofen zoals De Tocqueville en Mill (1) op te hoge verwachtingen van een meerderheid van middelmatige geborneerde en geestloze mensen. “Daaruit zal geen geest ontvlammen - hooguit een mechanisme [waarbij] de teugels van de regering heen en weer zwenken tussen… velerlei ‘partijmakers’” of partijleiders, die net zo geborneerd zijn als hun achterban.
“Als de mensen waren zoals ze dienen te zijn - dan zouden regeringsvormen niet uitmaken… en zouden de mensen geregeerd worden naar de oorspronkelijke wetten van de mensheid,” (idem, no 67). Iets dergelijks schreef ook de Chinese wijsgeer Lao Tse in zijn boek van Tao en de deugd: Tao Tse Tsjing. Tao, de oergrond, is de basis van de deugd. Het gaat erom dat mensen weer in harmonie met deze oergrond leven, die voorbij de zintuigen ligt, door deze grond in zichzelf bewust te worden.
Wetten, politiek en staatsvormen kunnen de mensen niet of nauwelijks vervolmaken, hooguit voorwaarden hiertoe scheppen. Mensen dienen zichzelf te ontwikkelen en zich te bevrijden van ‘de onmondigheid’, die zij zelf in stand houden en waarvan ‘partijmakers’ gebruik maken. Novalis ziet de betrekkelijkheid van (partij)politiek en heeft zijn lessen geleerd van de Franse Revolutie. Hij ziet meer perspectief in integrale menselijke en geestelijke ontwikkeling. Novalis pleit voor "poëzie geïnspireerd door het geweten... Dankzij de poëzie van het geweten wordt deugd als het ware iets gewoons, een kwestie van gevoel (of zoals Novalis het noemt: van ’gemoed’)... Novalis’ gewetensvolle gemoed is een familielid van de schöne Seele van Schiller... Novalis houdt geen pleidooi voor moralisme in de poëzie," schrijft Heumakers in zijn nawoord bij de roman van Novalis.
Zo pleit hij ook voor een poëtische politiek geïnspireerd door het geweten, niet zozeer een moralistische politiek. "Een wereld waarin iedereen op een dergelijke manier zijn geweten volgt, zo’n wereld is het ’gouden tijdperk’. Iedereen leeft er in harmonie met zichzelf en met zijn medemensen, evenals met de rest van de natuur, die niet meer als iets ’vreemds’ wordt ervaren, als een te beheersen object, maar als een vertrouwd ’thuis’.., in een soort kosmische communicatie... omdat dankzij deugd en geweten, poëzie en liefde alles met alles samenhangt... in die thuiswereld die overal en nergens is... Onder het oppervlak blijkt een heel andere dimensie schuil te gaan. ’De hogere wereld is dichterbij dan we gewoonlijk denken. Reeds hier leven wij in haar en wij zien haar innig met de aardse natuur verweven’" (idem p 212-14).
Wetenschap, kunst en cultuur, filosofie, religie en literatuur hebben een sociale en politieke relevantie om een betere en mooiere samenleving gestalte te geven, die niet door politiek alleen gerealiseerd kan worden. Novalis is zich ervan bewust dat hij oude wijsheid opnieuw verwoordt. In zijn essay De christenheid of Europa en andere geschriften verwijst hij hiernaar en naar de oertijd, toen mensen nog leefden in harmonie met de natuur. Aan dit van meet af aan omstreden belangrijkste essay van Novalis wordt een aparte bespreking gewijd.
Europese eenwording
Tegenwoordig zien we bij de Europese eenwording steeds meer een leidende rol voor Duitsland, samen met Frankrijk. De culturele en geestelijke eenwording dient het politieke verbond meer te ondersteunen, wil de Europese identiteit als stap naar mondiale eenwording in toenemende mate gestalte krijgen. Onmiskenbaar is er weliswaar een rijkgevarieerde mozaïek van Europese culturen, met het christendom en de klassieken en andere voorchristelijke culturen in diverse varianten als gemeenschappelijke wortels en waarden, die door allochtone culturen in vergaande mate worden overgenomen, met behoud van hun eigen identiteit en religie.
Religieuze tolerantie en veelvormigheid is één van de fundamenten van de Europese cultuur sinds het Hellenisme en de Pax Romana in het Romeinse Rijk, die later is vervangen door de monopolie positie van het christendom dat een soort ‘jihad’ gevoerd heeft tegen autochtone religies. Deze is te vergelijken met de islamitische jihad die wij nu veroordelen, terwijl het christendom zich met soortgelijke acties heeft bezig gehouden, zoals ketterjachten, heksenverbranding, kruistochten en genocide van de Saksische voorouders van Novalis door Karel de Grote. Voor verdere eenwording is meer nodig dan wetgeving vanuit Brussel, maar meer een geestelijk fundament, waarover Novalis inzichten naar voren brengt die nog steeds de moeite van het lezen waard zijn. Hierbij kan enige aandacht voor Duitse en andere Europese denkers en dichters inspirerend zijn als tegenwicht voor het culturele en politieke Amerikaanse imperialisme, dat in de schaduw staat van de Europese Verlichting,
Novalis’ visie toont enige overeenstemming met die van utopische socialisten, zoals Saint-Simon. Met name diens laatste werk Le nouveau christianisme toont niet alleen qua titel overeenstemming met Novalis’ Die Christenheit oder Europa. Daarbij is Novalis, mede vanwege de censuur, minder politiek en meer cultureel en poëtisch gericht.
Noten
.