Civis Mundi Digitaal #37
Bespreking van: Lyotard, Wat is filosoferen? (Klement, 2015) en Nagel, Wat betekent het allemaal? (Bijleveld, 2015)
Filosofie is de enige discipline waarin over inhoud en methode geen consensus bestaat. Dit is een van de redenen waarom filosofen steeds weer de aandrang voelen om hun vak in te leiden. De hier te bespreken boekjes van Lyotard en Nagel zijn daar voorbeelden van. Inhoudelijk gaat het in de wijsbegeerte om de meest omvattende en fundamentele vragen, zo veel is wel zeker. Maar zelfs over welke vragen fundamenteel zijn, bestaat weer discussie. Bovendien worden mogelijke antwoorden systematisch onder curatele gesteld vanuit een gevoel van voorbehoud. Een dergelijke bescheidenheid lezen we bijvoorbeeld bij Nagel in zijn inleiding wanneer hij zegt : ‘Ik zal dus proberen de vragen onbeantwoord te laten, maar ook als ik wel zeg wat ik denk, hoeft niemand dat voetstoots aan te nemen…’.
Als oneindig verlangen naar waarheid is wijsbegeerte altijd onderweg en staat zij op gespannen voet met de rust die definitieve antwoorden geven. Dit blijkt ook daaruit dat wijsgeren in tegenstelling tot wetenschappers voortdurend teruggrijpen op hun illustere voorgangers. Plato en Aristoteles, Kant en Descartes blijven actueel en hun stempel drukken op wijsgerige discussies.
Filosofie is nog in een ander opzicht een eigenaardige discipline omdat zij zelfs op de activiteit van het filosoferenreflecteert. Deze zelfreflectie is van een hogere of meta-orde dan de reflectie op haar inhoud en methode. Want het betreft hier de vraag naar het motief en het waarom van het filosoferen zelf. Blijkbaar kan wijsbegeerte als verlangen naar waarheid zichzelf onmogelijk wegdenken in dat wat verlangd wordt.
Verwondering over de act van het filosoferen vormt de rode draad van vier voordrachten die de Franse denker Jean François Lyotard in 1964 heeft gehouden voor propedeusestudenten aan de Sorbonne. Dit blijkt al uit de titel van de verschenen vertaling, niet: wat is filosofie? maar wat is filosoferen?
Lyotard is internationaal bekend geworden als voorman van het postmoderne denken - hoewel hij zelf een hekel had aan dit woord - met zijn boek La condition postmoderne (1979). In dit werk dat geschreven is in opdracht van de Canadese regering, beschrijft hij de invloed van wetenschap en technologie op het moderne weten. Hij komt daar tot de conclusie dat rationaliteit, waarheid en vooruitgang, zo kenmerkend voor de westerse filosofie vanaf de verlichting, langzamerhand hun betekenis hebben verloren om plaats te maken voor heterogeniteit, discontinuïteit en een discours denken. Deze ontwikkeling juicht hij toe, omdat het een uitweg zou kunnen zijn uit het geweld van de Grote Verhalen die de twintigste eeuw hebben geteisterd met hun monopolie op een allesomvattende en daarmee uitsluitende waarheid.
Filosofie is verlangen naar eenheid
In zijn voordrachten vraagt Lyotard naar het waarom van filosoferen in plaats van naar filosofie. Want filosofie is inhoudelijk noch methodologisch een welomschreven discipline zoals natuurkunde of literatuurwetenschap, waarover de leek geïnformeerd en geleidelijk binnengeleid kan worden. Zij is eerder een habitus en activiteit die nergens halt houdt. Omdat ze voortkomt uit verlangen deelt ze met haar dezelfde structuur van aanwezigheid-afwezigheid. Want dat waarnaar de wijsbegeerte verlangt is onbereikbaar en voor altijd uitgesteld.
Lyotard zegt het enigszins cryptisch zo: ‘[…]juist omdat het aanwezige bij zichzelf afwezig is, of het afwezige aanwezig is, is er verlangen[…]het verlangen is precies die kracht die aanwezigheid en afwezigheid samenhoudt zonder ze te verwarren.’ Deze dialectiek van aanwezig-afwezig is dat wat het verlangen als zodanig en de wijsbegeerte in het bijzonder aan de gang houdt. Het verschil is dat wijsgerig verlangen daarenboven hyperreflexief is. Zij is tevens haar eigen meta-discipline die zichzelf als vragend bevraagt.
Lyotard laat zien dat dit al besloten ligt in het stamwoord soph- van sophia of wijsheid, dat teruggevoerd kan worden op proeven of savoureren. In het savoureren laten we ons meevoeren door de smaaksensatie maar om deze te waarderen moeten we tegelijkertijd een zekere distantie in acht nemen.
Zo is filosoferen enerzijds samenvallen met ons verlangen, maar anderzijds afstand name. Zij ‘is geheel en al gehoorzamen aan de beweging van het verlangen, daarin volledig begrepen zijn, en tegelijkertijd proberen haar te begrijpen zonder je aan haar loop te onttrekken.’
In de tweede voordracht vraagt Lyotard zich af wat de inhoud van dit verlangen is. Dat wat haar drijft is volgens hem een niet te conceptualiseren eenheid die verloren is gegaan. ‘De oorsprong van de filosofie is het verlies van de eenheid, de dood van zin en betekenis.’
Filosoferen vindt plaats boven de niet ophefbare afgrond van een ontologische breuk tussen subject en object of kenner en gekende. Niet ophefbaar omdat filosofie als discursieve activiteit de breuk die ze wil helen als methodologisch en kennistheoretisch uitgangspunt heeft.
De topoi van Entzweiung en (terugkeer naar de) eenheid als bronnen van wijsgerig verlangen zien we vanaf Plato, Hegel, Schelling en in onze tijd bij Giorgio Colli terugkeren. Het zijn de seculiere varianten van zondeval en hoop op herstel van het verloren paradijs. Daarom is de eenheid in zeker opzicht niet verloren gegaan of vergeten.
‘De verdeeldheid waarover Hegel spreekt, is niet voorbij, maar in de permanente, absolute actualiteit van deze verdeeldheid binnen het verlies van de eenheid kan de filosofie zich diversifiëren, haar discontinuïteit bestendigen.’
De vele en gevarieerde antwoorden die in de geschiedenis van de wijsbegeerte zijn gegeven leggen daar getuigenis van af. Maar, voegen we met dit alles instemmend er aan toe, dit verlies van de oorspronkelijke eenheid is niet alleen de bron van filosofie maar ook van narratieve vertogen als mythe en poëzie. Dat de Griekse verlichting zich tot deze vertogen polemisch verhield, doet daar niets aan af. Het mythopoëtisch denken tracht dezelfde ontologische breuk te overbruggen. Maar in tegenstelling tot de wijsbegeerte ontbreekt hier het bewustzijn van de mythe als menselijk narratief. De mens beschouwt zich nog niet de auteur van mythen en verhalen als verbeeldingen van een impliciete filosofie of kosmosofie. Hij is er integendeel net zo organisch mee vergroeid en van afhankelijk als het ongeboren kind met de baarmoeder. Daarom is de breuk voor het mythisch bewustzijn minder zichtbaar en dringend. Helaas gaat Lyotard niet in op deze complexe verhouding tussen mythos en logos. Wel geeft hij het traditionele antwoord dat filosofie begint wanneer de goden zwijgen. En wanneer zij zwijgen zijn wijzelf gedwongen om te spreken en daarmee zin en betekenis te geven aan de werkelijkheid
Hoe zou het voelen om een vleermuis te zijn?
Het boekje van Thomas Nagel, Wat betekent het allemaal? is een meer traditionele inleiding in de wijsbegeerte en bovendien eenvoudiger geschreven dan die van Lyotard. Nagel is een Amerikaanse denker uit Angelsaksische traditie die beroemd is geworden door zijn essay What is it like to be a bat? waarin hij een gedachte-experiment aan de lezer voorlegt.
Zoals we weten oriënteren vleermuizen zich in de ruimte door echolocatie. Bovendien is dit de manier waarop ze jagen op insecten. We begrijpen heel goed hoe echolocatie fysisch en biologisch werkt, maar hebben we ook enig besef hoe het voelt om een vleermuis te zijn? Volgens Nagel is dit niet het geval. Het enige wat we weten is hoe het voor ons is om een vleermuis te zijn. Kennis van de objectieve kenmerken en gedrag van organismen of dit nu een vleermuis of een mens is, geeft ons geen toegang tot hun innerlijk of hoe het is om zo’n organisme te zijn.
Met dit gedachte-experiment bestrijdt Nagel het reductionisme in de lichaam-geest discussie. Dit is de idee dat subjectieve ervaringen volledig vertaalbaar zijn in objectieve termen. Een dergelijke reductie van onze gewaarwordingen tot een fysiologische terminologie is volgens Nagel niet mogelijk omdat het twee vocabulaires (Rorty) zijn die elkaar per definitie uitsluiten.
Het is zoiets als een gedicht vertalen in proza of een schilderij beschrijven in woorden. Het objectieve derde persoons perspectief en het subjectieve eerste persoons perspectief zijn evenwaardige maar incompatibele manieren om naar de wereld te kijken. De problemen ontstaan pas wanneer we dit vergeten en aan de werkelijkheid één waarheid willen opleggen.
Gematigd perspectivisme
Waar Lyotard zich alleen concentreert op meta-filosofische kwesties zoals de oorsprong van filosofie en motief van filosoferen, behandelt Nagel een aantal inhoudelijke problemen waarover wijsgeren zich het hoofd plegen te breken. Er komen bij hem thema’s aan de orde als hoe we een wereld buiten onze geest kunnen kennen, wat de relatie is tussen geest en hersenen, of we een vrije wil hebben en wat de zin van het leven is.
Op een thema wil ik kort ingaan omdat het actueel is en licht werpt op Nagels gematigd perspectivisme. Het betreft de lichaam-geest problematiek. Nieuwe ontwikkelingen in het hersenonderzoek tonen aan hoe zelfs de meest subtiele mentale toestanden verband houden met processen in onze hersenen. We weten eveneens dat veranderingen in de hersenen grote invloed kunnen hebben op onze geest en omgekeerd. Dit is interessant en leerzaam maar rechtvaardigt niet de conclusie dat wij ons brein zijn (Swaab, Dennett).
Er gaapt zo’n grote kloof tussen onze subjectieve waarnemingen (proeven, horen, ruiken enz.) en de beschrijving ervan in objectieve neurofysiologische termen dat we ons moeilijk kunnen voorstellen hoe zij overbrugd zou moeten worden. ‘Jouw ervaring – het proeven van chocolade- zit immers zo in jouw geest besloten, dat ze voor een ander niet waarneembaar is. Jouw ervaringen zitten binnen in je geest op een manier die geheel anders is dan wijze waarop jouw hersenen binnen in je hoofd zitten.’
Hoeveel onderzoek er ook verricht wordt, het brengt de oplossing van het probleem geen stap verder. Maar dit betekent niet dat we nu gedwongen worden een Cartesiaans substantie-dualisme aan te nemen van lichaam en geest.
Het enige dat Nagel constateert is dat een neurofysiologische verklaring tekortschiet. ‘Maar de argumenten tegen een zuiver natuurwetenschappelijke theorie van het bewustzijn zijn zo sterk, dat een algemeen geldige theorie van de gehele werkelijkheid waarschijnlijk onmogelijk is. De natuurwetenschappen hebben vooruitgang geboekt door de geest weg te laten uit alles wat ze proberen te verklaren, maar de wereld biedt wellicht toch wel iets meer dan kan worden begrepen door de natuurwetenschappen alleen.’
In zijn diepgravende boek The view from nowhere (1986) stelt hij voor om onze vruchteloze verzoeningspogingen tussen de subjectieve- en objectieve beschrijving van het mentale op te geven en ze gewoon naast elkaar te laten bestaan: ‘Instead of a unified world view, we get the interplay of these two uneasiliy related types of conception…’ Hier komt Nagel als gematigd perspectivist in de buurt van Lyotard en postmoderne noties als discontinuïteit, taalspelen en incommensurabiliteit.