Scheiding religie/kerk en staat als constitutioneel rechtsprincipe in mondiaal verband

Civis Mundi Digitaal #37

door Wim Couwenberg

Bespreking van: Paul Cliteur en Afshin Ellian, Legaliteit en legitimiteit. De grondslagen van het recht. Uitgeverij Leiden University Press, 2016 (vervolg).

Godsdienstvrijheid als vertrekpunt

In nummer 36 is een uitvoerige bespreking gewijd van het eerste hoofdstuk over de legaliteit en legitimiteit in dit boek. In dit nummer wordt nader ingegaan op het hoofdstuk over de scheiding van religie/kerk en staat, die eveneens nadere aandacht verdient. Die scheiding is een proces dat nauw samenhangt met het streven naar godsdienst- en gewetensvrijheid, en een confessioneel-pluralistisch staatstype. Dat is een staatstype dat zijn politieke integratie niet langer (mede) afhankelijk maakt van de instandhouding van godsdienstige eenheid onder de bevolking. Het verzet zich dus niet tegen erkenning van het principe van vrijheid en gelijkheid van alle geloofsbelijdenissen. Het is een proces dat vooral in intellectuele kringen ervaren is als een grote bevrijding. In de wetenschap vindt het zijn pendant in de ontwikkeling van het principe van de waardenvrijheid van wetenschapsbeoefening. Dat was oorspronkelijk gericht tegen de supervisie en interventie van troon en altaar in de wetenschapsbeoefening. De Duitse socioloog Max Weber speelt in de emancipatie van de wetenschapsbeoefening op basis van dit principe een grote rol.

Een andere belangrijke factor die hand in hand gaat met de scheiding van kerk en staat is de toenemende secularisering van het openbare leven, die zich in en door het model van de liberale democratie voltrekt. Die secularisering leidt er onder meer toe dat de traditionele transcendente legitimatie van aardse machtsstructuren steeds meer haar greep op de mensen verliest. Slechts in een beperkt aantal staten wordt nog expliciet vastgehouden aan een dergelijke legitimatie.

 

Religieuze of seculiere identiteit van staten

Terwijl die scheiding in de Nederlandse juridische literatuur meestal alleen aan de orde komt naar aanleiding van de wijze waarop dat in de Nederlandse rechtsorde geregeld is[1] – al heb ik dat zelf verruimd tot het westerse constitutionele recht[2] – onderscheidt dit boek zich door de relatie tussen religie/kerk en staat in een mondiaal verband te behandelen. Daar is zeker behoefte aan. Dat ligt immers geheel in de lijn van de toenemende globalisering van de economische, politieke en culturele ontwikkeling en aandacht in onze tijd.

Opvallend is in dit boek het gemak waarop ingehaakt wordt op recente politieke discussies over dit thema. Zo wordt de behandeling ervan begonnen met een interessant commentaar op een controversiële uitspraak van de Britse premier David Cameron, die Groot-Brittannië opvoert als een christelijk land. Nu is dat geheel in de lijn van een lange traditie in Europa en zijn christelijke wortels. Ook in Nederland is het tot in het verzuilingstijdperk van de vorige eeuw gebruikelijk geweest dit land als een christelijke natie te presenteren. Maar het is vooral D’66 dat publieke verwijzingen naar dat christelijk verleden ter discussie stelt, en eraan herinnert dat de tijd van de christelijke dominantie in dit land voorbij is. In Groot-Brittannië volgde op de uitspraak van de Britse premier spoedig een kritische reactie van de zijde van een aantal publieke figuren.

Niet alleen in staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, maar ook in Europa is inmiddels de vraag aan de orde naar de nationale identiteit van de staten in Europa. Met name de vraag of dat een religieuze (i.c. christelijke) of een seculiere identiteit is.

 

Vijf modellen in mondiaal verband

In dit boek wordt in mondiaal verband een vijftal verschillende modellen gepresenteerd over die relatie tussen religie/kerk en staat geregeld.

  1. In de eerste plaats is dat de atheïstische staat, die de minst voorkomende is. Meest bekend waren de atheïstische staten van het wereldcommunisme, waarin het atheïsme gepromoveerd werd tot officiële staatsideologie.
  2. Geheel tegengesteld daaraan wordt in de tweede plaats de religieus-fundamentalistische of theocratische staat opgevoerd, zoals die met name beleden wordt in Saoedi-Arabië en Iran, en in Nederland nog altijd door de SGP. Religies krijgen hierdoor het karakter van politieke religies. Dat was trouwens min of meer ook het geval in de oorspronkelijke christelijk-confessionele partijvorming, zoals we die tot de Tweede Wereldoorlog in Nederland gekend hebben. Die theocratische staat, met een officiële, in de grondwet verankerde staatsreligie, krijgt in dit boek uitvoerige aandacht.
  3. Als derde model passeert de revue de staat met een staatskerk of staatsreligie. Die zien we nog altijd in bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Scandinavische landen. Maar dat gaat daar wel gepaard met eerbiediging van godsdienstvrijheid, in tegenstelling tot theocratische staten.
  4. Als vierde model wordt de multiculturalistische staat genoemd, waarin alle religies op gelijke voet behandeld worden. Kenmerkend voor dit model is bijvoorbeeld het toekennen van bijzondere rechten aan religieuze gemeenschappen, zoals het recht hun eigen juridische geschillen met eigen rechtbanken op te lossen.
  5. Als vijfde model komt de seculiere of agnostische staat aan bod, die de voorkeur van de auteurs heeft. Zij ontkennen dat dit een typisch westers model zou zijn, maar de ideologische oorsprong ervan ligt toch in de opkomst van de moderniteit als nieuw liberaal beschavingstype in de westerse wereld. De Franse laïcité is hiervan de meest prominente expressie. Die Franse laïcité krijgt in dit nummer nog bijzondere aandacht in twee volgende artikelen, naar aanleiding van actuele discussies daarover in Frankrijk.

 

Radicale scheidingsvariant

Het is zeker een relevante en interessante aanwinst voor de Nederlandse juridische literatuur over de regeling van de relatie tussen religie/kerk en staat, dat die relatie in dit boek in mondiaal verband aan de orde wordt gesteld. Wel wordt dat beperkt tot de radicale varianten van die regeling. De scheiding tussen godsdienst of kerk en staat kent meerdere varianten. De radicale variant staat voor een scherpe scheiding, waardoor de kerk gereduceerd wordt tot een volstrekt privaatrechtelijk instituut, dat als zodanig de rechten en vrijheden geniet die het burgerlijk recht kent (in sociologische termen spreekt men van de privatisering van kerk en godsdienst). Deze variant bestaat bijvoorbeeld al sinds lang in de VS, waar zij gebaseerd is op het eerste amendement van de grondwet. Die privatisering gaat daar wel gepaard met een positieve houding ten opzichte van godsdienst in het openbare leven. Een religieuze dimensie blijft daar onverkort aanwezig in het officiële politieke denken. Dit laatste is niet het geval in Frankrijk. Daar is de radicale variant, zoals geregeld in de wet van 9 september 1905, de expressie van een kerkvijandige houding van de zijde van de Franse staat. Die houding past geheel in de antiklerikale traditie, die daar sinds de Franse revolutie van 1789 op de voorgrond is getreden.

In Japan heeft men tot het einde van de Tweede Wereldoorlog een staatsgodsdienst gehad (het Sjintô). Die fungeerde als een machtig wapen ter opvoering van het Japanse nationalistische fanatisme tijdens de Tweede Wereldoorlog. Sinds het einde van die oorlog kan men daar onder Amerikaanse invloed de nieuwe grondwet van 1946, met daarin eveneens een radicale scheiding van godsdienst en staat (zie artikel 20 van de Japanse grondwet).

Een dergelijke scheiding is in de geest van de Franse laïcité ook ingevoerd in Turkije onder zijn eerste president Kemal Atatürk. Het seculiere Turkije kreeg onder hem heeft het leger als sterkste steunpilaar. Maar onder invloed van de EU, waar Turkije lid van wil worden, is de invloed van het leger teruggedrongen, om in aanmerking te kunnen komen voor dat lidmaatschap. En daar hebben islamitische politici dankbaar gebruik van gemaakt om Turkije geleidelijk te islamiseren. De huidige voorzitter van het Turkse parlement, en lid van de regeringspartij AKP, heeft in lijn hiermee onlangs ronduit gesteld dat de nieuwe grondwet, die president Erdogan op het oog heeft, een religieus karakter dient te krijgen, omdat Turkije nu eenmaal een islamitisch land is. De president heeft dat onmiddellijk tegengesproken, om een dag later twee journalisten gevangen te laten zetten die het islamitisch geloof zouden hebben beledigd.

 

Gematigde scheidingsvarianten: coöperatief separatisme

Naast die radicale scheidingsvariant zijn er ook een aantal gematigde varianten van die scheiding, zoals in Nederland, België, de Duitse Bondsrepubliek, Ierland, Italië en Spanje. Dat had ook enige aandacht moeten krijgen in het boek. Kenmerkend voor die gematigde variant is een scheiding van religie/kerk en staat, waarin enerzijds wordt uitgegaan van de erkenning van ieders eigen verantwoordelijkheid, maar anderzijds een wisselende mate van samenwerking beoogd wordt. Men spreekt in dit verband van wederkerige autonomie en samenwerking, ofwel van coöperatief separatisme.

Kerken behouden in die variant min of meer een bijzondere constitutionele rechtspositie, die tot uiting komt in een bijzondere juridische status, en in bijzondere posities in staatsinstellingen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de theologische faculteiten van openbare universiteiten; aan de geestelijke verzorging in het gevangeniswezen en de krijgsmacht. Bovendien wordt het werk van kerkelijke of kerkelijk-religieus gebonden instellingen op allerlei terreinen van maatschappelijk-cultureel welzijn van overheidswege met financiële en/of andere middelen gesteund, met inachtneming zoveel mogelijk van de eigen autonomie en verantwoordelijkheid van die instellingen.

Die bijzondere constitutionele positie steunt op de gedachte dat de instandhouding en bevordering van het geestelijk-zedelijk normbesef mede tot de specifieke verantwoordelijkheid van de kerken behoort. En dit normbesef acht men een onontbeerlijke voorwaarde voor de instandhouding van de staats- en rechtsorde. In Nederland heeft die overweging ook geleid tot subsidiëring van de kerkenbouw.

Sinds de jaren ’50 is die bijzondere rechtspositie in zoverre gerelativeerd, dat ook niet-kerkelijke genootschappen op geestelijke grondslag, als bijvoorbeeld het Humanistisch Verbond, in een aantal gevallen op gelijke voet als kerken behandeld worden. Dit betreft onder meer de geestelijke verzorging in de krijgsmacht en het gevangeniswezen, het openbaar onderwijs – waar vormingsonderwijs van genootschappen op geestelijke grondslag naast het godsdienstonderwijs is toegelaten – en deze juist genoemde subsidiëring van de kerkenbouw. Daarvoor kunnen ook geestelijke bezinningscentra van niet-kerkelijke signatuur in aanmerking komen.

In een aantal Europese landen is de gematigde variant geregeld in een verdrag of concordaat dat voorziet in een juridisch genormeerde coördinatie tussen de staat en een bepaalde kerk. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie rechtsgebieden: typisch kerkelijke, typisch statelijke en gemengde aangelegenheden. Laatstgenoemde aangelegenheden – hiertoe worden zaken als het huwelijk, het onderwijs, kerkbelasting e.d. gerekend – worden in onderling overleg geregeld. De r.k. kerk heeft sinds de revolutie van 1789 van dit juridische instrument gebruik gemaakt om in overwegend katholieke landen een nieuwe bevoorrechte constitutionele positie op te bouwen.

 

Opnieuw actueel met de invasie van orthodoxe moslims in Europa

Met de invasie van omvangrijke groepen orthodoxe moslims in Europa is de mate waarin het principe van de scheiding van kerk en staat als modern constitutioneel rechtsprincipe is doorgevoerd, op radicale of meer gematigde wijze, opnieuw een punt van politieke discussie en strijd geworden. Een tweetal tendenties strijdt daarin om de voorrang: een neiging godsdienst in de geest van het liberale concept van de religieus-neutrale staat consequent te reduceren tot een privé-zaak en daar tegenover een neiging de maatschappelijke functie van religie weer meer te erkennen en te benutten.

Dat leeft uiteraard het sterkst in religieuze kringen. De behoefde daaraan wordt onderbouwd door te wijzen op het tekortschietende bindende en motiverende vermogen van een volledig geseculariseerde staat.[3] In de VS waar evenals in Frankrijk sprake is van een radicale scheiding van kerk en staat wordt in dat tekort voorzien door de liberale ideologie, die daar fungeert als een ‘civil religion’.

 

Opmars secularisme, ontkerkelijking en individualisme

In het westers-liberale beschavingstype, uitgezonderd Amerika, staat kerkelijk georganiseerde godsdienstigheid in zekere mate onder druk onder invloed van de opmars van secularisme en individualisme en staat godsdienstvrijheid als speciaal grondrecht zowel in theorie als in de praktijk ter discussie. Waarom, zo vragen critici zich af, is een seculiere staat verplicht aan godsdienstige uitingen of gedragingen een speciale juridische bescherming te bieden, nu godsdienst in zo’n staat niet meer is dan een individuele keuze of opvatting? In de praktijk krijgen staten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens relatief veel speelruimte om godsdienstige uitingen te beperken. Ook in de jurisprudentie van dat hof staat godsdienstvrijheid derhalve in zekere zin onder druk.[4]



[1] Zie in dit verband het gezaghebbende boek voor de Nederlandse staatsrechtbeoefening van Van der Pot-Donner, Handboek van het Nederlandse staatsrecht, 13e druk, 1995, pp. 278-286.

[2] S.W. Couwenberg, Liberale democratie als eerste emancipatiemodel. Een inleiding in het westerse constitutionele recht, 1981, pp. 96-104.

[3] Zie o.a. J.J. Janssen, Religie: privé-bezit of sociaal kapitaal?, De Bazuin, 21 december 2001; en Th. Wöltgens, De overwinning van de erfzonde en de ziel van Europa, 2001

[4] Zie M.R. Kamminga, Eindtijd van de godsdienstvrijheid? Bedreiging in praktijk en theorie, Internationale Spektator, 5, 2010