Islamkritiek als godsdienstkritiek een normaal uitvloeisel van onze liberale beschavingstraditie

Civis Mundi Digitaal #38

door Wim Couwenberg

Enkele polemische kanttekeningen bij politieke en ethische kritiek op islamkritiek

 

Religiekritiek is een normaal fenomeen in het kader van onze liberale beschavingstraditie. Zij is oorspronkelijk ook een bekend progressief en links thema geweest, met het christendom in eerste instantie als onderwerp. In onze tijd richt die kritiek zich primair op de islam, en heeft zij een rechtse signatuur gekregen. Dat is in ons land min of meer ingezet met de revolte van Pim Fortuyn, eerst in diens boek tegen de islamisering van onze cultuur; en vervolgens met zijn uitspraak in een interview over de islam als achterlijk, d.w.z. achterlopend religieus-cultureel fenomeen. Daar werd van allerlei linkse en progressief geheten zijden met grote verontwaardiging op gereageerd. Sindsdien is er een extreemrechts stempel op gedrukt.

NRC-Handelsblad schreef in een redactioneel commentaar een dag vóór de moord op Fortuyn nog te huiveren bij de gedachte dat bij de Dodenherdenking op 4 mei een premier zou staan die de islam een achterlijk fenomeen vindt. Het blad zag daarin een nieuwe uiting van racisme. Elsbeth Etty had dat als columniste van dat blad al eerder onderbouwd met de stelling dat die uitspraak in strijd zou zijn met artikel 1 van onze grondwet en artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht. Het ene geloof, vindt zij, is niet meer of minder achterlijk dan het andere omdat het verstand er in alle gevallen buiten staat. Men gaat daarbij kennelijk uit van de veronderstelling dat alle religies in principe gelijkwaardig zijn. Maar is dat wel zo? Men kan mijns inziens wel degelijk onderscheid maken tussen meer of minder ontwikkelde religies. De Franse filosoof H. Berson[1] bijvoorbeeld onderscheidt in dit verband tussen statische godsdiensten met een gesloten (tribale) moraal en dynamische religies met een open en algemeen menselijke moraal.

 

Vergelijking islamkritiek met antipapisme (liever Turks dan paaps)

In onze moderne cultuur hanteert men als criterium van onderscheid vaak de mate waarin een religie zich gemoderniseerd heeft, dat wil zeggen zich aangepast heeft aan de principes van onze moderne cultuur, er daarbij uiteraard van uitgaand dat die principes een vooruitgang betekenen ten opzichte van de principes van premoderne culturen. Aan de hand daarvan is het katholicisme door niet-katholieken lange tijd ook als achterlijk, dat wil zeggen achterlopend in religieus-cultureel opzicht gekritiseerd, vanwege de sterke nawerking van middeleeuwse opvattingen en tradities in katholieke kring. In menig opzicht hadden die veel gemeen met die van de orthodoxe islam, zoals verwerping van de scheiding van kerk en staat, een achterhaalde seksuele moraal (onder andere geen seks voor het huwelijk, geen voorbehoedsmiddelen, verwerping van homoseksualiteit, en in mijn jeugd nog een nu onvoorstelbare kuisheidsdictatuur), voorts een patriarchale geesteshouding met ondergeschiktheid van de vrouw aan de man als consequentie, en hiernamaalsvoorstellingen die nu ook als achterhaald overkomen. Wat de islam en het RK-geloof met elkaar gemeen hebben, is ook een sterk ontwikkeld religieus machtsmotief, zij het dat dat bij de islam nu nog groter is.

Zoals Fortuyn waarschuwde tegen een islamisering van onze cultuur niet om mensen aan te zetten tot angst voor vreemdelingen, maar op grond van verlichte liberaal-democratische principes, waarvoor hij naderhand steun kreeg van prominente allochtonen als Hirsi Ali, Hafid Bouazza en Afshin Ellian, zo werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw vanwege de snelle groei van het katholieke volksdeel gewaarschuwd tegen het dreigende roomse gevaar, zoals belichaamd in het politieke katholicisme, en was antipapisme (liever Turks dan paaps!) in niet-katholieke kringen een bekend fenomeen. Een geprononceerde literaire expressie hiervan is nog altijd te vinden in de omstreden roman van W.F. Hermans Ik heb altijd gelijk.

Sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw is dat roomse gevaar spoedig geweken. Blijkens onderzoek van de godsdienstsocioloog J. Peters van de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen behoorden katholieken sindsdien tot de meest geseculariseerde geloofsgroepering in Nederland. Door het bisschoppelijke mandement van 1954 werd de politieke eenheid van het katholieke volksdeel, zoals belichaamd in de KVP, nog wel als kerkelijke verplichting geproclameerd, maar onder invloed van het snel oprukkende secularisatieproces kwam een streven naar politieke deconfessionalisering op gang, en raakte de door de bisschoppen voorgeschreven politieke eenheid zodoende spoedig in verval, en daarmee de invloed van het politieke katholicisme. De KVP is zoals bekend in de jaren ’70 opgegaan in het CDA. Tijdens de ideologische voorbereiding van het CDA drong de toenmalige KVP-voorzitter, Fons van der Stee, er bij mij op aan mijn verzet tegen een exclusief evangelisch-radicale oriëntatie van het CDA, zoals van protestantse zijde nu eenmaal gewenst, te staken. Als KVP zijn wij in het CDA verreweg het grootst, en kunnen wij de koers en het beleid van die partij dus het meest naar onze hand zetten. En daar gaat het uiteindelijk toch om, zo hield hij mij voor ogen. Maar dat bleek al snel een illusie te zijn. Protestants-christelijke politici, vooral die van de ARP, hebben in het CDA spoedig de overhand gekregen bij de beleidsvoering.

Sinds het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) heeft de RK kerk zich bovendien in bepaalde opzichten wat meer aangepast aan de principes van de moderne cultuur. Niettemin werd het katholicisme in het roerige jaar 2002 door een columnist van het toenmalige Rotterdams Dagblad toch weer te kijk gezet als achterlijk fenomeen zonder dat dit enig protest uitlokte. Als dat van het katholicisme gezegd mag worden – en veel katholieken vinden dat zelf in bepaalde opzichten ook, namelijk als het gaat om handhaving van het celibaat, een achterhaalde seksuele moraal en uitsluiting van vrouwen van het priesterschap – waarom dan niet van de islam?

 

Waarom is discriminatie tussen religieus gelovigen en niet-gelovigen wel toelaatbaar?

Getoetst aan de principes van onze moderne liberale cultuur loopt de islam – bedoeld is uiteraard de dominante orthodoxe interpretatie van dat geloof - onmiskenbaar in meerdere opzichten achter op de moderne ontwikkeling: niet alleen op het terrein van de relatie tussen kerk en staat – in de islam die geen kerkgenootschappen kent betreft dat de scheiding van godsdienst en staat – en de mensenrechten, maar ook in religieus opzicht. In tegenstelling tot joden- en christendom komen moderne liberale principes en tradities in de islam vooralsnog niet of veel minder tot ontplooiing. Voor een moderne kritische analyse van de Koran als een historisch en cultureel bepaald religieus document dat als zodanig geïnterpreteerd moet worden ontbreekt daardoor de nodige ruimte.

Als godsdienstkritiek op de islam ter discussie staat, geldt dat temeer voor de godsdienstkritiek van religieus ongelovigen op iedere, ook niet-orthodoxe vorm van religieus geloof. Ik herinner in dit verband bijvoorbeeld aan de agressieve, maar verlicht geachte kreet van PvdA-prominent Ronald Plasterk toen hij nog columnist was van het voormalig katholieke dagblad De Volkskrant[2]: “Wie na Darwin nog in God gelooft is gek”; en aan die van dichter en columnist R. Puthaar dat gelovigen gevaarlijke gekken zijn. Zij verklaren moslims en alle andere gelovigen dus voor gek, wat nog een veel ernstiger aantijging is dan een geloof in bepaalde opzichten achterlijk te noemen.

Dat geldt trouwens ook voor de godsdienstkritiek van schrijvers als Rudy Kousbroek, Gerrit Komrij, Maarten ‘t Hart, Jaap van Heerden e.a. die in alle religies een achterlijk fenomeen zien en in het ridiculiseren ervan de beste reactie op het schrikbewind van verzinsels dat religies in hun ogen uitoefenen. Dit wekte allemaal weinig morele verontwaardiging. Die godsdienstcritici discrimineren wel niet tussen religies onderling, maar des te meer tussen religieus gelovigen en niet-gelovigen. Waarom wordt het maken van discriminerend geheten opmerkingen over de islam als extreemrechts scherp veroordeeld, maar de godsdienstkritiek van juist genoemde schrijvers als normale uiting van de vrijheid van meningsuiting beschouwd?

Is het niet wonderlijk dat het juist verlicht te achten linkse elites zijn die de islam nu in bescherming nemen tegen kritiek op repressieve aspecten van die religie? Nu die elites alle eertijds met zoveel vanzelfsprekendheid gelanceerde linkse thema’s en standpunten zonder veel slag of stoot prijsgegeven hebben – recent nog de principiële verwerping en bestrijding van het neoliberalisme – proberen zij zich opnieuw van het duister geachte rechtse denken te onderscheiden door met behoud van hun gebruikelijke intellectuele arrogantie de islam in bescherming te nemen tegen extreem-rechts gestempelde kritiek. Is dit een nieuwe uiting van linkse progressiviteit?

De forse waarschuwing van de vermaarde Franse schrijver Michel Houellebecqs tegen islamisering van Europa in zijn toekomstroman Onderworpen werd ook in linkse media als visionair geprezen, recent nog in de Groene Amsterdammer van 30 juni jl. Toen Pim Fortuyn hiertegen waarschuwde, werd dat als heel fout aangemerkt. Maar Houellebecqs is zoals gezegd een beroemde Franse schrijver. Die heeft natuurlijk meer vrijheid van meningsuiting dan een politieke rebel als Pim Fortuyn, die het lef had gevestigde politieke posities opnieuw ter discussie te stellen.

 



[1] Zie L. Kolakouwski, Berson, 2003, p. 96 ev.. Zie ook S.W. Couwenberg, Katholiciteit en vrijzinnigheid, 1990, pp. 43-44

[2] Geciteerd bij H. Hogeboom van Buggenum, Evolutieleer, Gamma, juni 2003