Politiedoden: reactie op recensie en toevoeging van de heer Van Hulten

Civis Mundi Digitaal #38

door Eveline Thoonen en Wilma Duijst

Zie:
Eveline Thoonen en Wilma Duijst
In: CPS 2016-2, nr. 39, [de hier volgende tekst werd overgenomen uit Cahiers Politiestudies]
[Zie voor mijn reactie (‘recensie en toevoeging’) op het onderzoeksartikel van Thoonen en Duijst: http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=2928]

 

Cahiers Politiestudies
Jaargang 2016-2, nr. 39
p. 241-248
© Maklu-Uitgevers
ISBN 978-90-466-0820-3

Eveline Thoonen[1] en Wilma Duijst[2]

 

In het Cahiers Politiestudies 2015-4, nr. 37, is een bijdrage van onze hand verschenen onder de titel ‘Onderzoek politiedoden onder de loep: verdragsverplichtingen en Nederlandse praktijk’. De heer Van Hulten heeft in reactie op deze bijdrage een recensie en toevoeging geschreven (Van Hulten, dit Cahier). Zonder gedetailleerd in te gaan op elk aspect van deze recensie en toevoeging willen wij graag het volgende benadrukken.

 

Zoals weergegeven in de inleiding hebben wij de volgende vraag centraal gesteld in onze bijdrage:

Zijn er, gelet op de minimumvoorwaarden die het EHRM stelt aan onderzoeken naar overlijdensgevallen van gedetineerden, in Nederland structurele verbetermogelijkheden aan te wijzen ten aanzien van de onderzoeken naar overlijdensgevallen van personen waarvan de vrijheid was benomen door de Nederlandse politie (en daarom onder de verantwoordelijkheid van de politie vielen)?

 

Deze vraag wordt in onze bijdrage beantwoord. Onze conclusie luidt dat er verschillende verbetermogelijkheden dan wel aandachtspunten zijn met het oog op de door het EHRM gestelde minimumvoorwaarden, namelijk de effectiviteit en onafhankelijkheid van onderzoek en de informatievoorziening (richting de nabestaanden). Voor de onderbouwing van deze conclusie verwijzen wij naar de bijdrage.

 

Ons onderzoek leverde daarnaast de bevinding op dat ruim 20%[1] van de dossiers niet kon worden achterhaald bij het OM en de wel aanwezige dossiers bleken niet allemaal compleet te zijn. Het door ons uitgevoerde onderzoek richtte zich niet op de vraag of de registratie en archivering bij de verschillende onderzoekende partijen op orde is. Gezien onze ervaringen bij andere onderzoeken is het onvindbaar zijn van dossiers een veel voorkomend probleem, dat zeker niet alleen bij het OM voor komt.[2] Het aankaarten van dit probleem is niet het doel geweest van het door ons gepubliceerde artikel.

 

Gelet op de onderzoeksvraag hebben wij ons met betrekking tot het ontbreken van gegevens beperkt tot een feitelijke, niet-gedetailleerde constatering. In zijn recensie trekt de heer Van Hulten overigens de onjuiste conclusie dat er in veel meer dan de door ons geconstateerde 31% van de 78 overlijdensgevallen geen afdoeningsbeslissing in de dossiers van het OM en de Rijksrecherche zouden zitten, aangezien de niet-achterhaalde dossiers bij het OM niet meetellen. Wij wijzen erop dat wij aan de hand van de dossiers van het OM en de Rijksrecherche hebben onderzocht wat de afdoening is geweest van de 78 overlijdensgevallen, waarbij wij in 24 gevallen geen afdoeningsbeslissing in deze dossiers konden vinden. Benadrukt moet worden dat ook de dossiers van de Rijksrecherche (N=78) een afdoeningsbeslissing bevatten. Overlijdensgevallen die plaatsvinden terwijl de betrokkene onder verantwoordelijkheid van de overheid valt, is een gevoelig onderwerp dat desalniettemin aandacht behoeft. De aandacht moet bestaan uit het nemen van adequate voorzorgsmaatregelen en het instellen van een zorgvuldig onderzoek als zich een overlijden voordoet. Elke overlijden onder verantwoordelijkheid van de overheid zou onzes inziens het beginpunt moeten zijn van een groter of kleiner leerproces. Met onze bijdrage in Cahiers Politiestudies, waarin wij een feitelijke weergave hebben gegeven van onze bevindingen, beogen wij een bijdrage te leveren aan dat leerproces.


[1] Voor de volledigheid: het absolute aantal betrof 17 dossiers.

[2] L. Bijker, M Boere, W. Duijst, O. Sijperda, A. Kerkhof, Suicides onder jongeren in de periode 1996-2012, Tijdschrift voor JGZ 2014 (4), p. 66-70. W. Duijst, E. Thoonen, ea., Suicide in detentie & EVRM, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu 2012.

*****

 

Nawoord en voorstel

Michel van Hulten

 

Ik denk dat er weinig, zo niet geen, wet- en regelgeving bestaat waarvan bij onderzoek niet blijkt dat verbeteringen mogelijk zijn. Thoonen en Duijst komen tot geen andere conclusie op het terrein dat zij onderzochten:

er [zijn] ‘verschillende verbetermogelijkheden dan wel aandachtspunten [zijn] met het oog op de door het EHRM gestelde minimumvoorwaarden, namelijk de effectiviteit en onafhankelijkheid van onderzoek en de informatievoorziening (richting de nabestaanden).

Eerlijk gezegd vind ik noch de vraag, noch het gevonden antwoord, bijster interessant. Maar inderdaad, de onderzoeksters hebben gelijk als ze schrijven in hun reactie dat ze het doel gesteld in hun artikel bereikt hebben door de vraag waarmee het artikel begon ook te beantwoorden.

 

Zorgelijk vind ik het dat noch bij de auteurs, noch bij anderen in het politionele en criminologische circuit, die kennis hebben kunnen nemen van hun artikel, noch bij andere schrijvende pers en breder in alle media, kennelijk geen belletje is gaan rinkelen toen deze onderzoeksters de aandacht vestigden op het feit dat er zovelen zijn die gedood worden (?, actieve vorm) of dood gaan (?, passief) terwijl zij onder  politiebescherming leven, ook al ziet de politie hen op het overlijdensmoment in andere kwaliteiten.

 

Het is inmiddels algemeen bekend dat dossiers zoek raken bij de politie. Dat is al zo gewoon dat het nauwelijks meer de aandacht krijgt die het verdient. Vroeger ging je naar de politie om ‘verloren voorwerpen’ te melden dan wel op te halen. Tegenwoordig kun je er ‘gevonden voorwerpen’ niet eens meer kwijt, die taak is commercieel uitbesteed. En de politie zelf verliest zijn dossiers zonder ze terug te vinden. Dat baart nauwelijks opzien meer. In veel gevalen is dat mogelijk ook niet erg. In sommige gevallen vraag je je af waarom ergens een dossier van is gemaakt, alsof de politiemedewerkers niet wat beters te doen hadden.

Maar als het gaat om mensen die in de politiecel, de politieauto of onder de politiehand sterven? Mogen we dan verder er het zwijgen toe doen? Dat voor de auteurs aanvankelijk ‘het aankaarten van dit probleem niet het doel is geweest van het door ons gepubliceerde artikel’ vind ik een onbegrijpelijke reactie op hun constatering dat het ‘onvindbaar zijn van dossiers een veel voorkomend probleem is, dat zeker niet alleen bij het OM voor komt’. Is dit niet wat fatalistisch als houding voor een onderzoeker?

 

Als je op dat punt aankomt in je onderzoek, dan zou de reactie ook kunnen luiden: ‘ik verschuif mijn onderzoeksvraag een beetje, want er komt een maatschappelijk gezien veel belangrijker thema bij mij binnen dat ik wil onderzoeken’.

 

Mijn voorstel is dan ook een uitnodiging. Doorgaan met gebruikmaking (liefst door hen) van de aanwezige dossierkennis die de onderzoeksters al hebben om te trachten te achterhalen hoe het komt dat er zoveel dossiers verloren gaan met name ten aanzien van deze thematiek van ‘politiedoden’. De onderzoeksters concluderen zelf ook al dat dit ‘een gevoelig onderwerp’ is. Het zal ook wel culmineren in de niet te vermijden vraag: is hier sprake van ‘zelfbescherming’? Komt het de politie goed uit dat juist dossiers verloren gaan die collegae betreffen die betrokken zijn bij gevallen van medeburgers die onder hun ‘bescherming’ geplaatst, dan toch onverklaarbaar (?) dood gaan of gedood worden?



[1] Promovenda, Radboud Universiteit, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Vaksectie Strafrecht & Criminologie.

[2] Forensisch arts NFI en GGD IJsselland; Onderzoeker Radboudumc.

[3] Voor de volledigheid: het absolute aantal betrof 17 dossiers.

[4] L. Bijker, M Boere, W. Duijst, O. Sijperda, A. Kerkhof, Suicides onder jongeren in de periode 1996-2012, Tijdschrift voor JGZ 2014 (4), p. 66-70. W. Duijst, E. Thoonen, ea., Suicide in detentie & EVRM, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu 2012.