Civis Mundi Digitaal #39
Dat de Europese christendemocratie als politieke stroming en beweging in onze tijd van ideologische decadentie, privatisering van de publieke zaak en politiek narcisme nog politiek relevant is als alternatief van rechts en links populisme, is in de eerste plaats te danken aan de Duitse CDU en het politieke leiderschap van Angela Merkel als christendemocraat. In historisch perspectief is er in Nederland wel reden om daar eens op te wijzen. De Duitse CDU heeft hier namelijk een tijd lang onder christendemocraten niet zo’n goede politieke naam gehad. Ik kom daarop, vanwege de voorbereiding van een essay over de geschiedenis van de Nederlandse politiek, waar ik aan die minder goede naam herinnerd werd.
Toen ik eind jaren ’50 de ontwikkeling van een politiek samenwerkingsverband van katholieken, protestanten en niet-gelovigen voorstelde, en dat presenteerde als een Nederlandse tegenhanger van de Duitse CDU, dus als een Nederlandse CDU[1], stuitte dat op grote weerzin in de KVP, en vooral in de daarbij betrokken protestants-christelijke partijen, ARP en CHU[2]. De CDU gold in die tijd als een partij met een kwalijke rechtse en conservatieve signatuur. Een toenmalig bekend christendemocratisch politicus van de ARP – in Rotterdam leeft zijn naam nog volop voort in de zogenaamde Albeda Colleges – verklaarde zelfs ronduit dat de Duitse CDU vanwege die rechtse signatuur geen echte christendemocratische partij kon zijn[3]. In de Europese christendemocratie neemt de Duitse CDU niettemin van stonde af aan een prominente en steeds belangrijkere positie in. Maar om als echte christendemocraat mee te kunnen tellen, moest men in Nederland toen een evangelisch-radicale overtuiging onderschrijven, en dat ontbeerden de Duitse christendemocraten radicaal. De Nederlandse christendemocraten blaakten in de politieke praktijk trouwens evenmin van die evangelisch-radicale overtuiging. Maar in die tijd werd van christendemocraten verlangd dat zij die evangelisch-radicale overtuiging in ieder geval openlijk zouden belijden, ook al geloofde men daar zelf niet echt in.
Toen ik mij bij de voorbereiding van het CDA bleef verzetten tegen een exclusief evangelisch-radicale grondslag was het de toenmalige ARP-voorzitter A. Veerman die vóór een radiodiscussie daarover van mij verlangde dat ik althans naar buiten toe die grondslag onderschreef, wilde ik in het CDA op mijn plaats zijn. Ik hoefde er niet in te geloven, voegde hij eraan toe als ik het maar naar de achterban toe beleed.
Politieke hypocrisie als politieke deugd
Een soort evangelisch geïnspireerd Machiavellisme, politieke hypocrisie dus als politieke deugd, zo kwam die aansporing tot uiterlijk politiek vertoon bij mij over. In een bepaalde ideologische ontwikkelingsfase de gewenste ideologische terminologie bezigen, ook als je er niet in gelooft. Voor een politieke carrière is dat uiteraard de juiste koers. Hoe dat echter te rijmen met een authentiek evangelische inspiratie? En authenticiteit was niet alleen een van de idealen die in de culturele en politieke vernieuwingsdrang van de jaren ’60 hoog scoorden, maar zij is ook een deugd die tot de essentie van de evangelische boodschap behoort evenals trouwens een nederige levenswandel en een uiterst kritische bejegening van politieke macht. Maar dat zijn deugden waar men in de politiek moeilijk mee uit de voeten kan, waar hypocrisie veeleer als politieke deugd geldt.
Met mijn verzet tegen een exclusief christelijke grondslag en daarmee samenhangende evangelische getuigenispolitiek plaatste ik mij buiten de gewenste politieke koers. Dat betekende dan ook het einde van mijn inzet voor een gemoderniseerde, want gedeconfessionaliseerde christendemocratie waarvoor ik mij jarenlang sterk gemaakt had. Die grondslagkwestie is Dick de Zeeuw als KVP-voorzitter in de jaren ‘70 trouwens ook noodlottig geworden. Hij relativeerde op zijn beurt teveel de reële betekenis van evangelische inspiratie voor het praktische politieke handelen en legde ook te sterk de nadruk op het open karakter van het CDA naar niet-exclusief christelijk geïnspireerden toe op een moment dat daartegen nog te veel weerstand leefde.
Uiteindelijk – ironie van deze geschiedenis – is dat confessionele geharrewar op een hele pragmatische manier opgelost. Die zo gekoesterde nadruk op evangelische inspiratie en oriëntatie is namelijk toch niet het politieke bindmiddel geworden, waar het aanvankelijk allemaal om draaide, maar het politieke antwoord daarop in de vorm van de christendemocratisch geheten politieke overtuiging en het daarop gebaseerde beleid. De kernbegrippen van die overtuiging zijn nadien zo algemeen geformuleerd dat zij niet of nauwelijks een specifiek christelijk karakter hebben. Vandaar dat het CDA inmiddels ook een moslim-achterban gekregen heeft en Kamerleden, staten- en raadsleden met een islamitische achtergrond.[4]
Herwaardering politieke midden
Ik heb de Duitse CDU van stonde af aan als een partij van het politieke midden aangemerkt, met linkse en rechtse accenten, al naargelang de tijdsomstandigheden; een partij dus, die niet bij voorbaat kiest voor linkse (vrijheid, gelijkheid, emancipatie) of rechtse (stabiliteit, orde en veiligheid) waarden, maar streeft naar het combineren en integreren van linkse en rechtse waarden in haar op de juiste balans gerichte politieke beleid. Maar dat was in de sterk links gerichte jaren ’60 en ’70 een positiebepaling die jarenlang gehekeld werd als een grijsgrauwe, niet serieus te nemen opstelling, en daarom als iets politiek minderwaardigs gold, zeker in Nederland.
Het CDA heeft zich inmiddels, evenals D’66, bekeerd tot het politieke midden, maar nog wel in radicale zin. Dat laatste is natuurlijk historisch bepaalde politieke retoriek. Het politieke midden, met gematigdheid, redelijkheid en gevoel voor balans als bekende kenmerken, heeft nu een heel positieve klank gekregen, niet alleen in Europa, maar ook in de Verenigde Staten, daar waarschijnlijk als reactie op de extremiteiten van Republikeins presidentskandidaat Trump. Maar de Democratische presidentskandidaat Hillary Clinton heeft dat politieke midden op de Democratische conventie ook blijmoedig omarmd.
[1] Zie S.W. Couwenberg, De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959, p. 350 e.v.; idem, Pleidooi voor een christelijke Doorbraakgedachte, 1959; idem, Het Nederlandse partijenstelsel in toekomstperspectief, 1960, p. 89 e.v.
[2] S.W. Couwenberg, Het Nederlands partijenstelsel in toekomstperspectief, 1959, pp. 111-120.
[3] W. Albeda, Christendemocratie, waarom? A-R Staatkunde, januari 1995.
[4] Zie nader J.A. Bornewasser, KVP 1945-1980, band II, Heroriëntatie en integratie (1963-1980), 2000.