Civis Mundi Digitaal #40
Existentiële zinledigheid van het bestaan
Sinds de start begin jaren ’60 is het vraagstuk van zingeving een belangrijk thema geweest in ons redactionele beleid. In de tijd van verzuiling in de binnenlandse en Koude Oorlog in de buitenlandse politiek was dat een thema dat ook heel relevant werd geacht. Na het einde van de verzuiling en de Koude Oorlog is daar steeds meer een kentering in gekomen. Het tijdperk waarin ideologische en levensbeschouwelijke kwesties sterk de aandacht trokken, maakt sindsdien plaats voor een ontwikkelingsfase waarin pragmatisch denken en handelen en technocratie de overhand krijgen, ook in onze politiek. Nu de ideologie als coherente, door fundamentele waarden geïnspireerde visie op mens en maatschappij niet langer de politieke verhoudingen en strijd bepaalt en legitimeert, is het een pragmatische oriëntatie, gericht op het adequaat oplossen van maatschappelijke en politieke problemen en knelpunten, die die rol overneemt. Dat heeft tot gevolg dat politieke zingevingvragen, die in de ideologische strijd van weleer voorop stonden, hand in hand met maatschappelijke ontwikkelingsvragen op lange termijn losgekoppeld raken van praktische politiek. De pragmatische oriëntatie van de huidige politiek impliceert het einde van de vaak steriele ideologische confrontatie en Prinzipienreiterei van het ideologische tijdperk en maakt de politiek meer flexibel en open minded. Maar dat heeft wel een prijs. Politieke zinervaring, zoals die vroeger gecreëerd werd in grote ideologische verhalen gaat hiermee teloor, en wordt soms nog wel als een gemis ervaren. Zo brak een conservatief-liberale socioloog als J.A.A. van Doorn nog een lans voor een verruiming van het heersende technocratische beleidsdenken in normatief-politieke en sociaal-filosofische zin[1]. Dat miste hij node in de huidige beleidstheorie en praktijk.
Toen wij ons tijdschrift in 2010 digitaliseerden, hebben we nog wel als specifiek thema van ons redactionele beleid de kwestie aan de orde gesteld of de vraag naar de zin van ons bestaan nog wel relevant geacht wordt. We lichtten dat toen toe met de volgende tekst.
Met het verval van de religieuze, i.c. christelijke levensoriëntatie van de premoderniteit groeit in onze moderne samenleving en cultuur onderhuids het besef van de existentiële zinledigheid van ons bestaan, temeer naarmate de geestelijke dimensie van ons bestaan onder invloed van het materialistische paradigma als non-existent opgevat wordt. Voorlopig bleef dat nog beperkt tot een kleine intellectuele elite. Die existentiële zinledigheid is namelijk aanvankelijk gevuld met het moderne vooruitgangsgeloof als zingevend motief van de moderniteit. Maar in de loop van de twintigste eeuw verliest dat geloof met zijn ideologische en utopische uitwerkingen geleidelijk aan zijn ultieme zingevende kracht. Zodoende verbreidt het nihilistische wereldbeeld en levensbesef waar Nietzsche op doelde zich in steeds bredere kring totdat het in het postmoderne denken tenslotte het karakter krijgt van een normaal gegeven. De vraag naar een omvattende zin van het bestaan verliest sindsdien voor veel mensen zijn eeuwenoude cruciale betekenis. En door processen van ontkerkelijking, secularisering en individualisering is de positie en invloed van kerkelijke elites die tot de jaren ’60 nog in staat waren in veler behoefte aan zingeving te voorzien met het grote verhaal van de christelijke heilsbelofte, sterk verzwakt geraakt.
Als reactie op een en ander is een brede en diepgravende bezinning op gang gekomen op dat wijd verbreide nihilistische levensbesef waardoor, zoals de Roemeens-Franse filosoof E.N. Cioran dat eens scherp onder woorden gebracht heeft, ons leven slechts een mallotige omweg is van Niks naar Niks, als ook op de daarmee samenhangende waardencrisis. Die bezinning heeft ook geleid tot de opkomst van nieuwe spirituele bewegingen die bij alle verscheidenheid bepaalde kenmerken met elkaar gemeen hebben, zoals een sterk persoonlijk beleefde spiritualiteit evenals een nieuwe zoektocht naar een dimensie aan gene zijde van de zintuiglijk waarneembare wereld; en in samenhang hiermee een reveil van wat in het moderne rationalistische denken een tijd lang een streng bewaakt taboe was: de wereld van het sacrale het mysterie, de magie en de mythe.
In 2014 hebben we die zinvraag nog uitgebreid met de vraag of er enigerlei zin en richting in het geschiedverloop valt op te sporen. In datzelfde jaar hebben we die vraag tot uitgangspunt gemaakt van het Civis Mundi jaarboek 2014, onder de sprekende titel: Heeft geschiedenis zin? Of is dat een onzinnige vraag?
Premoderne en moderne zingeving
Wat westerse zingeving betreft, ben ik gewend onderscheid te maken tussen premoderne en moderne zingeving. Dat onderscheid heb ik ook toegepast op de vraag of geschiedenis zin heeft. Naar heersende opvatting valt aan geschiedenis zelf geen immanente zin te ontlenen, evenmin als aan de evolutie in het algemeen. Die zin op te sporen is de taak en de roeping van de mens zelf. In premoderne culturen werd het geschiedverloop naar analogie van de natuur, waarin alles zich voltrekt in het ritme van opkomst, bloei en verval, nog beleefd en begrepen als deel van het kosmische gebeuren, dus als een kringloop die zich evenals de natuur eindeloos herhaalt, die Ewige Wiederkehr des Gleichen (Nietzsche). Er is geen begin en er is geen einde en uiteraard ook geen op een nieuwe toekomst betrokken denken. Er gebeurt kortom niets nieuws onder de zon, naar het bekende woord van de prediker Salomo. En in dat cyclische geschiedverloop werd in de existentiële vraag naar de zin van het bestaan voorzien door religieuze tradities.
Pas in de joodse en christelijke traditie wordt het denken over het verloop van de geschiedenis bevrijd uit die traditionele en ook in de klassieke Oudheid nog gecultiveerde idee van een eindeloos zich herhalende kringloop; en daartegenover het besef ontwikkeld van geschiedenis als een voor- en opwaartse beweging, zij het nog wel opgevat in exclusief religieuze zin.[2]
Op deze nieuwe creatieve en hoopvolle interpretatie van het geschiedverloop bouwt het moderne vooruitgangsgeloof dankbaar voort, maar nu wel als een geseculariseerde versie ervan. In eerste instantie gebeurt dat zelfs in de zin van een onomkeerbare ontwikkeling naar een betere toekomst, zoals Hegel dat in zijn dialectische filosofie op pregnante wijze vertolkt heeft: ‘Die Weltgeschichte ist der Fortschritt im Bewusstsein der Freiheit, ein Fortschritt den wir in seiner Notwendigkeit zu erkennen haben’.[3]
Het vooruitgangsgeloof krijgt als historische zinduiding aanvankelijk een utopische oriëntatie in de politieke verbeelding van een gans andere en betere wereld, waarin het kwaad als kwalijke vrucht van corrupte politieke en maatschappelijke machtsstructuren uitgeroeid kan worden door een andere en betere inrichting van de samenleving. De pretentie volledig met het kwalijk geachte verleden te kunnen breken en dus helemaal opnieuw te kunnen beginnen – in de Franse Revolutie van 1789 waren het jacobijnen die daarvan in de ban waren, en na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 de bolsjewisten – was daarvan een saillante uiting.
Historici zijn tegenwoordig geneigd de zinvraag te ontlopen als onkenbaar of categorisch te verwerpen.[4] Wat in dat geval rest is slechts de zogenaamde ‘nonsense view of history’, zoals Toynbee dat formuleerde in zijn bekende discussie daarover met de Nederlandse historicus Pieter Geyl.[5] In het postmoderne geestesklimaat sinds de jaren ’70 wordt deze voorheen diepgaand besproken kwestie als een onzinnige vraag opgevat. De bedoeling van dit jaarboek was die breed gedragen veronderstelling ter discussie te stellen. Maar daar is nauwelijks een discussie op gevolgd.
Zelfhulpindustrie als substituut
Blijkens onderzoek voeren psychiaters en psychologen nauwelijks of geen zingevingsgesprekken meer met hun cliënten, hoewel zij daar wel behoefte aan blijken te hebben. En ook psychotherapeuten krijgen er in hun opleiding nauwelijks iets over te horen. Wel is er een grote zelfhulpindustrie van de grond gekomen met een uitgebreide moderne zelfhulpliteratuur, die het gat in de actuele zingevingsbehoefte probeert op te vullen. Zo zijn we de laatste jaren overspoeld met boeken over mindfulness. De bekende Britse filosoof Alain de Botton stichtte in 2008 The School of Life vanwege zijn frustratie over het feit dat we op school en op universiteiten van alles leren voor het professionele domein, maar in onze opleiding bijna geen kennis meer opdoen voor het verwerken van de problemen van het dagelijks leven. Daar wil zijn school in voorzien[6].
[1] J.A.A. van Doorn, Rede en Macht, 1988, pp. 152-197.
[2] Voor een grondige analyse van een joodse, christelijke en islamitische heilsverwachting als zin van geschiedenis zie J. H. J. van der Pot, Sinndeutung and Periodisierung Der Geschichte. Eine systematische Übersicht der Theorien und Auffassungen, 1999, pp 77-341.
[3] Hegel, Vorlesungen über die Philosophie der Weltgeschichte I, Der Vernunft in der Geschichte, J. Hoffmeister ed., 1970, p. 63
[4] Zie nader J.H.J. van der Pot, a.w. (noot 2), pp. 780-784
[5] A.J. Toynbee, Can we know the pattern of the past? Discussion between P. Geyl and Arnold J. Toynbee concerning Toynbee’s book ‘A study of history’, 1948, p. 24.
[6] Zie nader J. de Vrieze, Doe het zelfhulp. De Groene Amsterdammer, september 2016.