Identificatie van links en progressief een tijdgebonden fenomeen

Civis Mundi Digitaal #44

door Wim Couwenberg

Progressief geen maatschappelijk feit, maar uiting van een seculier vooruitgangsgeloof

Het vooruitgangsgeloof krijgt als historische zinduiding van de moderniteit aanvankelijk een utopische oriëntatie in de politieke verbeelding van een gans andere en betere wereld, waarin het kwaad als kwalijke vrucht van corrupte politieke en maatschappelijke machtsstructuren uitgeroeid kan worden door een andere en betere inrichting van de samenleving. De pretentie volledig met het kwalijk geachte verleden te kunnen breken en dus helemaal opnieuw te kunnen beginnen – in de Franse Revolutie van 1789 waren het jacobijnen die daarvan in de ban waren, en na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 de bolsjewisten – was daarvan een saillante uiting.

In eerste aanleg is dat vooruitgangsgeloof ook in deterministische zin opgevat, als zou de geschiedenis een wetmatig en in opgaande lijn verlopend proces zijn, waardoor de mens als (relatief) vrij handelende historische actor dus op een zijspoor raakt. Een van de eerste vertolkers hiervan was de grondlegger van de sociologie als positieve wetenschap, Auguste Comte. Vervolgens kreeg dat geloof in deze zin in het historisch materialisme van de marxistische theorie een saillante vertolking in een dialectisch verlopend historisch proces, dat noodwendig zou uitmonden in het ware rijk van de vrijheid. Het is een utopie waaraan miljoenen mensen nieuwe bestaanszin ontleend hebben, maar die door de filosoof Karl Popper zoals bekend scherp gekritiseerd is en benoemd als historicisme, de speculatieve verwachting dat de mensheid via een door historische wetten gedetermineerd geschiedverloop een bij voorbaat vastliggend ideaal einddoel zou bereiken.[1]

In de strijd ter realisering van die gans nieuwe en betere wereld krijgt het vooruitgangsgeloof ook een specifieke politieke vertaling in het begrip progressiviteit. Dat wordt in die strijd de antipode van het conservatisme dat op de grens van de achttiende en negentiende eeuw in zwang raakt als kritische reactie tegen de progressieve ideeën en kwalijke praktijken van de Franse revolutie.[2] Het dient tevens ter rechtvaardiging van bepaalde politieke machtsaanspraken. Linkse politieke stromingen plegen die in het ideologische tijdperk (1789-1989) namelijk te ontlenen aan hun voorhoederol in de strijd voor een nieuwe en betere wereld. Met het einde van de Koude Oorlog als het internationale hoogte - en eindpunt van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit eindigt ook dat tijdperk. Linkse stromingen verliezen dan ook hun voorhoederol en derhalve hun aan die rol ontleende, maar niet langer houdbare, exclusief progressieve pretenties in de politieke machtsstrijd, al blijven zij die pretenties wel koesteren. Maar zoals eerder gezegd is links en progressief niet langer identiek. Het is een op zichzelf begrijpelijke politieke neiging tot identificatie, maar zoals de geschiedenis leert, gaat het hier om een tijdgebonden fenomeen. Zo kan bijvoorbeeld D’66, hoewel niet links, maar in een middenpositie opgesteld, zich ook zeer wel progressief manifesteren, zoals zij zopas nog getoond heeft met haar initiatiefwetsvoorstel tot regulering van productie en verkoop van wiet, wat wij in lijn met eerdere stellingnames in de drugsproblematiek van harte toejuichen. Progressief is bovendien geen maatschappelijk feit, maar een politieke uiting van een seculier vooruitgangsgeloof.



[1] Zie K. Popper, The Open Society and its Enemies, 1945. Idem, The Poverty of Historicism, 1957.

[2] Eerder uiteengezet in mijn boek De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959