Terugblik op eigen premoderne religieuze start

Civis Mundi Digitaal #51

door Wim Couwenberg

Premoderne context

Ik ben mij zelf al schrijvende nog meer bewust geworden van het grote onderscheid tussen premoderne culturen en de moderniteit als nieuw beschavingstype. De wereld van mijn jongere jaren was nog doortrokken van de premoderne geest der Middeleeuwen. Het universum leerde ik zien als een hiërarchische ordening met een op zichzelf staand Opperwezen als oorzaak en einddoel van al het geschapene en bron van alle aardse macht en gezag. Het was het premoderne beeld van God dat sinds Nietzsche sterk omstreden geraakt is, en nu niet langer een evidentie is zoals eeuwenlang het geval was.[1]

Het meest essentieel in de geloofstraditie waarin ik ben opgegroeid, was voor mij de verkondiging van de religieuze zekerheid dat ons leven een ultieme, dus duurzame zin en betekenis heeft; dat al wat we doen en nalaten er toe doet en bepalend is bij de afrekening aan gene zijde van dit eenmalige leven. Maar met mijn inburgering in de moderne wereld en cultuur werd die religieuze zekerheid door een gestaag groeiende twijfel en tegenspraak steeds meer aan het wankelen gebracht. Onder invloed van een goede vriend heb ik toen een tijd lang een nieuw houvast gevonden in een gemoderniseerde versie van het oeroude esoterische geloof in karma en reïncarnatie. Ik werd daar vooral toe aangetrokken door de ontkenning in dat geloof van de eenmaligheid van ons bestaan als mens en de daarmee samenhangende YOLO-cultus (“You only live once”).

Maar bij nadere bezinning op de vraag of in dit geloof vanuit het diesseits van onze geseculariseerde wereld een geloofwaardige verbinding te leggen valt met het jenseits, waarin eeuwenlang het christelijke hiernamaalsgeloof voorzien had, verdampte ook dat nieuwe houvast op zijn beurt geruisloos zoals het vorige en bleef er niet meer van over dan een speculatieve mogelijkheid. 

Die premoderne wereld van mijn jongere jaren herinnert aan een tijd, waarin het denken nog beheerst werd door eeuwige, onveranderlijke waarheden en waarden. Het aardse leven werd beleefd in een religieus perspectief, in het licht van de eeuwigheid (sub specie aeternitatis). Het profane, het tijdelijke en dus voorbijgaande werd daarin van lagere orde geacht (levend in de wereld, zonder van de wereld te zijn). In dat perspectief had alles zin en betekenis. Religieuze voorschriften, rituelen, devoties en feesten bepaalden in hoge mate gedrag en levenswijze. De aarde gold als een tranendal, een tijdelijke verblijfplaats vol kommer en kwel, het heil lag aan gene zijde van het graf. Het leven werd geleefd als een pelgrimstocht op weg naar dat heil en voltrok zich voornamelijk in kleine, overzichtelijke en hecht verankerde verbanden van gezin, familie, kerkelijke en plaatselijke instellingen. De maatschappelijke stand was een belangrijke categorie in maatschappelijke verhoudingen met eigen (katholieke) standsorganisaties als maatschappelijke expressie. In maatschappelijke verhoudingen was de nawerking van feodale invloeden uit vroegere tijden nog duidelijk voelbaar.

Premodern was in mijn jonge jaren ook het geloof dat je wat je status in het leven betreft definitieve keuzes maakte. Je werd voorgoed priester, kloosterling, of koos voorgoed voor een gehuwde status als een onontbindbare keuze. Zo ben ik zelf ook getrouwd met de inzet van eeuwige trouw, dus als een vanzelfsprekend geworden relatie die voorgoed vaststond. De gedachte van een scheiding was buiten de katholieke orde, die uiteraard haaks stond op de geest van de moderniteit.

Het was voor mij ook een tijd van complete alomvattende geborgenheid in de moederschoot van de heilige katholieke kerk. Maar ook een tijd met een repressieve seksuele moraal die niet onderdeed voor de seksualiteitsangst zoals die nu in de moslimwereld nog gecultiveerd wordt[2]; en met een van klerikale zijde doelbewust aangekweekt zondencomplex, dat voor traditioneel opgevoede christenen zoals ik zelf een niet geringe psychische belasting is geweest.[3] Het zedelijke leven draaide primair om een kuise levenswandel als hoogste deugd met onkuisheid als meest te duchten zonde, waarvan al sprake was bij het toelaten van onkuise gedachten als gevaarlijke inbreuk op een deugdzame levenswandel. Want uit wellust stamt het grootste kwaad, zoals ons in de geest van de apostel Paulus ter afschrikking werd voorgehouden. Het is een morele code die nu alleen nog weerklank vindt in de orthodox-islamitische wereld, terwijl wat toen als onkuisheid gold of zelfs strafbaar, zoals homoseksualiteit, sinds de seksuele revolutie van de jaren ’60 heel normaal is geworden.

 

Vergeefse pogingen tot modernisering

De overgang van die premoderne en exclusief-katholieke levenssfeer naar de moderne wereld, van de gesloten samenleving van de alomvattende katholieke zuil naar de open samenleving van de moderniteit betekende een echte cultuurschok waarvan de effecten tot in onze tijd doorwerken. Zo is er een diepe kloof gegroeid tussen de kerkelijke leiding die zich moeilijk kan losmaken van premoderne religieuze opvattingen en tradities, en gelovigen aan de basis die zich in groten getale afgewend hebben van wat hun oorspronkelijk te geloven was voorgehouden, zich dus door die leiding niets meer laten gezeggen en hun eigen weg gaan, onder een reeks van distantiërende benamingen als cultuurchristen, minimale en postchristen, vrijzinnige, of religieus agnost. Tot die laatste richting neig ik via een vrijzinnige tussenfase meer en meer, sinds ik mij verdiept heb in de zoektocht van een religieuze agnost.[4] Religieus agnosticisme wordt in zijn boek gepresenteerd als een voorzichtig ontwerp van levensbeschouwing, voor wie een vragend bestaan durft te leiden met veel ruimte voor reflectie, en zich aangezogen voelt door het eventuele geheim achter de zichtbare werkelijkheid. In Amerika is agnosticisme vooral dankzij het invloedrijke boek van Lesley Stephen (vader van Virginia Woolf), An Agnostic Apology, bekend geworden.

Wel zijn er in de vorige eeuw talrijke pogingen gedaan om die aan verouderde premoderne tradities sterk gehechte kerk te moderniseren, onder meer door afschaffing van het rampzalig uitwerkende celibaat. Denk alleen maar aan het uitgebreide seksuele misbruik door kerkelijke bedienaren van kinderen tot in de hoogste kerkelijke rangen (kardinalen). De huidige Paus werkt wel aan een hervormingsprogramma, maar afschaffing van het celibaat blijft nog altijd taboe. Onbegrijpelijk.

Hoe dit zij, bij de religieuze verwerking van die juist gereleveerde cultuurschok ben ik mede geïnspireerd door het liberaal-katholicisme van de Franse priester F. de Lamennais (1782-1854) die dat uitdroeg in het eerste katholieke dagblad, L’Avenir geheten, opgericht na de geslaagde juli-revolutie van 1830 onder het motto ‘Dieu et la Liberté’ met de bedoeling de geesten rijp te maken voor een verzoening van het christendom met de liberale geest van de moderniteit. “On tremble devant le liberalisme; catholisez-le, et la société renâitra” (Men beeft voor het liberalisme; katholiseer het, en de maatschappij zal herboren worden), zoals De Lamennais zijn geloofsgenoten voorhield. Zijn enthousiaste pleidooi voor een kerstening van de moderne ideeën, zoals belichaamd in het liberalisme, vond bij de kerkelijke leiding echter volstrekt geen gehoor. Integendeel, het liep uiteindelijk op een pauselijke veroordeling uit en een breuk van De Lamennais met de kerk.

Aan een verzoening van het christendom met de liberale geest van de moderniteit was die kerk nog lang niet toe zoals rond 1900 opnieuw bleek, toen zij zich krachtig afzette tegen een modernistische stroming in de katholieke theologie, vergelijkbaar met de vrijzinnige beweging in het protestantisme, en in aansluiting hierop in 1910 alle priesters daarom verplichtte tot het afleggen van de zgn. antimodernisteneed. In dat jaar veroordeelde de kerk ook een nieuwe poging in Frankrijk tot verzoening van christendom en democratie, nu wegens overdrijving van de waarde van democratie en menselijke waardigheid.

 

Op drift geraakt

In lijn hiermee stuitte het streven van de katholieke geoloog en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin naar overbrugging van de kloof tussen de traditionele katholieke theologie en de moderne natuurwetenschap tot het Tweede Vaticaanse Concilie in de jaren ’60 op volstrekte afwijzing.[5] Tot dat Concilie golden liberale vruchten van de moderniteit als individuele vrijheidsrechten, scheiding van kerk en staat e.d. als dwalingen die gedoogd werden zolang machtsverhoudingen daartoe noopten.

In haar confrontatie met de verderfelijk geachte geest van de moderniteit kwam de kerk sinds eind 19e eeuw lange tijd niet verder dan de middeleeuwse filosofie van Thomas van Aquino nieuw leven in te blazen als tegenwicht tegen de invloed van het geloofsondermijnende moderne denken en als neoscholastiek of neothomisme tot heersende denkrichting in de kerk te proclameren.

Als zodanig leverde dat ook de theoretische grondslag van de katholieke staats- en maatschappijleer waarop de katholieke staatkunde als confessionele politieke stroming in Europa tot ontplooiing kon komen en in staat gesteld werd in ideologisch opzicht tegenspel te bieden aan de liberale en socialistische varianten van de moderniteit. De katholiek geworden Franse filosoof Jacques Maritain heeft daaraan een substantiële bijdrage geleverd.[6]

Met de culturele omwenteling van de jaren ’60 werden de zorgvuldig bewaakte dijken ter bescherming van het christelijke erf tegen de gevreesde penetratie van het moderne denken onverhoeds doorbroken en kwam een proces van ontzuiling op gang, waardoor de seculariserende en individualiserende geest van de moderniteit sindsdien in versneld tempo binnendringt in de tot dan toe succesvol afgeschermde en gesloten wereld van katholieke organisaties. Met andere katholieken ben ik sinds die jaren in geestelijk en politiek opzicht op drift geraakt en geleidelijk aan ingeburgerd in die eens zo gevreesde wereld van de moderniteit.

 

Religieus agnosticisme als middenweg

Mijn spirituele levensreis kan kort samengevat worden als een ingrijpende transitie. Van een traditioneel premodern gekleurd religieus geloofsleven, steunend op een reeks als dogma’s beleefde geloofszekerheden en daarmee samenhangende tradities, en nauw verbonden met de tijd van politieke en maatschappelijke verzuiling, gleed ik geruisloos over naar het vrije en open geestesleven van de moderniteit. Daarbij ben ik stap voor stap omgewenteld tot een religieus agnosticisme, dat ik beleef als een middenweg tussen enerzijds een dogmatisch verankerde religieuze traditie en anderzijds het huidige radicale atheïsme. De vanzelfsprekendheden en geloofszekerheden van weleer hebben plaatsgemaakt voor religieuze vermoedens. Ik ben daarbij sterk beïnvloed door het religiekritische werk van de onlangs overleden gereformeerde theoloog Harry Kuitert. In een herdenkingsartikel in het dagblad Trouw wordt Kuitert voorgesteld als de belangrijkste theologische woordvoerder van een alweer voorbije generatie. Maar de invloed van wat als zijn onverbiddelijke afrekentheologie geduid werd is zeker niet voorbij. Ik verwijs hiervoor naar de bijdrage in dit nummer van Hans Feddema over Kuitert, die hierin eraan herinnert dat Kuitert de mens ongeneeslijk religieus noemt. Het christendom is daarmee evenmin voorbij. Maar dat leeft nu in het publieke domein vooral voort als cultuurchristendom, en daarmee als het historische resultaat van een langdurige religieuze verbeelding. Evenals de wereld van de kunst is religie ook ontsproten aan menselijke verbeeldingskracht, zoals wijsbegeerte ontsproten is aan menselijke denkkracht, en wetenschap aan menselijke wetensdrang. In die zin ligt het christendom nog altijd mede ten grondslag aan onze westerse beschaving, zoals de bekende Britse historicus Thomas Woods onlangs nog eens op indrukwekkende wijze uiteengezet heeft, en dat zelfs toespitst op de katholieke kerk as de ultieme bron van onze westerse beschaving.[7]



[1] Zie voor een gemoderniseerd godsbeeld o.a. A. Houtepen, red., Theologen op zoek naar God, 2001

[2] Zie o.a. Seksuele revolutie in Oost en West I, april en II, november, 1969; Seksuele Emancipatie, Civis Mundi, mei, 1978; en  S.W. Couwenberg (red.), Seksuele revolutie ter discussie, Civis Mundi jaarboek, 2005, pp. 17-19 en p. 132 e.v.

[3] Ook een bekende Duitse filosoof als Max Scheler, zo bekende hij, ging hieronder gebukt. Zie J.H. Nota. Max Scheler, 1979, p 113

[4] Zie Jan Verachtert, God heeft een brede rug, 2006.

[5] Zie onder andere F. Euvé, Teilhard en de Kerk, Gamma, 3, 2008

[6] J.W. Müller, Die eigentlich katholische Entschärfung? Jacques Maritain und die christdemokratischen Fluchtwege aus dem Zeitalter der Extreme, Zeitschrift für Ideengeschichte, Heft 11/3, Herbst 2008

[7] Thomas A. Woods, De bouwmeester van Europa, 2017.