Literaire erfenis Russische revolutie in de Lage Landen

Civis Mundi Digitaal #53

door Wim Couwenberg

Weinig literatuur van blijvende betekenis

Honderd jaar geleden voltrok zich in Rusland eerst een liberale revolutie, die het einde betekende van het premoderne autocratische bewind van het tsarisme. Vervolgens kreeg dankzij die revolutie het communisme onder leiding van Lenin de kans in de zogenaamde Oktoberrevolutie de politieke macht te veroveren in een staatsgreep die de politieke grondslag legde voor de omvorming van Rusland tot de Sovjetunie als ‘stralend’ alternatief van het westerse kapitalistische stelsel en daarmee verbonden liberale democratie. Bij herdenkingen is het die laatste ontwikkeling die als de Russische Revolutie bekend geworden is, en dit jaar als zodanig veelvuldig is herdacht. Ook in Ons Erfdeel, zojuist besproken, is daar aandacht aan geschonken, en toegespitst op de vraag naar de literaire erfenis van die Russische Revolutie in de Lage Landen. Dat werd gepresenteerd onder de ideologische titel Want ooit komt de Rode Tijd. Voor veel westerse intellectuelen en kunstenaars betekende die revolutie de dageraad, en daarmee de belofte van een nieuwe tijd waarin de emancipatie van de mensheid zou worden voltooid.

Niemand beter dan Elsbeth Etty, de vroegere communistische journaliste als redacteur van De Waarheid (lijfblad van de CPN), kon nu als literaire recensente een artikel wijden aan die literaire erfenis. Die revolutie heeft in de Lage Landen maar weinig literatuur van blijvende betekenis opgeleverd, stelt zij al meteen voorop, met als verklaring dat Nederland daarvoor veel te gezapig was – voornamelijk immers een koopmansnatie – en Vlaanderen daarvoor te veel in de ban van de toenmalige Vlaamse Beweging. Dat betekent echter niet dat ook hier de revolutionaire geest niet vaardig werd over belangrijke schrijvers. Etty herinnert in dit verband opvallend in de eerste plaats aan een gedicht van Willem Elsschot uit 1934, waarin de Rode Tijd een niet te versmaden utopie leek te zijn.

Maar in Nederland zijn het vooral twee grote dichters die de literaire erfenis van de Russische Revolutie belichamen: Herman Gorter (1864-1927) en Henriette Roland Holst (1869-1952). Zij hebben die revolutie bejubeld en bezongen, en waren in 1918 ook medeoprichters van de Communistische Partij Nederland. Het waren daarnaast de Nederlandse letterkundige Teun de Vries en de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon die hun fel beleden revolutionaire idealen vertolkten in hun non-fictiewerken. Soms direct geïnspireerd door het revolutionaire denken noemt Etty terecht ook de sociale roman als literair gezien een uitloper van het 19e-eeuwse naturalisme, dat ook oog had voor het moeilijke lot van de arbeidende mens in die tijd. Als hoogtepunt in dit literaire genre signaleert zij dan opnieuw het literaire werk van Louis Paul Boon en Teun de Vries.

 

Hoe rood is die rode familie nog?

Als oud-communiste toont Etty niet minder oog te hebben voor de negatieve kanten van de Russische Revolutie en wat daaruit voortgekomen is. Die zijn het meest opvallend vertolkt in de internationaal bekende bundel The God that Failed (1949) door een aantal prominente schrijvers, die zich aanvankelijk tot de revolutie en/of het communisme bekeerd hadden, om daar in 1947 krachtig afstand van te nemen. Zij noemt in dit verband met name Louis Fischer, André Gide, Arthur Koestler, Ignazio Silone, Stephen Spender en Richard Wright, die in hun essays in die bundel, waarin zij terugkwamen van hun communistische dwalingen, die toen met behulp van de CIA in het kader van de Koude Oorlog in miljoenenoplage verspreid werden. Enkele decennia daarna is het eens zo intens beleefde verlangen naar een naderende Rode Tijd met de val van de Sovjetunie sterk gekrompen. In heel Europa, stelt een prominent sociaaldemocraat als Frans Timmermans onomwonden[1], heeft de rode familie het moeilijk, en is zij in het defensief gedrongen. Hoe rood is die familie nog, zoals ik zelf eerder in Civis Mundi opmerkte, naar aanleiding van de zoektocht van de sociaaldemocratie naar een nieuwe oriëntatie[2]? Is die kleur niet sterk vervaagd en vervaald? Henriette Roland Holst constateerde dat al in 1949 in een drieregelig vers:


Wat is er van u over,

Socialisme, mijn liefste?

Heel uw toover vervaalde

(In: Wordingen, 1949)

 

Dit is ook de bittere conclusie van de Britse schrijfster Doris Lessing, Nobelprijswinnaar Literatuur 2007 en voormalig communiste. Hoe te verklaren dat zovelen zoals ook zijzelf die behoorden tot de meest sociaal betrokken en toegewijde mensen zich desondanks probleemloos medeplichtig gemaakt hebben aan de misdaden van de communistische wereld, zo vraagt zij zich verbijsterd af in het tweede deel van haar autobiografie. Het moet, zo meent zij, een soort massawaan geweest zijn.[3] Die verklaring is echter te gemakkelijk. Is het niet veeleer de totalitaire verleiding waarvoor zoveel westerse linkse intellectuelen en idealisten in hun utopische gedrevenheid gezwicht zijn?[4]

 

Onttovering door linkse denkers

Tot die onttovering hebben linkse denkers zelf mede bijgedragen. In zekere zin deed dat al de grondlegger van het marxistisch revisionisme Eduard Bernstein[5] toen hij in het begin van de vorige eeuw uitriep: “de beweging is alles, het einddoel niets”. Het socialistische einddoel werd zodoende gerelativeerd tot een toekomstbeeld van een betrekkelijk betere wereld; een wereld die zelf continu onderhevig blijft aan de wisselvalligheden der geschiedenis. Dat toekomstbeeld is het uitgangspunt geworden van het reformistisch socialisme en inspireerde nog slechts tot concrete hervormingsarbeid als antwoord op de wisselende noden van de tijd. Dat socialisme opereert sindsdien in het spanningsveld tussen werkelijkheidsaanvaarding en utopie met constructieve hervormingsarbeid als hoogste resultaat[6].

In theoretisch opzicht is de socialistische utopie het meest radicaal onttoverd door linkse sociologen van de Frankfurter Schule als Adorno en Horkheimer in hun eerder geciteerde werk Dialektik der Aufklärung (1947). Dat heeft ertoe geleid dat Adorno zijn utopisch alternatief niet langer wenste te expliciteren, daarbij mede verwijzend naar het joodse verbod God of het paradijs uit te beelden. Aan de negatieve dialectiek van het vooruitgangs- en emancipatiestreven die in dat boek onverbloemd wordt blootgelegd, is de theorie en praktijk van het wereldcommunisme eveneens bezweken.

 

Oude en nieuwe Koude Oorlogspropaganda

Etty herinnert in haar overzicht ook nog aan Jacques de Kadt. Aanvankelijk gestart als overtuigd communist, is die in zijn politieke ambities zozeer gefnuikt dat hij zich tijdens de Koude Oorlog bekeerde tot een fel bestrijder van de Sovjetunie, en daarom van linkse zijde beticht werd van Koude Oorlogspropaganda. Wat mij opvalt is dat westerse mainstream media zich nu onder invloed van Amerikaanse veiligheids- en inlichtingendiensten, zoals de FBI, CIA e.d., ook van die Koude Oorlogspropaganda bedienen in hun verzet tegen Rusland onder Poetin en de zogenaamde complottheorieën en nepnieuws van die kant, hoewel dat land nu veel minder gevaarlijk en bedreigend is dan de voormalige Sovjetunie. Daarmee wordt ook bedoeld alles wat onder invloed van Rusland afwijkt van de officiële westerse waarheid in het MH17-dossier.

 

Ontsporing van emancipatieprocessen

In onze serie Kort begrip van de moderniteit signaleren wij het beheers- en het emancipatiemotief als het tweevoudige grondmotief van dit nieuwe beschavingstype. Aan dat grondmotief ontspringt een revolution of rising expectations, evenals een permanente onvrede over het bereikte. In onderlinge wisselwerking ontketenen die drijfkrachten een weergaloze dynamiek. Die dynamiek heeft echter ook een duidelijke schaduwzijde, die in het linkse denken onvoldoende onderkend wordt. Dat emancipatiemotief raakt namelijk nooit voltooid, zoals in die zogenaamde Rode Tijd verwacht werd. Inherent aan het emancipatiemotief is namelijk de geïnstitutionaliseerde machtsvorming die nodig is voor de realisering van emancipatieprocessen. En op termijn neigt machtsvorming er steeds toe van middel tot doel in zichzelf te worden en nieuwe anti-emancipatorische effecten teweeg te brengen. Het is een problematiek die rechtstreeks te herleiden valt tot de corrumperende effecten van machtsvorming en door aanhangers van een naïeve moderniteitsopvatting lange tijd verdrongen is. Na de Franse revolutie van 1789 heeft de Mexicaanse Revolutie (1910-1917), de eerste grote sociale revolutie van de 20e eeuw, dat al meteen weer bevestigd. Die liep namelijk spoedig uit op een bloedige machtsstrijd, een reeks van staatsgrepen en politieke moorden, waarin alle kopstukken ervan achtereenvolgens het leven lieten. En zij is tenslotte geïnstitutionaliseerd in de Partido Revolución Institucional (PRI), die tot 2000 onbedreigd aan de macht bleef en van de revolutionaire idealen van democratie en sociale rechtvaardigheid een farce gemaakt heeft.

Van die tragische ontsporing van emancipatieprocessen maken ook de narcistische tendenties en excessen deel uit, die zij in het westers-liberale beschavingstype teweegbrengen en onder meer door de Amerikaanse historicus Christopher Lasch scherp aan de kaak gesteld zijn in zijn boek De cultuur van het narcisme (1980). Dat narcisme uit zich in het streven naar een leven, waar alleen consumeren, funshopping, vakantie, uiterlijk e.d., kortom de geneugten van het moment er nog toe doen. Daarin wordt wel de verklaring gezocht voor het feit dat linkse partijen in Europa aan de verliezende en rechtse aan de winnende hand zijn. Maar daar spelen nog wel andere factoren in mee. Het is trouwens een tendens die al begin jaren ’30 is opgemerkt door de Spaanse filosoof Ortega y Gasset in zijn bekende werk Opstand der horden.



[1] Zie de opiniebijdrage van F. Timmermans in NRC handelsblad, 31 mei 2008

[2] S.W. Couwenberg, Moderniteit als nieuw beschavingstype, Civis Mundi Jaarboek 2009, p. 71.

[3] Zie D. Lessing, In de schaduw, 1997, pp. 228-229

[4] Zie J.F. Revel, De totalitaire verleiding, 1976; en Intellectuelen en de politiek, Civis Mundi 2, 1990

[5] E. Bernstein, Die Voraussetzungen des Socialismus und die Aufgaben der Socialdemokratie, 1904, p. 169

[6] Zie. J. den Uyl Theorie en beweging, Socialisme en Democratie, februari 1956