Civis Mundi Digitaal #62
Goed nieuws show niet voelbaar in portemonnee
De economie doet het beter. Tenminste dat is wat alle regeringen in Europa unisono proberen te verkondigen. De Belgische regering op kop. Nochtans blijkt uit een persbericht van de Nationale Bank van België (NBB) dat iets aan die uitleg niet klopt.
Figuur 1 grafiek van het Instituut voor de Nationale Rekeningen
Daling van de spaarquote van de huishoudens
“In het eerste kwartaal van 2018 nam het beschikbaar inkomen van de huishoudens toe met 0,4 % ten opzichte van het voorgaande kwartaal.” Zoiets lijkt positief nieuws maar het inkomen stijgt dus trager dan de inflatie. Ter vergelijking zie de grafiek van de inflatie in de EU.
Figuur 2 inflatie EU (bron Eurostat)
De huishoudens kunnen dus minder sparen en door de inflatie daalt de waarde van het spaargeld (maar niet van hun vastgoed). “De finale consumptieve bestedingen stegen sterker, met 1,1 %. Derhalve nam de brutospaarquote ten opzichte van het voorgaande kwartaal af, van 11,6 % tot 10,9 %.” De spaarquote is immers het aandeel in het beschikbaar inkomen van een huishouden dat niet aangewend wordt voor consumptieve bestedingen.[i] Kort gezegdgezinnen kunnen minder opzijzetten. Dit zou kunnen wijzen op meer vertrouwen in de toekomst en dus minder sparen, maar gezien de kleine verschillen duidt het veel meer op gestegen kosten van één of andere vorm van consumptie wat de inflatie (prijsstijgingen) ook bevestigt. Gezinnen zetten niet minder opzij, ze kunnen minder opzij zetten.
De uitleg die gegeven wordt, is vreemd: “Het verloop van het beschikbaar inkomen van de huishoudens trok profijt van de toename van de lonen en de sociale uitkeringen, terwijl de inkomens van de zelfstandigen en de inkomens uit vermogen en andere lopende overdrachten stabiliseerden. De toename van de inkomstenbelastingen daarentegen remde de stijging van het beschikbaar inkomen af.” Dus de enige inkomens die stegen waren lonen of inkoens met geld dat uit belastingen en sociale bijdragen kwam en iedereen kreeg meer belastingen te betalen. Maar zo zal een overheidsinstelling natuurlijk nooit de eigen ruiten insmijten. De enige lezing van deze cijfers is dat geïndexeerde kosten vertraagd de pil vergulden voor de loontrekkenden en de uitkeringstrekkers. De rest (zelfstandigen, landbouwers, vrije beroepen...) heeft er dus gewoon iets meer last van. De index is de verwerking van de inflatie in het inkomen dus dit persbericht illustreert enkel het nut van een indexering en het sneeuwbaleffect dat indexering bij inflatie kan veroorzaken. Het illustreert eveneens de verpaupering van de zelfstandigen die hun inkomen niet zien meebewegen met de trend van de inflatie. Voor een periode van zogenaamd economische groei en betere economie zijn dit zeer verontrustende cijfers.
Vrijwel stabiele investeringsquote van de huishoudens
“Tijdens het eerste kwartaal bedroeg de investeringsquote van de huishoudens (bouw en renovatie van woningen en bruto-investeringen in vaste activa van de zelfstandigen en IZW’s ten behoeve van huishoudens) 9,9 % van het beschikbaar inkomen, een nagenoeg onveranderd percentage ten opzichte van het voorgaande kwartaal.” Ook dit is geen goed nieuws, want iedere bezitter van een huis weet dat dit langetermijninvesteringen zijn. Dit lijkt sterk op het uitzitten van een storm. Dit zijn zaken waar huishoudens niets aan kunnen veranderen en hoewel die kosten niet stijgen bouwen ze dus ook minder vermogen op. Het enige voordeel is dat een huis zijn relatieve waarde behoud bij hoge inflatie en de infaltie de interest opvreet (bij bijvoorbeeld 2% rente zal een inflatie van 2% de rentelast bij wiens loon geïndexeerd is dus de rentelasten weggummen).
De hele retoriek van de regeringen in de EU en in dit geval België dat het beter gaat blijkt dus eerder een fabeltje. Het is een verhaal van meer belastingen, verarming van de zelfstandigen in de middenklasse en het geeft een beeld waarbij enkel ambtenaren niet lijken achteruit te gaan (maar dus ook niet vooruit).
Politici zwaaien graag met statistieken de statistieken van het Instituut voor de nationale rekeningen zullen daar alvast dezer dagen niet tussen zitten.
Lode Goukens
[i]Definities van de NBB:
“De brutospaarquote van de huishoudens is gelijk aan de brutobesparingen gedeeld door het bruto beschikbaar inkomen. Dat wordt gecorrigeerd voor mutaties in de rechten van de huishoudens op de pensioenfondsen. De brutobesparingen zijn het gedeelte van het bruto beschikbaar inkomen dat niet wordt uitgegeven in de vorm van consumptieve bestedingen. Zo stijgt de spaarquote wanneer het bruto beschikbaar inkomen sneller groeit dan de consumptieve bestedingen.
De bruto-investeringsquote van de huishoudens wordt gedefinieerd als de bruto-investeringen in vaste activa gedeeld door het bruto beschikbaar inkomen. Dat wordt gecorrigeerd voor mutaties in de rechten van de huishoudens op de pensioenfondsen. De bruto- investeringen in vaste activa omvatten de uitgaven van de huishoudens voor de bouw en renovatie van woningen, alsook de investeringen van zelfstandigen en IZW’s ten behoeve van de huishoudens.
De investeringsquote van de vennootschappen meet de bruto-investeringen in vaste activa gedeeld door de bruto toegevoegde waarde.
De margevoet van de vennootschappen wordt gedefinieerd als het bruto-exploitatieoverschot gedeeld door de bruto toegevoegde waarde. Deze indicator meet het percentage van de toegevoegde waarde dat de niet-financiële vennootschappen overhouden na het
betalen van de beloning van werknemers en van de belastingen op productie (na aftrek van subsidies).
De sectorspecifieke saldi meten het financieringsvermogen of de financieringsbehoefte van elke belangrijke sector van de economie (huishoudens, vennootschappen en overheid). Een positief saldo betekent dat de beschouwde sector, na het in aanmerking nemen van alle middelen en uitgaven, in staat is zijn financiële activa te verhogen en/of zijn financiële verplichtingen te verminderen. Omgekeerd wijst een negatief saldo erop dat de sector bepaalde activa moet verkopen en/of zijn schuldenlast moet verhogen om zijn niet-financiële
transacties te kunnen financieren.
De beschouwde ratio’s vertonen sterke schommelingen van kwartaal tot kwartaal. Om daar een fundamenteler verloop te kunnen uit afleiden, worden de cijfers beschouwd na correctie voor seizoeninvloeden en kalendereffecten.“