Literair populisme

Civis Mundi Digitaal #69

door Wim Couwenberg

Populisme wordt sinds de Fortuynrevolte in de regel geassocieerd met politiek populisme. Maar in het eerste decennium van deze eeuw is er ook al een interessante discussie geweest over literair populisme, dat veel punten van overeenkomst met politiek populisme heeft. Ik geef hier ter informatie een kort overzicht van literair populisme, zoals dat in Nederland geïntroduceerd is door de hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Thomas Vaessens. In zijn omstreden boek De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement, ontpopt hij zich als een literair populist. Boeken mogen niet meer geschreven worden vanuit het idee dat ze het niveau van literatuur moeten halen. Schrijvers moeten zich maar naar de wensen van het publiek richten, en dus geëngageerd zijn. Elk boek moet door iedereen gelezen kunnen worden. Het moet realistisch zijn, en beslist niet, zoals Vaessens schrijft, voor een handvol connaisseurs.

De revanche van de roman is geschreven met in het achterhoofd radicale nivellering: alles moet voor iedereen zijn. Literatuur mag geen literatuur in de gebruikelijke zin van het woord zijn, want literatuur is in die zin voor die handvol verliteratuurde liefhebbers. Literatuur moet al het literaire, zoals stijl, vorm, genre, originaliteit, verbeelding, afzweren en dergelijke, en voortaan over zaken gaan die direct raken aan het dagelijkse bestaan, zaken die iedereen aangaan, zoals Vaessens het in zijn woorden formuleert. Hij brengt alles in de literatuur in verband met macht, vandaar ook het woord autoriteit in de ondertitel van zijn boek. Er zou nog niet zo lang geleden een tijd geweest zijn dat critici, recensenten, jury’s en professoren (door hem insiders genoemd) wel even zeiden wat mensen moesten vinden van boeken en schrijvers. Niemand die voor vol aangezien wilde worden trok de goede smaak van kenners in twijfel. Literaire kwaliteit beschouwt Vaessens als een uitdrukking van macht, en talent is ook een uitdrukking van macht. Een oordeel uitspreken over een roman is het uitoefenen van macht. Een boek schrijven over de literaire kwaliteiten van een schrijver is het autoritair opleggen van literaire normen, die dan wetten zouden worden. Literatuur, met zijn eigen hiërarchie en wetten, vervreemdt de lezer van boeken, omdat ze elitair, deftig, aristocratisch, moeilijk en discriminerend zouden zijn.

Vaessens kan de literatuur zo losjes in dit vreemde en onbekende daglicht stellen, aldus Vrij Nederland, omdat hij zich gedekt voelt door de publieke opinie. Die krijgt steeds meer populistische trekjes. Er is niets tegen populaire literatuur als ze goed is, maar nu wordt de publieke opinie beheerst door de mores van middelmatige populaire cultuur, zo luidt de kritiek van Vrij Nederland, die zich daarbij vooral richt tegen het idee dat alles entertainment moet zijn. De grote ellenbogen van het populisme drukken alles van literaire betekenis weg. Het behalen van hoge kijkcijfers en het binnenhalen van zoveel mogelijk advertentiegelden vragen alle andere overwegingen en verlangens van de tafel. De overmacht van de populaire en meestal middelmatige cultuur wil zeggen dat de emancipatie gezegevierd heeft op het terrein (de cultuur) waar zij niets te vieren heeft. Hoe politieke emancipatie ook is toe te juichen als de gerechtvaardigde strijd voor gelijke rechten en mogelijkheden, de culturele en literaire emancipatie of “nivellering” die Vaessens op het oog heeft, daar moet nota bene het progressieve Vrij Nederland niets van hebben. En dat geldt niet alleen voor Vrij Nederland en diens literaire autoriteit Carel Peeters, maar diens kritiek is spoedig bijgevallen door andere bekende literaire autoriteiten, zoals Connie Palmen, Arjan Peters en vooral Bas Heijne.

Vaessens heeft minachting voor iets wat helemaal niet bestaat, maar waarvan hij doet alsof het bestaat: het in zichzelf gekeerde en eurocentrische cultuurideaal. Bestaat dat in de literatuur? Uitgevers stropen de hele wereld af om boeken uit te geven, als ze maar op de een of andere manier interessant zijn, literair, financieel, cultureel. Het Literaire Productiefonds bestrijkt inmiddels de hele wereld, tot en met China en de Arabische landen. Waar denkt Vaessens aan, als hij het heeft over een in zichzelf gekeerd eurocentrisch cultuurideaal?

Nu literaire ruzies op de tv uitgevochten worden, zijn ze een stuk korter en venijniger geworden dan vroeger in literaire bladen. In de ogen van de juist genoemde critici zet Vaessens de deur wagenwijd open voor pulp, commercie en natuurlijk populisme. Geen wonder, aldus een andere literaire waarnemer, dat hogepriesters uit de humanistische kerk Vaessens voor ketter uitmaken, nu hij het waagt aan de geldigheid van leerstukken en dogma’s van die kerk te tornen. Dat doet hij niet uit een diepgevoelde behoefte tot beeldenstorm, maar simpelweg omdat het gelijk van de humanistische houding allang ondergraven is, en het alternatief ervoor, post-modernisme, niet levensvatbaar bleek. De thrillerdeskundige Gert Jan de Vries stelt dat Vaessens een voorstander is van de schrijver als publieke intellectueel, en van literatuur als een blijk van vitaal burgerschap. Vaessens betoogt verder ook dat in de receptie van literatuur de overheersende nadruk op esthetiek plaats moet maken voor meer aandacht voor morele, ethische en politieke aspecten. Dat klinkt mij als literair deskundige als muziek in de oren, al was het maar omdat het vaak zo willekeurig gemaakte onderscheid tussen thriller en literatuur erdoor op de achtergrond verdwijnt. Vaessens gaat op die discussie zelf ook nog in, omdat er toch iets mis is gegaan. Hij doelt daarbij niet alleen op het onbehouwen gescheld dat de discussie tot een rel probeert te maken, wat er mis is gegaan, is dat mijn boek voor een literaire positiebepaling gehouden wordt. Dat boek, De revanche van de roman, is mijns inziens geen pleidooi voor geëngageerde literatuur, maar het is een analyse die het veelvuldig voorkomen van geëngageerde romans in de Nederlandse literatuur sinds de jaren ’80 probeert te verklaren. Waar hij voor pleit, is een academische literatuurkritiek, die rechtdoet aan dat engagement. Hij onderscheidt in de naoorlogse discussie over literaire kwaliteit drie posities. In de eerste moderne opvatting was zonneklaar wat kwaliteit was. Kwaliteit liet zich objectief vaststellen door wie ervoor doorgeleerd had. In de tweede traditie, de postmoderne, werd de universele pretentie van de moderne traditie aangevallen. Spreken over kwaliteit werd toen verdacht gemaakt. Dat was iets voor autoritaire witte mannen die nog in de jaren ’50 leefden. Kwaliteit was geen eigenschap van teksten, maar een indicatie die werd toegekend door mensen met bepaalde belangen. De literatuurwetenschap die hierbij hoorde, nam de canon onder vuur, veelal op buitenliteraire, politieke gronden. Daarna is nog een derde positie aan bod gekomen, de laat-postmoderne. Ook Vaessens zoekt daarnaar, omdat hij niet als eerste genoeg heeft aan het relativistische post-modernisme. Hij wil weer over kwaliteit praten, maar niet zoals de literatuurpausen van voorheen. Natuurlijk bestaat kwaliteit. Alleen moet er flink over onderhandeld worden over de vraag wat het precies is. Die moet zijn veronderstellingen expliciteren, om daaruit te onderzoeken wat kwaliteit is, en hoe die onder invloed van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen verandert. In de Nederlandse discussie over literatuur heeft de postmodernistische positie minder voet aan de grond gekregen dan elders. Het moderne, op universele kwaliteit en tijdloze schoonheid gerichte discours is altijd boven die discussie blijven hangen, ook in de Neerlandistiek. Ook de houding van Bas Heijne begint ermee. Ik steek mijn nek uit, aldus Heijne, en dat zou in mijn vak maar zelden gebeuren. Dat moet je prijzen, vindt hij. Maar vervolgens stuurt hij mij, auteur van dat boek, resoluut terug in mijn hok. Wat hem daaraan ontgoochelt, is dat de circuits kennelijk gesloten dienen te blijven: de literaire journalistiek en de academische literatuurbeschouwing. Als we dit literaire populisme vergelijken met het politieke populisme, zoals dat met Pim Fortuyn op gang is gekomen, dan heeft het allemaal te maken met nieuwe spanningen tussen gevestigde elites en woordvoerders van het gewone volk.