Door tijdgenoten als maatschappelijk mislukt bestempeld, maar niet door het nageslacht

Civis Mundi Digitaal #73

door Wim Couwenberg

In de loop van de geschiedenis komen we nogal eens figuren tegen die hun tijd tegen hadden, en door tijdgenoten als maatschappelijk mislukt bestempeld werden, maar na hun dood ineens hun tijd mee kregen, en een heel ander oordeel ten deel viel. Historici die op historische afstand oordelen, komen dan in veel gevallen tot een veel positievere beoordeling.

Een opvallend voorbeeld hiervan was in de 19e eeuw de complexe publieke intellectueel Busken Huet (1826-1886) , die een leidinggevende rol speelde in de ontwikkeling van de literaire kritiek in Nederland en in de verspreiding van de moderne theologie onder een breder publiek en als publicist op een breed terrein een ongelooflijke activiteit aan de dag legde. Hij voelde zich niettemin miskend en maatschappelijk mislukt. En Multatuli was zo vriendelijk dat laatste bij Huets dood nadrukkelijk te bevestigen. Hij ging zelfs zo ver via een brief het gerucht te verspreiden dat Huet zelfmoord gepleegd had wegens een ‘mislukt’ leven. Na een korte vriendschap met Huet moest Multatuli niets meer van hem hebben wegens diens steun aan de conservatieve koloniale politiek van zijn tijd en de wijze waarop hij zijn overtocht naar Nederlands-Indië liet financieren door de conservatieve minister van Koloniën Hasselman.

Voor tijdgenoten mocht Huets leven maatschappelijk mislukt lijken, voor het nageslacht is dat zeker niet het geval. Na vier biografieën en een groot aantal publicaties die de afgelopen vijftig jaar over Huet en zijn werk verschenen zijn, is in 2007 een nieuwe biografie aan hem gewijd die liefst 941 blz. telt.[1] Aan veel van Huets tijdgenoten wier leven maatschappelijk veel succesvoller is geweest, is die eer en die aandacht niet ten deel gevallen.

 

Politiek noch cultureel correct denker

Zijn leven overziende kunnen we Huet aan de hand van deze biografie in hedendaagse

termen karakteriseren als iemand die op zeer gespannen voet stond met het heersende politiek- en cultureel-correcte denken van zijn tijd en daardoor een buitenstaander bleef. Tot zijn verbazing heeft hij daar een stevige prijs voor moeten betalen. Sinds hij afscheid nam van het predikantambt heeft hij van de pen moeten leven. En dat heeft hij als een treurig lot ervaren. Al schrijvend heeft hij zich letterlijk dood gewerkt. Hij stierf met de pen in de hand, een sigaret tussen de vingers en een blad papier voor zich, waarop hij het zoveelste artikel begonnen was. Men liet hem, zo vond Busken Huet, maar voort ploeteren als journalist om aan de kost te komen, een beroep dat in die tijd nog zonder aanzien was. En hij voelde zich daardoor naar de marge van de samenleving gedrongen, hoewel hij zichzelf bleef rekenen tot de maatschappelijke bovenlaag en zich daarnaar ook gedroeg. Financieel leefde hij daarom steeds boven zijn stand. Dat was al het geval in zijn studententijd, toen hij lid was van het corps en de studentensociëteit Minerva. Door zijn naar luxe neigende levensstijl liet hij na zijn dood een groot aantal schulden na. In zijn rol als publicist heeft hij zich ontpopt als een onafhankelijke en kritische intellectueel in de zin van de Franse schrijver J. Benda.[2] En dat is een rol die in die tijd evenmin gewaardeerd werd als in onze tijd haaks als dat immers staat op de Nederlandse consensustraditie en de daarmee samenhangende groepsmentaliteit.

 

Europese politieke maatstaven

Huet ervoer het Nederland van zijn tijd als een land dat in cultureel opzicht ver achter liep op de grote Europese mogendheden die het omringden. Hij beoordeelde het werk en de prestaties van zijn landgenoten bewust naar Europese maatstaven om het zodoende te prikkelen tot grotere ambitie. Hij trok zich daarbij niets aan van iemands reputatie en getuigde daar ook publiekelijk van door wie niet aan zijn Europese maatstaven voldeed genadeloos neer te halen van diens voetstuk, ofwel te executeren zoals hij dat zelf placht te typeren. Slachtoffers van die literaire executiedrang waren o.a. in hun tijd hoog geachte letterkundigen als Bilderdijk en Da Costa. Hij excelleerde daardoor in het maken van vijanden. Zijn leven, zoals dat in een nieuwe biografie[3] is weergegeven, is zonder meer tragisch te noemen. Zijn ambitie was het een gerespecteerd lid te worden van de burgerlijke elite van zijn tijd. Door zijn niets ontziende publicaties en niet aflatende kritiek op achtenswaardig geachte tijdgenoten deed hij er echter alles om dat te verhinderen. En het wonderlijke is dat hij dat zelf ondanks zijn intellectuele begaafdheid niet door had, te meer omdat hij op zichzelf wel besefte dat hij met zijn vrijmoedige literaire kritiek in de zo kleine en daardoor licht geraakte wereld van de Hollandse burgerlijke elite makkelijk mensen zou kwetsen.

 

Grondlegger literaire kritiek

Als we hem vergelijken met letterkundigen van de laatste halve eeuw, dan zijn er veel punten van overeenkomst met W.F. Hermans. Met hem deelde hij zijn haat-liefdeverhouding met Nederland, zijn polemische en op de man spelende schrijfstijl, zijn conflictrijke leven, een spoor van gebroken vriendschappen en zijn vrijwillige ballingschap in Parijs. Opmerkelijk is dan ook dat juist Hermans zich weinig positief over hem uitgelaten heeft. Kampioen-overschrijver noemde hij hem in het voetspoor van Multatuli. Huet heeft ongetwijfeld veel teksten van grote buitenlandse schrijvers vertaald en gebruikt in het kader van de omvangrijke publicistische activiteiten die hij om financiële redenen continu moest ontplooien. Maar zijn literaire kritieken ontsprongen aan het brein van een originele denker op het terrein van de letterkunde. Praamstra noemt hem in dit verband als de grondlegger van de literaire kritiek in ons land en de belangrijkste literaire criticus die het land gekend heeft. Hij signaleert ook een ambivalentie in zijn karakter en optreden die we wel meer aantreffen bij aan de weg timmerende lieden. In de omgang was Huet een vriendelijke en rustige man die altijd voor anderen klaar stond. Maar zodra hij de pen opnam veranderde hij in de niets ontziende ‘beul van Haarlem’, zoals hij wel genoemd is in de tijd waarin hij in Haarlem woonde; een beul die korte metten maakte met al wat hem niet aanstond in zijn land.

 

Politiek conservatief

Had Huet zich als literair criticus al omringd door een grote schare van vijanden, zijn politieke opvattingen die hij niet minder vrijmoedig verkondigde stuitten nog meer op weerstanden. Het ging daarbij om een curieus mengsel van politieke voorkeuren. Hij moest niets hebben van het 19e eeuwse politieke liberalisme ondanks zijn aanvankelijke steun aan de moderne theologie als religieuze variant van dat 19e eeuwse liberalisme. Hij verlangde terug naar de regerende monarchie van vóór 1848 en maande Willem III om in verzet te komen tegen het uitkleden van de koninklijke macht zoals dat in de grondwet van 1848 is gebeurd. Vanwege zijn voorkeur voor een autocratische regeringsvorm – in zijn optreden manifesteerde hij zich al in zijn studententijd als een autoritaire persoonlijkheid – werd Huet in 1941 door de NSB opgevoerd als een voorloper van die beweging. Hand in hand hiermee was hij ook bijzonder conservatief op het terrein van de koloniale politiek. Tegelijkertijd was hij zeer begaan met het lot van de arbeidersklasse en dweepte hij daarom met de socialistische denkbeelden van de Franse utopist Saint-Simon. En die linkse sympathie werd in kringen van de burgerlijke elite waartoe hij zich placht te richten ook niet op prijs gesteld. Bij zijn dood in 1886 werd hij in het conservatief-katholieke dagblad De Maasbode geprezen voor zijn strijd tegen het politiek liberalisme, maar tegelijk scherp gehekeld als één van de hardnekkigste verspreiders van het ongeloof.

Sinds het einde van de bloeiperiode in de 17e eeuw was Nederland een land geworden dat in Europa zoals gezegd in cultureel opzicht achterop geraakt was en op dat terrein internationaal gezien niet of nauwelijks meer meetelde. Met het oog daarop vond hij dat Nederland er maar het beste aan deed om evenals België de Franse taal als hogere moedertaal over te nemen. Daardoor kreeg het immers deel aan een veel grotere en boeiender culturele kring. De keuze voor het Frans zou ook een hereniging met België – een oude wens van Huet – aanzienlijk makkelijker maken. Ook met dit pleidooi sloeg hij opnieuw de verkeerde toon aan en wekte hij alleen maar nieuwe ergernis op. Zijn pleidooi voor het Frans als voertaal vindt in onze tijd overigens een pendant in pleidooien om op het Engels over te stappen[4]  en wel om dezelfde reden maar met dit verschil dat laatstgenoemde pleidooien op geen enkele irritatie en verontwaardiging stuiten.

In lijn met het voorgaande ligt ook Huets conservatieve opvatting over de koloniale bezittingen van Nederland in de Oost en de West. Lyrisch was hij over de zogenaamde VOC (Verenigde Oostindische Compagnie)-mentaliteit die ons een koloniaal wereldrijk had opgeleverd. Nog niet zo lang geleden gaf ook onze minister-president Balkenende daar nog blijk van. De verovering van Nederlands-Indië zag hij met de werken van Rembrandt dan ook als de kostbaarste nalatenschap van onze Gouden eeuw aan het nageslacht. Al telde Nederland in cultureel opzicht niet mee in het concert der Europese mogendheden, als koloniaal wereldrijk kon het in dat concert in ieder geval nog een stevige partij meeblazen.



[1] Zie Olf Praamstra, Busken Huet. Een biografie, 2007

[2] Zie J. Vanheste, Benda en de rol van de intellectuelen, in: Verraad der intellectuelen in de spiegel van deze tijd, Civis Mundi 1, 2007

 

[4] Zie o.a. P. van Walsum, Verder met Nederland, 2000, p. 120; P.M.P. Frentrop, Corporate Governance, 2000, p. 20; H. van den Bergh, Exit Nederlands, HP/De Tijd, 15 oktober 2004; D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, pp. 116-122; en P. van der Veer, Nederland bestaat niet, De Gids, september 2000