Busken Huet: moderne theologie bepleit, maar daarna betreurd

Civis Mundi Digitaal #73

door Wim Couwenberg

Huet is zijn maatschappelijke carrière begonnen als predikant van de Waalse kerk in Haarlem en als een aanhanger van de moderne theologie. En ook in die rol manifesteert zich een zekere tragiek. Baanbrekend, aldus zijn biograaf, was Huet op dit terrein door de moderne theologie toegankelijk te maken voor een breder publiek. Daarvoor heeft hij lange tijd niet de erkenning gekregen die hij verdiende. Pas in 2005 is die erkenning er in zekere mate gekomen. In zijn latere leven was hij zelf overigens niet gelukkig met die rol en had hij die liefst ongedaan gemaakt. Hij was te dien aanzien al van stonde af aan ambivalent. Hij was namelijk geneigd het geloof dat hij predikte als een fictie te beschouwen. Evenals later Kuitert zag hij het geloof als een schepping van de menselijke verbeelding. En dat maakte hij ook kenbaar aan zijn gehoor. Maar tegelijk riep hij dat gehoor op om ondanks alle twijfel toch te blijven geloven vanwege de troost die het daaraan ontlenen kon. Het heeft hem ook veel moeite gekost zich van dat geloof los te maken. Hij hield daar een sombere kijk op het leven aan over, waarin zich, zo leek het hem, een aan alle controle zich onttrekkend noodlot een dominerende rol speelt.

Achteraf betreurde hij zelfs zijn prominente rol als tolk en verspreider van de moderne theologie die hij later bitter gestemd als een valse godsdienstleer aan de kaak stelde. Zonder orthodoxie bleef zijns inziens van het christelijk geloof niets meer over dan een zuiver seculier humanisme. In zijn belangrijkste werk Het land van Rembrandt legt hij een nauw verband tussen het heersende calvinisme van het Nederland van de 17e eeuw en de ongekende bloei van dat land in die eeuw zoals hij het verval ervan ook relateert aan het verval van de vitaliteit van dat calvinisme. Wat hij hiermee te kennen gaf was dat zonder een sterk geloof geen grote dingen verricht kunnen worden.

 

Literatuur als substituut van teloorgegaan christelijk geloof

Met het verlies van het christendom als bron van inspiratie en troost zocht Huet in de kunst een nieuwe bron van troost en inzicht. Het was in het bijzonder de literatuur die als zodanig de plaats van het christendom in zijn levensoriëntatie overnam. En in het door zijn vriend Potgieter opgerichte tijdschrift De Gids vond hij een podium om zijn nieuwe religie van de schoonheid te verkondigen. Aan de literatuur als expressie van die religie stelde hij dan ook de hoogste eisen. Met nietsontziende vrijmoedigheid en vaak bijtend sarcasme trok hij van leer tegen de middelmatigheid en kleinmoedigheid van de Nederlandse literatuur van zijn tijd die hij zoals gezegd liefst wilde opstoten tot Europees niveau. Het niveau van de letterkunde van een volk was in zijn ogen dé standaard van zijn beschaving. Maar die ambitie werd door zijn tijdgenoten volstrekt niet gedeeld en op prijs gesteld. Integendeel. Vandaar dat hij zijn geloof in een herleving van die literatuur dat toch al niet groot was definitief kwijtraakte. De kunst, in het bijzonder de literatuur, was hem heilig. Maar de hoge plaats die hij daaraan placht toe te kennen was ook de voornaamste oorzaak van zijn tegenslag. De opkomst van de beweging van de Tachtigers heeft hij nog even kunnen meemaken. De culturele invloed en betekenis daarvan heeft hij niet meer onderkend. Die beweging ging ook van een andere literatuuropvatting uit dan die hij aanhing. Wat Huet in zijn tijd tot niet geringe ergernis signaleerde, het sterk aanleunen tegen buitenlandse voorbeelden en denkbeelden, is overigens nog altijd aan de orde. In cultureel opzicht zijn we in het algemeen een land van importeurs gebleven met als resultaat dat onze culturele activiteiten meer een eclectisch dan een origineel karakter tonen.