Civis Mundi Digitaal #75
Bespreking van: Hendrikus Harderwyker, Ten Wuesten van Wezel – De eeuw van mijn moeder. Uitgeverij Lecturium, Zoetermeer, 2018.
“ ‘Luister, Hendrik’, sprak (zijn vader) Markus tenslotte”, ‘onthoud maar goed dat er hier geen Hollandse bezetting is geweest, er was een Verenigd Koninkrijk, één groot land met België en Nederland samen. Dat land werd zo sterk, dat de andere grote landen zoals Engeland, Frankrijk en Duitsland er eigenlijk bang van werden. Zodra ze de kans kregen, probeerden ze daarom dat grote land, die verenigde Nederlanden, opnieuw in twee te splitsen. En toen, met die Fransgezinde Brusselse oproerkraaiers en de hulp van de Katholieke Kerk, zag Frankrijk zijn kans schoon om dat plan ten uitvoer te brengen.” “Wat ze er meestal niet bij vertellen, is dat er een groot Frans leger ons land is binnengevallen om dat schorriemorrie in Brussel te helpen. Dus in werkelijkheid is het Frankrijk dat de Belgische staat gemaakt heeft en de Fransen wisten heel goed wat ze deden, waarom en waarvoor. Ze dachten immers dat het nieuwe kleine landje zich wel heel gauw bij het grote buurland zou aansluiten, precies wat de Franse koningen al eeuwenlang hadden geprobeerd en keizer Napoleon in het bijzonder. “
Ik zou kunnen doorgaan met het citeren uit het boek ‘Ten Wuesten van Wezel – De Eeuw van mijn Moeder’ van prof. Rik Gysels, emeritus hoogleraar biologie aan de Universiteit van Gent die hier de nom de plume van Hendrik Harderwyker heeft aangenomen. De schrijver vecht voor zijn ideaal, de herenigde Nederlanden, maar dit maal niet in de vorm van een strijdschrift of pleitrede, maar in de vorm van een uitvoerig verhaal dat de hele Belgisch-Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw omvat. Hij voert in dit boek vier generaties Vlamingen ten tonele die ieder banden hebben een Nederlandse familie. De auteur wijst er op dat het merendeel van de mensen die hij opvoert aan zijn fantasie is ontsproten, maar dat de context waarbinnen zij leven als een huis staat: heel de turbulente twintigste-eeuwse geschiedenis van de Lage Landen trekt zijn sporen in de dagelijkse realiteit van deze grote familie. Hoe konden de Vlamingen en Nederlanders die hij opvoert in hun dagelijkse beslommeringen zo op elkaar betrokken raken? Want dat is allerminst vanzelfsprekend. Welnu, daar heeft de geschiedenis zelf voor gezorgd. Bij het uitbreken van de Grote Oorlog in 1914 vluchtten wel een miljoen Belgen naar Nederland en menigeen zou daar de hele oorlog doorbrengen en soms zich daar definitief vestigen. Zo ontstonden er in de familie (die voor een deel ook werkelijk familie van onze auteur zijn) twee takken die in de opeenvolgende generaties met elkaar contact houden. Zo kan de schrijver, geboortejaar 1933, met een variant op Geert Maks bekende titel terecht stellen dat die geschiedenis de eeuw is van zijn moeder Irma (geboren in 1905 in de buurt van Antwerpen en overleden in 1991) en dus ook van hemzelf. Maar belangrijker dan dat is het specifieke doel dat de schrijver zo dierbaar is, ja waaraan hij zijn hart heeft verpand, namelijk bij alle moeilijkheden die zich in die ontmoetingen tussen zuid en noord voordoen, de kennis van elkaars werelden te beschrijven en daardoor de kloof die de families scheidt te overbruggen. Hun vooroordelen over elkaars politieke en sociale situatie, geworteld als zij zijn in verschillende grond en in verschillende naties, komen aan bod en kunnen daardoor op een heel praktische wijze door de auteur ontmaskerd worden.
Onbegrip
Zo is het lezen van dit boek ook een uiterst praktische leerschool om elkaar landen dieper te leren kennen. Een politieke geschiedenis in grote lijnen volstaat daarvoor niet. Men kent die geschiedenis pas werkelijk, wanneer men het lot van de mensen kent die deze geschiedenis hebben ondergaan. Daarbij moet gezegd worden dat de auteur in de beschrijving van de vier generaties vooral de Vlaamse emancipatiestrijd in beeld brengt en het fundamentele onbegrip dat dat daarover in Nederland nog altijd heerst. Zo schrijft hij over het lot van de Vlaamse soldaten die van Franstalige officieren onbegrijpelijke bevelen ontvingen en daardoor dubbel slachtoffer werden in hun strijd tegen de Duitsers. Of over een twaalfjarige Soo van der Mark, een hele goede leerling die in 1913 normaal gesproken zou moeten gaan werken in de zaak van zijn vader, maar op uitdrukkelijk advies van zijn schoolmeester gaat doorleren op een katholieke middelbare school waar de voertaal Frans is en het spreken van je moedertaal verboden is. We zien hoe de jongen daarmee worstelt en deze hindernissen overwint. Voor de Vlamingen is het weer interessant om te vernemen hoe gereformeerden in Nederland Paulus’ brief Romeinen XIII interpreteren door de buitenlandse bezetter klakkeloos te volgen (ook al moet daar wel aan worden toegevoegd dat onderzoek heeft uitgewezen dat veel gereformeerden in het verzet zaten). Wat voor de Nederlanders ook onbekende kost is, is de decennialange strijd tussen vrijzinnigen en katholieken in België. De auteur, fervent antiklerikaal, maakt geen geheim van zijn afkeur voor het Vlaamse katholieke establishment, mede doordat hij de familie van zijn (Hollandse echtgenote) in vrijzinnig communistisch milieu situeert. Op die manier weet hij volop zijn eigen stokpaardjes te berijden. Dit omvangrijke boek, meer dan negenhonderd pagina’s, blijft ondanks dit persoonlijke perspectief trekken door de manier waarop hij steeds het volle leven van zijn personages weet te betrappen. De lectuur is onverminderd boeiend en nooit langdradig. Jonge Vlamingen zouden het moeten lezen om hun geschiedenis te kennen, Nederlanders om werkelijk te begrijpen wat de Belgische staat de Vlamingen heeft aangedaan. Alleen dan kan wat de auteur noemt het Papieren Gordijn tussen Nederland en Vlaanderen verdwijnen.