Het neoliberalisme, deel 1. Een aanvulling op het artikel "Belangenverstrengeling van wetenschap en industrie" van Piet Ransijn

Civis Mundi Digitaal #76

door Hans Komen

Inleiding

De belangenverstrengeling tussen industrie en wetenschap wordt in het artikel hierover van Piet Ransijn goed in beeld gebracht. Door dit onderwerp komen we buiten de wetenschapsfilosofie en meer op het maatschappelijk vlak terecht. De kern van de belangenverstrengeling in deze tijd heeft een economische component: Op welke wijze komen onderzoekers aan geld voor hun onderzoek?
Een andere vraag is: In hoeverre wordt de wetenschap gedwongen zich in te laten met de industrie?
Beide vragen zie ik in het artikel van Ransijn beantwoord. Momenteel financiert de industrie wereldwijd voor het grootste deel de wetenschap en bepaalt zij ook de onderwerpen omdat zij de opdrachtgevers zijn. Ransijn haalt terecht artikelen aan waar de beïnvloeding van de resultaten van onderzoek plaats vindt ten gunste van de opdrachtgevers. Hij haalt filosofen en sociologen aan die zich met het onderwerp wetenschapsfilosofie bezig hebben gehouden en de beïnvloeding van het kapitalisme op de wetenschap. Ransijn noemt o.a. Weber, Feyerabend, Habermas, Turchin, Sorokin, Hegel, Marx, Popper en Kuhn. Maar geen van allen hebben de volle omvang van het neoliberalisme, de ideologie achter het kapitalisme, in deze tijd meegemaakt of zich daarmee beziggehouden.

Momenteel is het neoliberalisme de overheersende factor bij de belangenverstrengeling tussen industrie en wetenschap. Door sterke bezuinigingen op de budgetten van universiteiten werden onderzoekers gedwongen naar andere financieringsbronnen te zoeken. De basis voor deze bezuinigingen was het sterke ideologische uitgangspunt van de neoliberalen dat de overheid minimaal behoort te zijn. Tegelijkertijd kunnen door te sterke toename van de invloed van de industrie de onderzoeksresultaten gestuurd en beïnvloed worden ten gunste van die zelfde industrie. Daarmee worden ook de ideologische uitgangspunten van het neoliberalisme ondersteund door wetenschappelijke resultaten.
Gezien het bovenstaande wil ik in deze serie artikelen expliciet de grondbeginselen van het neoliberalisme naar voren brengen.
In dit deel behandel ik de grondleggers van het neoliberalisme. In deel 2 behandel ik de uitgangspunten van het neoliberalisme via het boek van de hoogleraar Blommaert en de filosoof, wiskundige Zahidi: De paradox van Hayek. In dit boek bekritiseren ze één van de grondleggers van het neoliberalisme, namelijk de econoom Hayek. In deel 3 behandel ik de neoliberale crisis van 2008.


 
1. Liberalisme versus neoliberalisme

Het liberalisme is een politiek-maatschappelijke stroming die ontstaan is in de Verlichting van de 18e eeuw. Het brak in de 19e eeuw in Europa en Noord-Amerika door als dominante stroming, toen de burger wilde emanciperen ten koste van het Ancien-régime. Het liberalisme is een brede ideologie met meerdere substromingen.
Het liberalisme heeft als uitgangspunt zo veel mogelijk vrijheid van het individu na te streven, zolang hij de vrijheid van anderen niet beperkt. Ook streeft het liberalisme naar een vrije markt waarin de overheid zich terughoudend opstelt. Enkele grondleggers zijn John Locke en Adam Smith. Voor beiden stonden politieke en sociale gelijkheid, naast de vrijhandel, centraal. Volgens Smith moest de overheid toezien dat het een gelijk economisch spel bleef.

De neoliberale stroming denkt hier echter heel anders over en ziet ongelijkheid als een economisch gegeven. In principe zagen de oorspronkelijke liberalen liever een meer gelijke bezitsverdeling, maar zagen een probleem op dat punt in staatsdwang. De liberale econoom Keynes was door de catastrofe van de crisis van 1929 tot de conclusie gekomen dat staatsingrijpen binnen een marktmechanisme noodzakelijk was, omdat anders het evenwicht verloren zou gaan.



1.1 De universitaire opleiding economie in Nederland

Willen we de huidige economische realiteit goed kunnen begrijpen, dan is het nodig ons te realiseren dat het neoliberalisme een ideologie is die behoorlijk afwijkt van de gangbare liberale stromingen. Het neoliberalisme is geen liberalisme zoals dat is gedefinieerd in de afgelopen 200 jaar. Zowel binnen de politiek als binnen de economische wetenschap wordt dit onderscheid te weinig ingezien. Deze opmerking wordt onderbouwd door de economische onderzoeksjournalist Ewald Engelen. Hij stelt over de economische wetenschap op de Nederlandse universiteiten de volgende vraag: “Leiden de Nederlandse economiefaculteiten hun studenten voldoende op voor de kritische rol die zij later als econoom in de Nederlandse samenleving zullen vervullen?”
Zijn conclusie hierover is ondermeer de volgende: “Het antwoord is ontluisterend. Sterker dan in ons omringende landen is in Nederland economie een monotheoretische discipline en wordt de Nederlandse economiebeoefening gedomineerd door mathematica. En groter dan elders is in Nederland de kloof tussen economische werkelijkheid en economische theorie: het model wordt voor de realiteit geschoven. Pakweg negen tiende van de economie-opleidingen bestaat uit neoklassieke-economiecursussen. Dat betekent dat het startpunt niet de rommeligheid van de wereld is, maar de aanname dat markten perfect zijn, dat actoren volledig geïnformeerd zijn en dat ze rationele nuts maximaliserende wezens zijn (neoliberale uitgangspunten).”

“Uiteraard leren studenten ook dat reëel bestaande markten zelden aan dit theoretische ideaalbeeld voldoen. Maar deze empirische anomalieën worden geduld als marktimperfecties waardoor de beleidsaanbevelingen steevast neerkomen op het verder perfectioneren van bestaande markten. In de Nederlandse economie heerst de schijnzekerheid van de natuurwetenschappen.
Het betekent dat de toekomstige beleidsmakers veel weten van abstracte wiskundige theorema’s en weinig van wetenschapsfilosofie, de geschiedenis van het economisch denken, economische instituties en economische geschiedenis. Hij leert niets over de financiële crisis, bancaire balansen, ontwikkelingsvraagstukken, toenemende ongelijkheid en klimaatverandering. Hij komt uit de opleiding als gelijkgeschakelde technocraat die van alles de prijs weet en van niets de waarde. En die de ideologische vooronderstellingen van de neoliberale economie als morele en theoretische toetssteen beschouwt voor zowel beleidsaanbevelingen als academische oordeelvorming. Dit verklaart de constante radicalisering van de neoliberale revolutie. Als alle economische beleidsadviseurs van mening zijn dat markten alleen falen door externe verstoringen is verdere marktwerking altijd het antwoord op het falen van bestaande markten.” (1)

Binnen het communistische systeem kregen de aankomende economiestudenten uitsluitend de leer van Marx en Lenin voorgelegd. Men stelde 5 jaren plannen op die gerealiseerd moesten worden. Deze werden dan ook altijd gehaald volgens de officiële cijfers. Een grapje dat daarover gemaakt werd, luidt als volgt: een overheidsfunctionaris komt bij een collectieve boerderij op bezoek. Hij bedankt het personeel voor het behalen van de doelstellingen. De voorman bedankt de functionaris voor zijn lovende woorden. Maar, zegt hij erbij, onze schuren zijn leeg. Dat is dan jammer voor de schuren, reageert de functionaris.
In Nederland doen we hetzelfde. De studenten krijgen uitsluitend de doctrine van het neoliberalisme. Een grapje die wij nu maken luidt als volgt: de regeringsvertegenwoordiger is lovend over de behaalde economische cijfers. Een vertegenwoordiger van de werknemers reageert met de opmerking dat de inkomsten van de werknemers niet zijn gestegen. Dat is dan jammer voor de werknemers, reageert de vertegenwoordiger.
De communisten hadden heel andere vooronderstellingen over de economie dan de neoliberalen. Van beide theorieën is ondertussen wel bekend dat ze empirisch niet kloppen. Beide hebben voor veel ellende gezorgd. Het communisme is reeds op de vuilnisbelt van de geschiedenis gegooid. Maar met het neoliberalisme gaat de elite nog vrolijk door.



1.2 Het Centraal Planbureau

Een bolwerk van Nederlandse economen is het Centraal Planbureau. Allen opgeleid op de Nederlandse universiteiten binnen de bestaande neoliberale ideologie. Wat hiervan de gevolgen zijn, beschrijft de economische publiciste Mirjam de Rijk;
Zij zegt hierover: “Bij het CPB staan de penningen voorop. Wie op zoek is naar voorbeelden van financialisering van het denken, is bij het CPB aan het goede adres. De rode draad in de oordelen van het planbureau is dat de markt zo veel mogelijk de ruimte moet krijgen en dat belastingen en overheidsuitgaven verstorend werken. Als het CPB niet zo machtig was, kon je er je schouders over ophalen. Maar alle majeure politieke keuzes gaan eerst langs dit instituut voor een doorrekening. En het blijft niet zonder gevolgen: coalities passen plannen aan om bij het CPB goed uit de bus te komen. En de meeste politieke partijen leggen hun verkiezingsprogramma’s voor aan deze rekenmeesters. Het CPB heeft een ongezond grote invloed Nederland.
De uitkomsten van het CPB hebben alles te maken met de economische modellen die worden gebruikt. Twee van die modellen, de meest invloedrijke, moeten met naam genoemd worden: Micsim en Saffier II. Ze zitten vol met variabelen en veronderstellingen over het effect van het één op het ander. En vol met veronderstellingen over het gedrag van mensen. Volgens het CPB toetst het de modellen geregeld aan de realiteit, maar daarbij blijft buiten beschouwing of het werkelijk om oorzaak en gevolg gaat. We dienen ons te realiseren dat wat je eruit krijgt volledig afhankelijk is van wat je er in stopt.
Wie de uitgangspunten van het model kent, hoeft niet verbaasd te zijn dat het verlagen van uitkeringen en het verminderen van toeslagen uit de bus komt als de meest kansrijke manier om meer werkgelegenheid te scheppen. Zo levert een bezuiniging van 1,5 miljard op de zorgtoeslag 28.000 banen op. En een korting van 0,5 miljard op het kindgebonden budget 21.000 banen. Het uitgangspunt is hoe meer aanbod van banen hoe lager de lonen, hoe meer werkgelegenheid. Het verlagen van de bijstand zou 40.000 banen opleveren.”

“Het probleem is dat we niet in de CPB-samenleving leven. Kijken we naar de werkloosheid dan zien we dat iedereen die ten minste 1 uur werk heeft in een week of wie niet steeds solliciteert niet wordt gezien als werkloos en telt in de statistieken niet mee. Dus hoe hoog is de werkelijke werkloosheid? Door uit te gaan van een niet bestaande situatie, komt het CPB niet alleen met maatregelen die weinig relatie hebben met de realiteit, het keert zich ook tegen maatregelen die wel de werkloosheid zouden kunnen bestrijden. Het bureau is bijv. uiterst negatief over arbeidstijdverkorting. Minder aanbod van arbeidskrachten leidt in de modellen immers tot minder werk. Ook overheidsinvesteringen leveren volgens het model nauwelijks extra banen op. Een ander vast nummer in het CPB-repertoire is de afkeer van loonstijgingen. De Nederlandse economie drijft volgens het CPB op de export, en loonkosten bepalen de concurrentiekracht, is de premisse. Dat zijn beide mythes. De Nederlandse economie is namelijk voor twee-derde afhankelijk van de binnenlandse markt. Een ander uitgangspunt is dat het privatiseren van zorgkosten in de modellen zeer positieve resultaten oplevert.
Wat helemaal buiten de modellen valt, is dat hogere eigen bijdragen de financiële ongelijkheid vergroten. Het CPB gaat ervan uit dat meer gelijkheid leidt tot minder economische groei. Wat het CPB zo machtig maakt is dat er onder de Nederlandse economen nauwelijks discussie is over de ergonomie van het neoliberalisme. Maar als de veronderstellingen die onder de berekeningen liggen niet kloppen en er maar één instituut is dat dergelijke berekeningen maakt, heb je als land wel een probleem.”  (2)

We zien dat de modellen van het CPB sterk afhankelijk zijn van vooronderstellingen die in het model worden gestopt. Je kunt alleen correlaties berekenen als je daar om vraagt en als de variabelen ook erin zijn opgenomen. Je gaat bijvoorbeeld geen correlatie uitrekenen tussen bv. werkloosheid en de luchtvervuiling. De reden is dat je van te voren verondersteld dat die relatie er niet is. Of de vooronderstellingen empirisch juist zijn, is een heel ander verhaal. Het hangt van de economische theorie af wat de vooronderstellingen zijn die het CPB hanteert. Het moeilijke bij de neoliberale uitgangspunten is dat het een groot belang hecht aan de onzichtbare hand die de markt zou sturen. Iets onzichtbaars is met geen mogelijkheid in een computermodel onder te brengen, empirisch vast te stellen of te verifiëren. 

Tot slot nog enige cijfers over het jaar 2018. De economische groei was 2,6 %. Dit werd vrijwel geheel veroorzaakt door de prijsstijging van onroerend goed, zoals grote kantoorgebouwen en huizen van miljonairs. De binnenlandse bestedingen lieten geen groei zien. (3)
Ander punt: de werkloosheid was gedaald. Wat zegt dat eigenlijk? Komt dit omdat er meer nul-uren contracten bij zijn gekomen of meer mensen afzien van solliciteren? In de statistieken zie je dat de categorie ‘werkloos’ dalende is. Maar de categorie ‘wil meer werk’ is stijgende. Zolang dit laatste cijfer nog hoog is kun je niet spreken van volledige werkgelegenheid. Voor 2008 zag je in de cijfers duidelijk verband tussen de werkloosheid en de lonen. Na 2008 is dat weg. (4)
De relatie tussen dalende werkloosheid en stijgende vraag naar meer werk laat de mate van toenemende of afnemende armoede zien. Maar deze relatie wordt niet zichtbaar via het CPB als deze relatie binnen het economisch model niet wordt verondersteld.
Er waren in 2018 nauwelijks faillissementen. Dit wordt als een economisch succes gezien. Maar dit komt voornamelijk doordat particulieren in Nederland, in tegenstelling tot de VS, niet failliet kunnen gaan. We blijven hier tot aan onze dood aan de schulden vastzitten.
Heel onduidelijk blijft ook op welke wijze er aan bepaalde vooronderstellingen een hoeveelheid banen gekoppeld kunnen worden. Kun je wel op basis van een bezuiniging zeggen dat het zoveel banen oplevert? Bezuinigingen hebben een directe relatie met veel verschillende variabelen. En die variabelen zeggen meestal niets over banen. Laat staan als ook nog onduidelijk blijft wat een baan is. In de Tweede Kamer wordt hiernaar zelden gevraagd. Men veronderstelt dat het gegoochel met enorme aantal banen empirisch juist is. Dat valt sterk te betwijfelen. De afgelopen dertig jaar werd bij elke miljoenennota enorme aantallen banen genoemd die behaald zouden worden met het te voeren beleid. Als we naar al die getallen kijken dan zouden we nu een enorm tekort aan werknemers hebben. Het tegenovergestelde is echter eerder waar. Het aantal fulltime banen is enorm gedaald. De versnippering van de banenmarkt is zeer groot. De grote multinationals hebben soms wel 80% van hun banen afgestoten. De export is geen banenmachine, evenals de banken en de brievenbusmaatschappijen. We zien dat dit soort cijfers weinig zegt over de Nederlandse economie.



1.3 Meer inzicht nodig in grondbeginselen van het neoliberalisme

Uit het bovenstaande komt naar voren de dominante wijze waarop de economen in Nederland opgeleid worden en hun grote invloed op de economische politiek. De economen zijn opgeleid in het neoliberalisme en het CPB heeft de ideologische uitgangspunten van het neoliberalisme voor haar computermodellen gebruikt. Gezien de bovenstaande cijfers van het CPB kunnen we de vraag stellen of de neoliberale uitgangspunten van deze filosofie wel kloppen?
Het is wellicht verhelderend om nader in te gaan op het ontstaan van het neoliberalisme en wat haar werkelijke uitgangspunten zijn, die zo overheersend zijn geworden in de wereldeconomie en daardoor de politieke agenda bepalen. Daarbij is het belangrijk onderscheid te maken in de begrippen neoliberalisme, liberalisme, socialisme en communisme. Dit zijn vier verschillende ideologieën met ieder hun eigen uitgangspunten. In de literatuur zien we dat vooral tussen de eerste twee en de laatste twee vaak geen onderscheid wordt gemaakt.



2. De grondleggers van het neoliberalisme

In mijn artikel over het neoliberalisme in CM nr. 32 ben ik al summier op een aantal punten betreffende deze stroming ingegaan. In dit eerste artikel wil ik daarom nader ingaan op de grondleggers van het neoliberalisme en wat hun uitgangspunten waren. Op deze manier hoop ik de uitgangspunten van het neoliberalisme te verhelderen.



2.1 Ayn Rand.


1905-1982

Rand is geboren in 1905 in St.Petersburg, Rusland, onder de naam Alisa Zinov’yevna Rosenbaum en afkomstig uit de Russische Joodse bourgeois. Haar schrijversnaam werd later Ayn Rand. Ze was 12 jaar oud tijdens de februari revolutie van 1917. De Bolsjewieken namen het bedrijf van haar vader in beslag en ze moesten verhuizen.
Na de revolutie werd de universiteit geopend voor vrouwen. Ze ging op haar 16de studeren op de Petrograd universiteit. Ze studeerde af in de filosofie in 1924. In 1926 emigreerde ze naar de VS. Ze werd schrijfster. In 1957 verscheen haar succesvolste boek ‘Atlas Shrugged’.
De boektitel verwijst naar de Griekse mythe, waarin Atlas de wereld op zijn schouders draagt. Rand ziet de scheppers van de welvaart als moderne Atlassen en beschrijft welke drama’s het op gaat leveren als zij in staking zouden gaan. Ze startte in 1951 een groep bewonderaars om haar heen die haar filosofische ideeën aannamen. Een van de leden van deze groep was de latere Federal Reserve Chairman Alan Greenspan. In de jaren zestig en zeventig promootte ze haar filosofie op diverse universiteiten, o.a. die van Chicago. Ze overleed in 1982. (5)

Haar filosofie was gebaseerd op egoïsme, wat voor haar een morele deugd was. Volgens haar maakte altruïsme mensen passief. Ze ging ervan uit dat als iemand hulp accepteert, hij zichzelf onderwerpt aan wat een andere hem wenst te geven. Dat gaat ten koste van creativiteit en daarmee een einde aan een welvarende samenleving. Voor haar was dit rationeel, voor anderen kwam het over als meedogenloos. Ze stelde eigen verantwoordelijkheid centraal en zag hierin, dat als mensen dit doen, ze dan tevens verantwoordelijkheid nemen voor de samenleving. Daarom moest volgens haar bemoeienis van de Staat geminimaliseerd worden. De staat mocht hoogstens de individuele rechten van het individu beschermen. Bemoeienis met de zogenaamde ‘vrije markt’ was taboe. Rand ontkende dat haar filosofie de samenleving vanwege een doorgeschoten egoïsme zou verwoesten. Ze had het idee dat alleen een samenleving van individuen, die hun eigen belang zouden najagen een samenleving zou creëren die rechtvaardig en harmonieus was. Alle andere vormen zouden volgens haar leiden tot geweld. (5)



2.1.1 Het communisme en het neoliberalisme

We kunnen haar filosofie niet los zien van wat er in haar jeugd in Rusland gebeurde. Het communisme dat in 1917 in haar land werd geïntroduceerd stelde de gehele economie onder staatscontrole. Privébezit werd verdacht en verboden. Haar vader was een succesvol farmaceut en zakenman en had een eigen bedrijf. Door het aan de macht komen van de Sovjets werd al hun kapitaal en privébezit afgenomen. Ze ontwikkelde daardoor een sterk negatief gevoel voor de totale staatscontrole die het communisme introduceerde. Dit heeft haar zienswijze sterk beïnvloed. Haar filosofie ging naar het andere uiterste, namelijk het minimaliseren van elke staatscontrole en het invoeren van een volledig vrije marktdenken. Van een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de samenleving, waar het communistische ideologie vanuit ging, veranderde bij haar in een totale egoïstische vrijheid van het individu. Rancune over wat haar familie was overkomen kan een rol gespeeld hebben bij het ontwikkelen van haar ideeën.
In zekere zin zijn de communistische en de neoliberale ideologie elkaars tegengestelde in het uiterste. Ze zijn beiden elke een kant van dezelfde medaille. De ene kant volledige staatscontrole van de economie, de andere kant het volledig los laten van elke vorm van staatscontrole van diezelfde economie. Het communistische ideaal bleek een utopie te zijn. Kunnen we het neoliberale ideaal ook een utopie noemen?
Achterhuis schrijft: “Volgens Ankersmit maakt het klassieke liberalisme, zeker vanaf de negentiende eeuw een scherp onderscheid tussen publiek en privaat, tussen staat en samenleving. Het neoliberalisme kent alleen maar private belangen en ziet de staat als een soort verzekeringsmaatschappij voor deze private belangen.” (6, p. 33)
Achterhuis vervolgt: “Mogen de filosofische vaders van het klassieke liberalisme al weinig utopische trekken vertonen, bij de filosofen van het hedendaagse neoliberalisme is dit wel degelijk het geval. Met name Friedrich von Hayek opent utopische vergezichten op de enorme potenties die een volledige vrije markt in de toekomst zou kunnen bieden. Vanwege deze utopische dimensies van de vrije markt – die door economische Nobelprijswinnaars als Milton Friedman en Gary Becker volledig werden uitgewerkt – lijkt het terecht om een scherp onderscheid te maken tussen het klassieke en het hedendaagse utopische neoliberalisme.”(6, p.32)
Daar zowel het communisme van de Sovjets als dat van het neoliberalisme gebaseerd kan zijn op rancune van wat vorige systemen de voortrekkers van deze ideologieën hen hadden aangedaan is terughoudendheid nodig over de wetenschappelijkheid van zowel de ideologie van het communisme als van het neoliberalisme. Rancune maakt iemand blind voor de negatieve gevolgen van zijn ideeën. 



2.1.2 Paradigma

“De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1989) maakte duidelijk dat we hier te  maken hebben met een nieuwe manier van besturen en politiek bedrijven. De Europese verzorgingsstaat (sociale economie) was gebouwd op de waarden van solidariteit en volledige werkgelegenheid. Volgens de recepten van Keynes werd de economie zo nodig door de politiek bijgestuurd om deze waarden te verwezenlijken. Na de jaren veertig werd deze opzet onder vuur genomen door de denkers die later als neoliberaal zouden worden gekarakteriseerd. In hun theorieën keerden zij de zaak om. De economie van de vrije markt moest bepalend zijn en de politiek diende zich daarbij aan te passen.” (6, p.100)

Achterhuis schrijft over ideologie: “Wat ik theoretisch heel goed wist, maar in de praktijk niet doorhad, was dat elke ideologie zichzelf als een onontkoombare en natuurlijke visie op de werkelijkheid presenteert. Daardoor blijft ze goeddeels onzichtbaar. Zij is de bril (paradigma) die bijna iedereen draagt.”(6, p.99)
Daardoor merken we de utopische kenmerken van het neoliberalisme niet en zijn we blind voor de schaduwzijde. Centraal staat in ons menselijk denken ons overtuigingenstelsel dat we een paradigma noemen. Iedereen heeft een individueel paradigma en samen vormen mensen een collectief paradigma. Ieder mens zit gevangen in deze paradigma’s. Ons overtuigingenstelsel bepaalt onze handelingen en doelstelling. Willen we veranderingen dan zullen we onze paradigma’s moeten veranderen. Naarmate iemands overtuigingenstelsel dogmatisch is kan hij niet openstaan voor andere paradigma’s en de nadelen van het huidige paradigma niet zien. Inzicht in de paradigma’s leidt tot een bewustwording van de krachten die personen en samenlevingen sturen.



2.2 Friedrich von Hayek
 

1899-1992

Achterhuis schrijft: “De utopische aspecten van het neoliberalisme, die hun belangrijkste neerslag hebben gevonden in de uiterst invloedrijke roman van Ayn Rand, krijgen zeker in Europa, waar haar naam zo goed als onbekend is, nauwelijks aandacht. Dat het neoliberalisme ondanks de vele wetenschappelijke Nobelprijzen voor de Chicago-economen als Friedrich von Hayek en Milton Friedman, de aartsvaders van deze stroming, toch vooral een ideologie is, wordt in Europa langzamerhand wel onderkend. Maar dat het Ayn Rand was die de ideeën van de door haar bewonderde Hayek populariseerde in de vorm van een utopie, wordt daarbij meestal over het hoofd gezien.” (6, p.23)
Friedrich von Hayek was een Oostenrijkse econoom en politiek filosoof. Hij geldt als een van de belangrijkste inspirators van het hedendaagse neoliberalisme. Hayek promoveerde aan de Universiteit van Wenen in 1921 en 1923 in de rechten en de politieke wetenschappen. Hij studeerde ook filosofie en economie. Tussen 1923 en 1924 werkte hij als onderzoeksassistent op de Universiteit van New York.
In 1950 ruilde Hayek de London School of Economics in voor de Universiteit van Chicago. In die tijd werkte hij aan de filosofie van de natuurwetenschappen, economie en politieke filosofie. Hij maakte geen deel uit van de Chicago School of Economics. Maar zijn ideeën zullen de Chicago Boys zeker hebben beïnvloed. Van 1962 tot zijn emeritaat in 1968 was hij professor aan de Universiteit van Freiburg in Duitsland. In 1974 kreeg hij de Nobelprijs voor zijn politieke theorie en economisch werk. (5)
Zijn leraar van de Oostenrijkse School was Ludwig von Mises die in 1940 uitweek naar de VS waar hij Ayn Rand leerde kennen. Er ontstond tussen deze twee voorvechters van de volkomen vrije markt een hechte band. Hierdoor kwam Hayek in aanraking met het werk van Rand.



2.2.1 Zijn werk

Achterhuis schrijft: “De voor mijn thema belangrijkste tegenstrijdigheid in Hayeks positie ligt in zijn brede, conservatieve en anti-utopische filosofie die samen gaat met een fanatiek en utopische geloof in de markt. Hij gaf een aanzet tot de ontwikkeling van een liberale utopie als tegenhanger van de communistische en socialistische utopie.” (6, p.221)

“Hayek wilde een alternatief bieden voor de richting waarin de maatschappij zich ontwikkelde in de jaren vijftig, toen hij zijn belangrijkste werk, The Constitution of Liberty, schreef. Hij streeft naar grote veranderingen op alle terreinen waar regeringsmaatregelen de spontane groei van de maatschappij belemmerd hebben. Hij wil alle obstakels voor vrije groei volledig wegvagen, zodat de zelfregulerende krachten van de markt een nieuwe en betere maatschappij kunnen creëren.” (6, p.222)
“Zijn politiek meest invloedrijke boek, The Road to Serfdom, uit 1944 rammelt aan alle kanten, maar de hoofdthese ervan was overtuigend en in de tijd dat het verscheen, moedig en vernieuwend. Hij beargumenteerde hierin dat een socialistische planeconomie nooit zou kunnen werken.” (6, p.224)
Opgemerkt dient te worden dat de begrippen communistische en socialistische planeconomie door elkaar gehaald worden of als synoniem gebruikt, wat onjuist is. Ze hebben namelijk niet dezelfde uitgangspunten en gebruiken niet dezelfde middelen om hun doelen te bereiken.
“Volgens Hayek ligt de essentie van economische calculatie in het anticiperen op een onzekere toekomst. Niet de statistieken vormen de basis van de economische subjecten. Wanneer ze die onzekerheid willen opheffen, zullen planners ertoe gedwongen worden een totalitair politiek systeem in het leven te roepen. Het nazisme en communisme vormen volgens Hayek de twee utopische gezichten van de planeconomie. Tegenover de centrale economische planning zingt Hayek de lof van de vrije markt.” (6, p.225)
Opmerkelijk is de overeenkomst die Rand en Hayek in hun leven hadden. Rand vluchtte voor het communisme en Hayek voor het nazisme en beiden verafschuwden de economische planningsmethoden van deze beide ideologieën. Vreemd blijft het dat ze beiden niet door hadden dat de sociaal democratie, die na de Tweede Wereld oorlog is ontstaan onder invloed van de econoom Keynes, op een andere ideologie en uitgangspunten was gebaseerd.
Achterhuis schrijft terecht: “Ik raak het argumentatieve spoor bijster wanneer Hayek elk sprankje overheidsplanning als een totalitaire ontsporing beschrijft. Eigenlijk bestaat er voor hem op dit punt geen verschil tussen Keynes en Staling, tussen Beveridge en Hitler. Hayek lijkt alleen in absolute tegenstellingen en termen te kunnen denken. Er is geen tussenweg. Volgens Hayek leidt elke klein stapje van de overheid in de richting van planning en dat leidt onherroepelijk langs een hellend vlak naar het totalitarisme.” (6. p.226)
Vanuit de achtergrond van Rand en Hayek is dit begrijpelijk. Maar het geeft ook aan dat ze door de gebeurtenissen in hun leven een angst hebben ontwikkeld voor de economische dictaturen die hen uit hun geboorteland hebben verjaagd. Hun paradigma heeft zich door deze waarschijnlijke traumatische gebeurtenis dermate verstard dat ze elke nuance uit het oog verloren en tot dogmatisme zijn vervallen in hun manier van waarnemen. Je kunt alleen maar aanhanger zijn van hun ideeën als je dezelfde beperktheid in je manier van waarnemen hebt ontwikkeld. Net zoals de communisten en de Nazi’s blind werden voor het falen van hun systemen, zo zijn de huidige neoliberalen dat ook voor de huidige problemen. De drie ideologieën trachten de problemen waar ze voor komen te staan op te lossen met nog meer van hetzelfde recept, dat eigenlijk de bron was en is van hun falen.
“Hayeks verdienste is erin gelegen dat hij aantoonde dat een succesvolle planeconomie een utopie is. Hij zag echter over het hoofd dat dat ook geldt voor de zelfregulerende markt.” (6, p.226)

Een ander punt dat ik hier zeker onder de aandacht wil brengen is de controverse tussen Hayek en Keynes. Achterhuis schrijft hierover: “Net als Keynes had Hayek succesvol het nieuwe vakgebied van de macro-economie ontwikkeld. Net als Keynes was hij een van de zeer weinige economen die de depressie hadden voorspeld. Net als Keynes ging hij uit van het principe van fundamentele onzekerheid en was hij net als  Keynes een overtuig liberaal. Alleen zijn visie op het ontstaan en de overwinning van de Grote Depressie verschilde van die van zijn Engelse collega.

Hayek meende dat te grote in plaats van te kleine investeringen in de industriële sector de depressie hadden veroorzaakt en dat dit op den duur vanzelf rechtgetrokken zou worden. Er leek hier een interessant uitgangspunt te liggen voor een wetenschappelijk en maatschappelijk debat tussen hen. Het kwam er niet van. Hayek schreef een vernietigende recensie van Keynes A Treatise of Money uit 1930 en Keynes repliceerde door Hayeks Prices and Production uit 1931 te omschrijven als ongeveer de meest vreselijke warboel die hij ooit had gelezen. Toen het Keynesianisme vervolgens na 1944 de wereldeconomie ging bepalen begon Hayek hiertegenover zijn eigen liberale utopie te ontwikkelen. Hij moest en zou zich van het volgens hem totalitaire Keynesianisme distantiëren.” (6, p.228). De vraag blijft open in hoeverre ook hier Hayeks economische ideeën zijn beïnvloed door rancune.



2.3 Milton Friedman


1912-2006

Friedman was geboren in 1912 in New York. Hij studeerde af aan de Rutgers Universiteit in New Jersey. Hij specialiseerde zich in de wiskunde. Zijn economische docenten overtuigden hem dat de moderne economie zou kunnen helpen om een einde te maken aan de Grote Depressie. Hij studeerde af in 1932 en kreeg een promotieplaats aangeboden op de Universiteit van Chicago. In 1933 promoveerde hij. In het daarop volgende jaar ontstond er een vriendenclubje van wiskundigen en economen waarvan hij deel uitmaakte en die de bijnaam Chicago Boys kreeg. In de jaren daarna ontwikkelde hij een economische leer die haaks stond op de toen gangbare theorie van Keynes.

Keynes bepleitte het stimuleren van de vraag in tijden van economische teruggang. Friedman legde de nadruk op de aanbodkant van de economie. Het ging daarbij om een kleine overheid, weinig beperkingen voor het bedrijfsleven, en een krap-geld politiek die de kernbegrippen werden van de Chicago-school. Hij beargumenteerde dat de Grote Depressie was veroorzaakt door een gewone financiële schok, waarvan de duur en de ernst werd verergerd door de erop volgende krimp van de geldhoeveelheid van meer dan 30%, die door een verkeerd beleid van de directeuren van de Federal Reserve werd veroorzaakt.  Friedman was een van de grondleggers en de belangrijkste verdediger van de monetaristische school binnen de economie. Dat houdt in dat hij een grote rol toekende aan het geld in het economisch verkeer. Een vergroting van de geldhoeveelheid veroorzaakt inflatie. De monetaristen denken dat inflatie en werkloosheid hierdoor effectief kunnen worden tegengegaan. Zij zijn voorstander van een sterke liberalisering van het economisch verkeer en beperking van de invloed van de overheid hierop. In 1976 kreeg hij de Nobelprijs voor de economie. Zijn ideeën over monetair beleid, belastingen, privatiseringen en deregulering beïnvloedde het overheidsbeleid, vooral tijdens de jaren tachtig. Zijn monetaire theorie heeft invloed gehad op de reactie van de Amerikaanse Federal Reserve op de wereldwijde financiële crisis. (5)

Achterhuis schrijft: “Op een conferentie in 2002 waar de negentigste verjaardag van Milton Friedman werd gevierd, sloot Bernanke, de opvolger van Greenspan van de Amerikaanse Federal Reserve, zijn lofrede waarin hij refereerde aan een studie over de Grote Depressie van de jaren dertig, die Friedman samen met Schwartz geschreven had, met de volgende woorden af: “Graag zou ik tegen Milton en Anna willen zeggen: jullie hadden gelijk. Wij veroorzaakten de depressie. Dat spijt ons heel erg. Maar dankzij jullie zal het niet weer opnieuw gebeuren.”
Friedman overleed vier jaar later, waardoor hij niet meer hoefde mee te maken dat Greenspan namens de FED, die braaf de monetaristische politiek van Friedman had uitgevoerd, opnieuw zijn verontschuldigingen moest maken. En ook niet hoe Bernanke als diens opvolger meewerkte aan een beleid waarin duizenden miljarden dollars staatssteun in de economie werden gepompt, tegen al Friedmans ideeën in. Het kan verkeren. (6, p.231) Impliciet is met de kredietcrisis wel duidelijk geworden dat Friedmans economische ideeën uiteindelijk eerder berustten op de utopie van de vrije markt dan op harde werenschappelijk gegevens.” (6, p.236)
Achterhuis vervolgt: “ Bij al deze nadruk op de vrijheid wordt voorbijgegaan aan een ernstige tegenspraak aan het slot van Friedmans samengevatte conclusie over zijn systeem. Op de laatste pagina’s van Capitalism and Freedom herhaalt Friedman enerzijds zijn neoliberale mantra:
De beslissende tekortkoming van deze staatsinterventie is dat zij via de regering mensen willen dwingen om hun eigen onmiddellijke belangen op te geven in ruil voor een verondersteld algemeen belang.
Maar een pagina verder blijkt het precies andersom te gelden. Daar stelt Friedman:
Het positieve effect van staatsinterventie is onmiddellijk zichtbaar, terwijl de negatieve effecten indirect en onzichtbaar zijn.
Daarom meent hij dat de meerderheid van de mensen de interventie van de staat altijd noodzakelijkerwijs met onverdiende goedkeuring beschouwen. Tussen de twee naast elkaar staande uitspraken ligt een levensgroot en levensgevaarlijk verschil. De eerste uitspraak behelst de neoliberale geloofsbelijdenis. Maar in de tweede uitspraak wordt erkend dat hoe wenselijk en noodzakelijk de neoliberale utopie ook mag zijn, de meerderheid van de mensen er nooit aan zal willen. Een minderheid lijkt de meerderheid, dus tegen haar uitdrukkelijke wensen in, voor haar eigen bestwil in utopische richting te moeten leiden”(6, p.250)
Dit standpunt is volkomen gelijk aan dat van de communistische ideologie, waarin een uitverkoren voorhoede de volksmassa moet leiden naar de utopie van het communisme. Beide utopische ideologieën, het communisme en die van het neoliberalisme, leiden tot de dictatuur van de uitverkoren minderheid.
“Want zoals de communistische utopie met geweld werd opgelegd aan de meerderheid van de Russische bevolking, die haar ondanks alle propaganda bleef afwijzen, zo is volgens Naomi Klein dit ook gebeurd met de neoliberale utopie dankzij Friedman en zijn Chicago Boys. Ook hier was radicale vrijheid het beginpunt en lag het einde in een veelheid van onderdrukkende maatregelen en een enorme toename van controle op werk en samenleving.”(6, p.241)
We zien hier hoe beide ideologieën ieder een kant van dezelfde medaille zijn. De overheidscontrole is overal aanwezig. Alleen de elite is in beide samenlevingsvormen vrij van staatsbemoeienis en leeft in een bubbel van verzorging en ongekende welvaart. Alleen de rijke elite kent in deze tijd nog een verzorgingsstaat van geboorte tot de dood.



2.4 Alan Greenspan


1926-

Greenspan is in 1926 geboren in New York. Op negentienjarige leeftijd schreef hij zich in als economiestudent aan de New York University waar hij in 1950 afstudeerde. In 1977 promoveerde hij in de economie. In de jaren vijftig werd hij lid van Ayn Rand’s kring van volgelingen. Deze groep was een broedplaats van de ideeën achter het neoliberalisme van Rand. Opvallend genoeg gaf Greenspan na de crisis van 2008 toe dat er grote fouten zaten in de ideeën van Rand, waar hij zijn hele carrière in had geloofd en naar gehandeld had. Greenspan was gedurende zijn hele carrière een sterk voorstander van de vrij-markteconomie en een voorvechter van het zelfregulerend vermogen van de financiële markten. Al zijn ideeën hierover waren beïnvloed door Rand.
In 1987 werd hij voorzitter van het Federal Reserve System (The FED). Direct na zijn aantreden kreeg hij te maken met de zogenaamde saving-and-loans crisis en de val van de beurs bekend als Zwarte Maandag (19 oktober 1987).
Na de aanslagen van 11 september 2001 verlaagde The FED, geconfronteerd met een dreigende recessie het voornaamste rentetarief tot een laagterecord van 1%. Mede hierdoor verlaagden hypotheekbanken hun voorwaarden en werden Amerikanen, die het voordien niet konden betalen, aangemoedigd een huis te kopen. Nog in 2004 stelde Greenspan toekomstige huizenbezitters gerust over het nemen van een hypotheek met variabele rente. In een speech in mei 2005 zei hij: “regulering door de private sector is in het algemeen een veel beter middel gebleken om excessieve risico’s te beperken dan regulering door de overheid.”

Na de ineenstorting van het financiële systeem vanaf september 2008 voelde Greenspan zich echter genoodzaakt terug te komen op zijn standpunt van zelfregulering dat hij gedurende zijn lange periode als FED-voorzitter had verdedigd. Voor een onderzoekscommissie zei hij dat het model zoals hij dat van de wereld geschetst had, tekortkomingen vertoonde. In zijn model ging hij ervan uit dat mensen voor het belang van een bedrijf zouden gaan en niet voor hun eigenbelang. Ook verklaarde hij dat de gevolgen veel ernstiger waren dan hij had kunnen voorspellen en gaf toe dat strengere regulering van bovenaf de enige oplossing was. (5)

Opvallend is dat hij hier sprak van ‘een model’. Een model wordt bepaald door iemands paradigma en de daarin aanwezige vooronderstellingen die niet op basis van wetenschappelijk onderzoek zijn bevestigd of onderbouwd. Ook al had Friedman dit wetenschappelijk trachten te onderbouwen, het bleef een model. In de economische wetenschap wordt de nadruk gelegd op modellen die gebaseerd zijn op vooronderstellingen. De theorie is daar sterk overheersend. Maar de methodologie om die vooronderstelling te grondvesten zijn tot heden zeer beperkt. Dat wordt helaas te weinig ingezien, zowel binnen de economische wetenschap als binnen de politiek.

Zowel aan de communistische kant als aan de neoliberale kant werden economische modellen uitgebouwd tot ideologieën met een sterke utopische elementen. Greenspan had de rente zo sterk verlaagd om de koopkracht te verhogen. Als een sterke voorstander van de economische neoliberale theorie van Friedman, die de nadruk gelegd had op de aanbod zijde, in tegenstelling tot Keynes, die vond dat de vraag gestimuleerd moest worden. Bij het stimuleren van de vraag worden de lonen verhoogd waardoor de koopkracht toeneemt. Bij het stimuleren van het aanbod blijft de vraag open wie dan het geld heeft om de aangeboden goederen van het bedrijfsleven gaat kopen. De oplossing die Greenspan hiervoor vond was het verlagen van de rente waardoor lenen goedkoper werd. De banken werden gestimuleerd de mogelijkheden hiervoor te creëren door hun beperkingen voor lenen af te schaffen. Hierdoor ontstond de schuldenberg die het mogelijk maakte het aanbod van het bedrijfsleven te kopen. Maar de koopkracht van de werknemer steeg hierdoor niet. Toen Greenspan de rente liet stijgen knapte de zeepbel en ontstond de crisis van 2008. De markt was niet in staat dit te reguleren. De egoïsme-economie van Rand werd zichtbaar.



Noten

  1. Engelen, E., Economie Madrassa’s, in: De Groene Amsterdammer, 10 mei 2018,nr. 19. Ewald Engelen (1963) is een Nederlands financieel geograaf, politicus enpublicist. Studeerde aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde als politiek en sociaal filosoof. Hij werkte voor de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid en is verbonden aan de UvA aan de faculteit der Maatschappij-en Gedragswetenschappen. Publiceert in De Groene Amsterdammer overeconomie.
  2. Rijk, M. de, Hegemonie CPB moet doorbroken worden, in: De Volkskrant, 2 jan.2016 Mirjam de Rijk (1962) is een Nederlandse journalist, GroenLinks-politica, oud- directeur van Stichting Natuur en Milieu, voormalig wethouder van Financiën en Economische Zaken te Utrecht.
  3. Hofs, I., CPB: Hoogtepunt Nederlandse economie is voorbij, in: De Volkskrant, 19 dec. 2018
  4. Hoe staat het met het wonder van de Trumponomics?, in: Trouw, 8 dec. 2018
  5. Wikipedia
  6. Achterhuis, H., De utopie van de vrije markt, Uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2010. Hans Achterhuis (1942) is een Nederlandse filosoof, gespecialiseerd in sociale en techniekfilosofie, en emeritus hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Twente.