Civis Mundi Digitaal #79
Oh, Civis Mundi … De mooi geïllustreerde stukken van Heidi Muijen maken me blij, al moet ik alles nog wel rustig herlezen om het goed te laten doordringen.
De woordenwisselingen van Stijn Bruers met Fred Neerhoff en David Bakker doen me echter diep zuchten. Ik begon eerder aan hun betogen maar de in mijn ogen pretentieuze bellenblazerij deed me al snel afhaken.
Nadat in Civis Mundi # 78 voor velen zeker kwetsende uitspraken werden herhaald, wil ik toch reageren. Ik meng mij niet in hun inhoudelijke discussie maar probeer oneigenlijk gebruik van termen en kennis uit mijn domein de (humane) biologie aan te geven.
Tijdens de hype van de sociobiologie werden wij zoölogen geconfronteerd met goed bedoelde maar amateuristische betogen van enthousiaste buitenstaanders die zich aansloten bij (inter)nationale associaties van sociobiologen waar ze op congressen doortimmerde verhalen dachten af te steken. Ook populaire media en vrouwengroepen kwamen met aannemelijke klinkende verklaringen over het gedrag van mens en dier, of van man en vrouw.
Bioloog/schrijver Dick Hillenius beklaagde zich er meermaals over dat de natuur (inclusief de mens) zo van iedereen is, dat geïnteresseerde leken denken alles te doorzien en te kunnen verklaren zonder duidelijke kennis en inzicht in elementaire beginselen. Terwijl een bioloog hier een jarenlange universitaire opleiding voor moet volgen.
De discussies in Civis Mundi hebben als uitgangspunt Stijn Bruer’s verdediging van stellingen over het lijden bij dieren van de Australische moraalfilosoof Peter Singer.
Deze zegt lovenswaardige dingen over overbevolking, abortus, euthanasie, al gaat zijn verdedigen van het veganisme mij te ver. Ons darmstelsel is dat van een omnivoor; we hebben niet meerdere magen en lange darmen als planteneters. Wereldwijd is echter de vleesconsumptie inderdaad geheel uit de hand gelopen en is het een goede zaak dat aan het hierdoor veroorzaakte dierenleed zowel als aan een negatief klimaateffect een halt wordt toegeroepen.
De Civis Mundi betogen behandelen vooral Singer’s uitwerking van Richard Ryder’s speciesisme, het mensen bevoordelen boven dieren en Singer’s morele gelijkwaardigheidsstelling, het vermogen om te lijden. Op dit alles ga ik niet in, ik ben geen ethicus.
Het is mij echter een gruwel hoe de alle drie genoemde auteurs in Civis Mundi schrijven over ‘ras’. Een selectie:
CM # 66 Neerhoff & Bakker
“… het witte en het zwarte ras bijvoorbeeld, kunnen zich ten principale beiden van een positie verzekeren van waaruit zij de onderlinge gelijkheid kunnen afdwingen. Hun onderlinge verhouding berust op wederkerigheid”.
CM # 74 Bruers
“Maar wat als bleek dat zwarten in een kwetsbaardere onderhandelingspositie zitten waardoor ze niet hun gelijkheid konden afdwingen? Wat bijvoorbeeld met mentaal gehandicapte zwarten, die niet hun gelijkheid kunnen afdwingen met hoogopgeleide blanken? Neerhoff en Bakker zouden kunnen zeggen dat men per definitie gelijkheid kan afdwingen als men tot dezelfde soort behoort, omdat men dan zogenaamde soortspecifieke belangen heeft. Maar de gelijkwaardigheid tussen blanken en zwarten daarop baseren is ook weer riskant: wat als bleek dat zwarten tot een andere soort behoren?”
[Vet door Roede]
CM # 77 Bruers
“wanneer men evengoed kan focussen op een van de vele andere biologische categorieën zoals ras (bijv. blanken)”.
Zo schrijf je anno 2018, 2019 niet meer. Het is politiek incorrect en kwetst ongetwijfeld landgenoten met Afrikaanse wortels, maar het is ook zo geheel gedateerd.
Sinds 1950 hebben experts met steeds hardere bewijzen aangetoond dat bij de mens geen rassen voorkomen; nergens zijn scherpe grenzen te trekken.
Geen soort is zo wijd over de wereld verspreid als de mens, Homo sapiens sapiens, die zich over lange tijden heeft weten aan te passen aan de meest uiteenlopende omstandigheden. Toch we bleven één soort: mannen en vrouwen waar ook vandaan kunnen samen kinderen krijgen.
Racisme bestaat helaas zeker wel, maar dat is een sociologisch fenomeen. Dit brengt me tot de volgende verbijsterende teksten:
CM # 77 Bruers stelt correct
“Een van de vele definities van een soort verwijst naar het kunnen krijgen van vruchtbare nakomelingen tussen soortgenoten: een mens kan zelf onvruchtbaar zijn, maar heeft dan wel naaste familieleden die vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen met andere mensen.”
Daarna vliegt hij uit de bocht
“Dus wat als bleek dat noch een zwarte, noch haar familieleden vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen met een blanke? Krijgt die zwarte dan nog mensenrechten? En als die zwarte dan nog eens een mentaal gehandicapt weeskind was, mogen we haar dan doden en opeten?
Gaat haar recht om niet te worden opgegeten echt afhangen van de vruchtbaarheid van haar familieleden?”.
Ik knipperden met mijn ogen toen ik dat las, stond dat er echt?
Bruers reageert vervolgens op Neerhoff en Bakker — en herhaalt min of meer wat hij zich ook al afvroeg in CM # 74
“… hun [N & B] herhaalde gebruik van de term ‘de mens’, alsof er een verborgen essentie is dat alle mensen en alleen mensen bezitten, zodat men de verzameling van mensen kan aanduiden met een enkelvoud ….
Zo’n essentialisme is onwetenschappelijk, want in tegenstrijd met de evolutietheorie en de genetica. Stel dat al onze voorouders nog leefden, dan kunnen zelfs de beste biologen, met alle kennis van de wereld, nog niet bepalen welke van die voorouders behoren tot de mensensoort. Een mens en een kip hebben gemeenschappelijke voorouders. Dus alle tussenvormen tussen een moderne mens en een moderne kip hebben ooit daadwerkelijk geleefd op deze planeet, volgens de evolutietheorie. Als jij helemaal links staat, daarnaast je moeder, je grootmoeder, enzovoort, tot aan de gemeenschappelijke overovergrootmoeder van de mensen en kippen, dan ga je nooit voor elk van die overovergrootmoeders kunnen bepalen wie tot de mensensoort behoort….
We hebben nooit een overovergrootmoeder gehad die duidelijk mens was, wiens moeder duidelijk geen mens was … met de beste meetlat in de wereld kun je het antwoord nog niet vinden”.
Bruers komt hier op terug in CM # 77
“Preciezer is het om het menselijk-genoom af te zetten tegen het genoom van elk ander organisme. […] Met ‘de mens’ bedoelen wij natuurlijk elk levend wezen met het menselijke genoom” met: “De vraag is wat een menselijk genoom is. Kijken we eens naar onze voorouders: wie van hen heeft een menselijk genoom? Heeft je moeder een menselijk genoom? Je grootmoeder? Je overgrootmoeder? Als we zo doorgaan, terug in de tijd, komen we dan een voorouder tegen die geen menselijk genoom heeft, wiens dochter wel een menselijk genoom heeft? … Zelfs al ken je het volledige genoom van een wezen, bijvoorbeeld van een voorouder, dan nog kun je niet altijd zeggen of dat wezen een mens is. … zo is … het menselijk genoom niet goed bepaald”.
Een summier lesje genetica: het genoom is de complete set van genen, het geheel aan erfelijk materiaal vervat in het DNA, aanwezig in iedere celkern; grotendeels gerangschikt op de chromosomen, terwijl er ook een weinig DNA in de organellen voorkomt.
Iedere soort heeft een eigen, specifiek genoom, gekenmerkt door het aantal en door de vorm van de chromosomen. Van ieder gen bestaan meestal twee, soms meerdere, varianten (allelen), wat de grote genetische diversiteit binnen het specifieke genoom van een soort bepaalt.
Ik onderschrijf dus wat Neerhoff en Bakker al opmerkte in CM # 76:
“Hier is duidelijk sprake van een door Bruers zelf ingebracht semantisch misverstand, want met ‘de mens’ bedoelen wij natuurlijk elk levend wezen met het menselijke genoom”.
In een filosofisch debat is de vraag te stellen ‘Wat is een mens, wie is een mens, wat zijn mensen?’, maar Bruers koppelt in bovengenoemd citaat een wezen, een mens, aan het hebben van een menselijk genoom, dus beziet de mensen als een biologisch gegeven.
Vanaf 200.000, ja wellicht zelfs 300.000 jaar geleden, toen de moderne mens Homo sapiens sapiens ontstond, wordt geschat dat er 107,5 miljard mensen zijn geboren, allen met hetzelfde genoom. Dus onze overgrootmoeder had het zelfde genoom als wij, en was zeker ook een mens, evenals de Aboriginals, de Inuit, de Romeinen, de oude Egyptenaren, de eerste boeren uit de steenijd, de vroegere jagers-verzamelaars.
Alleen zeer ver terug in de tijd is twijfel waar de grens van ons humaan genoom ligt nu steeds duidelijker wordt dat wij 1 tot 4% DNA van de Neanderthaler Homo neanderthalensis bezitten en Aziaten nog genen hebben van de eveneens al lang uitgestorven Denisova mens, Homo denisova.
Voor de discussie in Civis Mundi over het lijden van de huidige dieren en over wat een mens is, vind ik het wel erg ver gezocht om nog verder terug te gaan, tot het einde van de Krijt periode toen de vogels, dus ook de oervoorouders van de kip, zich af splitsten.
Wat Bruers opmerking:
“zo is … het menselijk genoom niet goed bepaald”
betreft, door het menselijk genoomproject is al sinds april 2003 99,99 procent van ons humane genoom bekend; bij de mens bestaand uit 20.000 tot 25.000 genen. En vanwege dat ene, specifieke genoom mag je — juist vanuit de genetica kennis, spreken van ‘de mens’.
CM # 77 Bruers:
“En kijken we eens naar hybriden: we kunnen proberen paarden te definiëren als de wezens met een paardengenoom, en ezels als de wezens met een ezelgenoom, en dat zijn twee verschillende genomen want paarden en ezels zijn verschillende soorten. Maar welk genoom heeft een muilezel dan? Die van een paard, een ezel, of een nieuwe soort?”.
Vervolg van de genetica les: binnen een genoom komt elk chromosoom twee keer voor (2n), zo heeft de mens 2*26 paren = 46 chromosomen. Bij de vorming van de geslachtscellen (gameten) worden tijdens een reductiedeling de homologe chromosomenparen uit elkaar getrokken zodat eicellen en zaadcellen nog maar één exemplaar van elk chromosoom bevatten, dus het halve genoom(n). Omdat bij de bevruchting de kernen van de eicel en een zaadcel versmelten is het nieuw gevormde organisme weer 2n.
Alleen tussen twee soorten die zeer veel op elkaar lijken is een levensvatbare kruising mogelijk. Het genoom van een hybride ontstaan door het paren van een paard (64 chromosomen) met een ezel (62 chromosomen) bevat een half paard en een half ezel genoom en bestaat uit 63 chromosomen. De bastaard kan echter geen normale gameten produceren omdat de reductiedeling van het hybride genoom mislukt; de hybriden zijn dan ook onvruchtbaar. Een nieuwe soort vormen ze zeker niet.
Hybridisering komt in het wild zeer zelden voor maar de mens fokt graag muildieren en muilezels omdat ze makkelijk te hanteren zijn. Juist omdat het zo essentieel is dat een bevruchting gelukt moet hybridisering, het bijeen brengen van niet bij elkaar passende eicellen en zaadcellen, worden voorkomen. Daartoe zijn heel soort-specifieke geuren, kleuren en gedragspatronen ontwikkeld. Het is dus niet zo aanvechtbaar dat Neerhof en Bakker zich zo sterk focussen op de soort.
Een deel van de discussie in Civis Mundi gaat over
“de biologische macht van de mens, die — gelukkig maar — groter is dan die van de andere diersoorten”
(CM # 76, Neerhof en Bakker), waarbij zij zich afzetten tegen Bruers spreken over
“niet-menselijke dieren”,
wat inderdaad een wel zeer antropocentrisch de mens tot navel van de wereld maken is. Ik ga me hier niet in mengen.
De mens is evenals de op dat moment aanwezige dieren machteloos tegenover de verwoestende krachten van water, een vulkaanuitbarsting, een orkaan — al weten dieren veelal voor zo’n natuurgeweld op tijd te vluchten. Levende organismen als virussen, bacteriën en parasieten blijven ons bedreigen.
En waar blijven wij mensen wanneer door overbevissing de oceanen leeg raken waardoor de ook voor de mens essentiële voedselketen wordt verbroken, wanneer door de teloorgang van de insecten ook het aantal vogels afneemt en onze fruitbomen en gewassen niet meer bestoven worden?
CM # 74 Stijn Bruers:
“De willekeur bij Neerhoff en Bakker blijkt duidelijk uit hun focus op ‘de mens’ als soort. Want we kunnen evengoed spreken van andere biologische categorieën (taxonomische rangen), zoals ‘de blanke’ als ras (of politiek correcter: populatie), ‘de mens’ (Homo sapiens sapiens) als ondersoort, ‘de mens’ (Homo) als geslacht, ‘de mensaap’ als familie, ‘de smalneusaap’ als klade, ‘de aap’ als infraorde, ‘de primaat’ als orde, ‘het zoogdier’ als klasse, ‘de gewervelde’ als onderstam, ‘het chordadier’ als stam, … In alle argumenten waarin we de woorden ‘mens’ en ‘soort’ lezen, kunnen we die woorden vervangen door een van deze alternatieven.”
In de hey days van de ethologie is door Konrad Lorenz, Nico Tinbergen en zijn leerling Gerard Baerends, Jan van Hooff en zijn leerling Frans de Waal, en ook Johan van der Dennen en Vincent Falger al uitputtend over de moraal, de ethiek bij dieren geschreven. Recentelijk kon ik nogmaals genieten van lezingen van Van Hooff en De Waal, en ook Carel van Schaik (Het Oerboek van de Mens). Zij noemen zich geen ethologen meer maar evolutiebiologen. Ze verhalen over intelligente en monogame vogelsoorten, meten de intelligentie van olifanten, onderzoeken empathie bij heel uiteenlopende soorten. Soms is een bepaald gedrag een uitgesproken specifiek soortkenmerk, ander gedrag komt bij meer soorten uit een bepaalde familie voor.
Maar zij noemen daarbij niet de parvorde, klasse, ja clade (stam) waartoe de besproken dieren behoren zoals in de gewraakte Civis Mundi artikelen wel gebeurt.
Stijn Bruers benadrukt graag dat wij mensen deel uitmaken van de smalneusapen. Een plaagstootje? Maar zijn namen uit de taxonomische rangschikking van het dierenrijk gebruiken gebeurt zo veelvuldig dat ik het toch meer bekijk als semantisch baltsgedrag om de heren Neerhof en Bakker naar de achtergrond te dwingen.
Tenslotte, de vrijheid van meningsuiting geeft ieder het recht om over diergedrag, diermoraal, evolutie, het genoom, de mens of de mensen te schrijven.
Daarbij moeten echter niet de grenzen van het betamelijke worden overschreden of bestaande wetenschappelijk onderbouwde kennis zo grenzeloos worden genegeerd.
Dr. Machteld Roede,
behorend tot het dierenrijk, de meercelligen, de stam chordata/gewervelden, de landdieren, de warmbloedigen, de klasse mammalia/zoogdieren, de orde primaten, infraorde Simiiformes, parvorde Catarrhinia/smalneusapen, de superfamilie Hominoidea/mensapen, familie Hominidae/mensachtigen, het genus/geslacht Homo, de soort Homo sapiens sapiens. Niets van dit alles is voor bovenstaande betoog relevant.
Wel: biologe, domein mariene biologie later humane biologie, met specialisatie evolutie, medische genetica en auxologie.