Civis Mundi Digitaal #83
Bespreking van: Gerard Jagers op Akkerhuis (2019). ScienceBites. A fresh take on commonly used terms in science. Wageningen Academic Publishers.
Inleiding
Het boek ScienceBites van Gerard Jagers op Akkerhuis geeft een grondige en kritische overdenking van veel gebruikte wetenschappelijke termen zoals leven, evolutie, organisme, wetenschap en big history. De tweemaal gepromoveerde wetenschapper Jagers op Akkerhuis (JoA) is zonder meer een multidisciplinair iemand.[1] Bovendien wordt zijn werk gekarakteriseerd door pogingen tot consistent en systematisch denken. JoA heeft in 2016 een boek gepubliceerd over ‘Evolutie en transities in complexiteit’.[2] In dit prijzige en Engelstalige boek met als ondertitel The science of hierarchical organization in nature presenteert hij zijn Operator Theorie (OT). Deze OT is niet gemakkelijk te begrijpen, althans niet voor mij. Daarom kan ik er in deze recensie niet diep op ingaan, dat zou te veel ruimte vragen. Het kleinere boekje ScienceBites uit 2019 geeft in het eerste hoofdstuk een beknopt overzicht van de OT. In de daarop volgende hoofdstukken van elk slechts 4-5 bladzijden worden wetenschappelijke termen, Bites uit de wetenschap, vakkundig gefileerd aan de hand van zijn OT. Omdat de OT in het eerste hoofdstuk van ScienceBites behoorlijk summier wordt weergegeven, maak ik hier ook gebruik van een Nederlandstalig artikel van JoA uit 2018, getiteld ‘Een realistische, trans-disciplinaire ontologie voor de empirische basis van de wetenschap: Bijdragen van de Operator Theorie’.[3]
De operator theorie
Ik begin met een citaat op de website van JoA: “Darwin’s ideas have linked the evolution theory to organisms, heritable information, reproduction and survival of the fittest. This has separated evolution in biology from evolution in physics. Assuming that the quintessence of evolution is the repetition of diversification and selection, the operator theory suggests that evolution is applicable to particles and organisms alike. The result is a single, unified evolution theory … The OT focuses on an evolution ladder for both particles and organisms. This ladder runs from quarks to plants and animals. To address particles and organisms in a generic way, the word ’operator’ is used. The ladder is called the ’operator hierarchy’ … The operator hierarchy offers a general framework for particle evolution, from quarks, via hadrons, atoms, molecules, prokaryotic and eukaryotic cells and multicellular organisms to neural network organisms”.[4]
Het gebruikelijke onderscheid tussen fysica en biologie wil JoA opheffen in een geïntegreerde evolutie theorie, waarin zowel abiotische, fysisch-chemische entiteiten (bijvoorbeeld atomen en moleculen) als biotische entiteiten (bijvoorbeeld cellen en organismen) voorkomen en gerangschikt worden. De OT spreekt van ‘operatoren’ die reiken van quarks tot mensen. Biotische operatoren zijn voor JoA cellen en alle operatoren daarboven (JoA 2019:p.30).
In Figuur 7 hieronder vergelijkt JoA een klassieke ecologische hiërarchie met de hiërarchie gebaseerd op zijn OT. Zoals aangegeven in de verklarende tekst onder de Figuur, onderscheidt JoA drie dimensies in zijn OT, een ‘naar boven’, ’naar binnen’, en ’naar buiten’ dimensie, waarmee de standaard hiërarchie kan worden ontward. Deze ontwarring is volgens JoA nodig omdat het in de klassieke hiërarchie bijvoorbeeld niet duidelijk is hoe een organisme van een populatie onderscheiden kan worden. In zijn visie zijn cellen en organismen fysische entiteiten, terwijl een populatie een mentale of conceptuele entiteit is (JoA 2019:p.11). Mensen classificeren een bepaalde verzameling organismen als een populatie, maar een populatie is geen fysische entiteit.
Ter verdere verduidelijking: in zijn artikel uit 2018 zegt JoA: “In gevallen waar sprake is van een ‘hiërarchische’ stapeling van niveaus is het belangrijk dat consistentie bestaat in de criteria en de entiteiten op alle niveaus. Bijvoorbeeld bij een ranking van orgaan, naar organisme, naar populatie ontbreekt een dergelijke consistentie. Immers, een orgaan is in fysieke zin een onderdeel van een organisme, maar een organisme is niet in dezelfde fysieke zin een onderdeel van een populatie. Een populatie is een groepsbegrip, in plaats van een fysische realiteit (de organismen bestaan wel echt). Dit laatste is geen nieuw inzicht, want Darwin (1876, blz 42) argumenteert reeds uitvoerig dat de begrippen soort en variëteit (die net als een populatie een groepsaanduiding zijn) conceptueel zijn, door te zeggen dat hij deze termen soort en variëteit beschouwt als arbitrair, en dat ze gemakshalve worden gebruikt”.[5]
Figuur 7 uit JoA 2018: Ontwarring van een gemengde ecologische hiërarchie. 1. (links) Voorbeeld volgens de gangbare gemengde hiërarchie. Pijlen geven een indicatie van een ‘groter’ systeem. 2. (rechts) Ontwarring van een gemengde hiërarchie. Zwarte pijlen en vette letters: complexe operatoren (dimensie ‘naar boven’). Grijze pijlen en letters: binnenkant van een operator (dimensie ‘naar binnen’). Gestippelde pijlen en onderstreepte letters: interacties in een ecosysteem (dimensie ‘naar buiten’).
De in Figuur 7 weergegeven drie dimensies voor hiërarchische analyse in de OT komen ook tot uitdrukking in onderstaande Figuur 1.1 uit JoA 2019. In de ‘naar boven’ gerichte analyse in Figuur 1.1 ontstaan steeds complexere objecten of operatoren op een hoger ‘niveau’. Wat dit woord ‘niveau’ precies betekent is mij nog niet geheel duidelijk. Ik krijg de indruk dat in het boek ScienceBites de termen level, step, transition en kind door elkaar worden gebruikt. Ik kom hierop terug.
Holon
Bij het zien van Figuur 1.1 moet ik onmiddellijk denken aan het begrip ‘holon’ van Koestler. In het boek ScienceBites komt het begrip holon niet voor, maar wel in de 2018 publicatie van JoA. In een eerdere publicatie mijnerzijds over de filosofie van Spinoza komt het begrip holon ook uitgebreid ter sprake.[6] Deze en de volgende alinea’s zijn aan die publicatie ontleend. Spinoza’s ethiek is gebaseerd op de stelregel van het welbegrepen eigenbelang. Zijn classificatie van ondergeschikte lichamen en steeds omvattender Lichamen betekent dat er nooit sprake is van een absoluut geheel of een absoluut deel. Zijn beschrijving van delen en gehelen komt overeen met het begrip holonbijKoestler.[7] Spinoza’s classificatie is in overeenstemming met het concept van een veelgelaagde hiërarchie dat in Koestler’s theorie van het holisme een belangrijke rol speelt. Koestler benadrukt hierin de betrekkelijkheid en dubbelzinnigheid van de termen deel en geheel en introduceert het begrip holon: een geheel dat ook deel van een groter geheel is.[8]
Koestler zegt: “Gehelen en delen bestaan nergens in een absolute zin, noch in het domein van de levende organismen, noch in sociale organisaties. We komen alleen intermediaire structuren tegen op een serie van niveaus die geordend zijn volgens een toenemende complexiteit. Iedere intermediaire structuur heeft twee gezichten welke in tegenovergestelde richtingen kijken. Het gezicht dat naar de lagere niveaus is gekeerd is dat van een autonoom geheel, het naar boven gekeerde gezicht is dat van een afhankelijk deel”.[9]
De intermediaire structuren zijn op zichzelf staande gehelen, maar ook delen van grotere eenheden. Deze holons met een Janus-gezicht zijn een wezenlijk kenmerk van hiërarchieën. Volgens Koestler symboliseert het holon de ontbrekende schakel tussen holisme en reductionisme.[10] Reeds het definiëren van de grenzen van een holon (bijvoorbeeld een boerderij of een nationale economie) is een vrij arbitraire bezigheid. Alleen als men werkelijk een holon zou kunnen overzien, met al zijn vertakkingen naar boven en beneden, kan men de juiste (disciplinaire) vragen stellen over de constituerende delen (lagere holons) en de hogere gehelen (hogere holons).
Volgens Koestler vertoont een holon twee tegenovergestelde tendensen: een integrerende of zelf-transcenderende tendens die het holon als een sub-geheel in een groter geheel laat functioneren, en een zelf-assertieve tendens die de individuele autonomie van het holon handhaaft. De polariteit van deze zelf-assertieve en integrerende tendensen, door Koestler het Janus principe genoemd, is inherent aan het concept van een hiërarchische orde. Empirisch kan het in alle levensverschijnselen getraceerd worden; theoretisch is het afgeleid van de deel-geheel dichotomie die inherent is aan het concept van de gelaagde hiërarchie.[11] De dialectische spanning tussen zelf-assertieve en integrerende tendensen, tussen individuele en algemene belangen, is door de gehele menselijke geschiedenis heen aanwezig.
Het Janus gezicht in onderstaand Diagram 8 kijkt tegelijkertijd naar boven en beneden, naar hoger- en lager-gesitueerde holons in een waarlijk systeemperspectief. Het Janus gezicht symboliseert ook dat tegelijkertijd recht moet worden gedaan aan de zelf-assertieve en integrerende tendensen. Volgens Koestler zou de onbewuste reden waarom de Romeinen de god Janus zo’n prominente plaats gaven in het Pantheon, als de bewaker van de in/uitgangen, zijn rol als toezichthouder kunnen zijn: iemand die zowel naar binnen als naar buiten kijkt.[12] Mijn interpretatie is dat Janus tegelijkertijd naar buiten en binnen kijkt om uit te drukken dat de rede en technieken voor bewustzijnsontwikkeling beide gebruikt kunnen worden in een enkel holistisch pad naar kennis. Het Janus gezicht symboliseert voor mij dat gelijktijdig gebruik van de rede (naar buiten kijkend) en ervaringsspiritualiteit (naar binnen kijkend) wijsheid creëert. Deze wijsheid resulteert in ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag.
Diagram 8: Het Janus gezicht: tegelijkertijd naar boven en beneden kijkend (naar hogere en lagere holons), en naar buiten en binnen kijkend (tegelijk rede en technieken voor bewustzijnsontwikkeling gebruikend)
In de hierboven besproken visie van Koestler en Spinoza gaat het over levende organismen, niet over abiotische, fysisch-chemische entiteiten (zoals atomen en moleculen). De ‘naar binnen’ en ‘naar buiten’ dimensies van Figuur 1.1 komen overeen met het ‘naar beneden’ en ‘naar boven’ kijken (naar lagere en hogere holons) in Figuur 8. Het ‘naar buiten’ en ‘naar binnen’ kijken in Figuur 8 (in de zin van rede en technieken voor bewustzijnsontwikkeling gelijktijdig gebruiken) komt in Figuur 1.1 niet ter sprake. De ‘naar boven’ gerichte dimensie in Figuur 1.1 wijst op het ontstaan van steeds complexere operatoren op hogere ‘niveaus’. Bij het begrip hogere en lagere ‘niveaus’ moet ik aan ontologie denken.
Een trans-disciplinaire ontologie
In zijn artikel uit 2018 schrijft JoA: “Onze samenleving is afhankelijk van gefundeerde kennis over de wereld. De belangrijkste bron van zulke kennis is de wetenschap. Wetenschap baseert zich op waarnemingen van de wereld die worden vertaald in waarnemingsuitspraken. Deze uitspraken vormen de ‘empirische basis’. De communicatie over de empirische basis en afgeleide theorie is afhankelijk van bijpassende terminologie/ontologie. Brede wetenschappelijke communicatie is makkelijker op basis van een trans-disciplinaire ontologie waarvan de begrippen zo precies mogelijk aansluiten bij de fysische werkelijkheid”. Volgens JoA kan een nieuwe ordening, zijn OT, bijdragen aan zo’n trans-disciplinaire ontologie. Volgens hem ontbreekt in de gangbare ontologie een strikte hiërarchische mogelijkheid om fysische en biologische entiteiten te verbinden, wat wel nodig is voor een trans-disciplinaire ontologie. Zo’n trans-disciplinaire opzet zou toepassingsmogelijkheden creëren binnen de fysica, de biologie, de ecologie, de psychologie, de sociologie, etc.
JoA kiest naar eigen zeggen voor een ‘realistische’ visie op de werkelijkheid als uitgangspunt. Hij schrijft in zijn 2018 artikel: “Een realistische visie vooronderstelt dat het bestaan van fysische entiteiten niet afhangt van menselijke observatie. Tegelijkertijd zal een realist nooit proberen te bewijzen dat entiteiten exact bestaan in de vorm waarin mensen zich deze voorstellen. Het ding an sich blijft immers onkenbaar. Waar het wél om gaat is het aannemelijk maken van de link met de fysische werkelijkheid”. In eerdere publicaties karakteriseer ik drie verschillende, naast elkaar bestaande, wetenschappelijke paradigma’s: het positivistisch, constructivistisch en transcendentalistisch paradigma.[13] Mijns inziens is het ontologisch criterium het meest fundamentele criterium om paradigma’s te omschrijven. Wat is de uiteindelijke aard van de werkelijkheid? Bovenstaand citaat maakt mijns inziens duidelijk dat JoA met één been in het positivistisch paradigma staat en met één been in het constructivistisch paradigma.
In deze context is het jammer dat JoA zijn ontologische positie pas in het laatste hoofdstuk (General reflections) van zijn boek ScienceBites expliciet maakt. Op de voorlaatste pagina schrijft hij: “In my vision ‘matter’ (in the form of waves and/or particles) provides the basis for observations in science. Other aspects can be derived from a material basis” (JoA 2019:p.141). Het zou mijns inziens logischer geweest zijn om deze expliciet positivistisch ontologische stellingname (of voor-wetenschappelijke vooronderstelling) meteen in het begin van het boek te vermelden. Dat zou de lezing van het boek vergemakkelijken, zeker wanneer men er naar streeft een trans-disciplinaire ontologie te ontwikkelen.
Ontologie als een hersentoestand?
In het artikel uit 2018 spreekt JoA van een ‘materiële basis voor abstracties’. Hij zegt: “Het is wenselijk dat een ontologie voor de empirische basis om kan gaan met abstracties. De uitdaging op dit vlak is om het bestaan van abstracties niet los te zien van de werkelijkheid. Ook abstracties hebben immers een koppeling met de materiële wereld, die de ‘bron’ of ‘drager’ is. In het bijzonder gaat het om systemen, zoals onze hersenen, als de fysieke dragers van gedachten over abstracte ordening”.
Als voorbeeld van een koppeling tussen een mentale abstractie en de materiële wereld verwijst JoA naar een simpel ding als een maatlint. Het gaat hier om de begrippen ‘continuïteit’ en ‘sprong’ (leap). Een maatlint of maatstok is een continu stuk materiaal (van bijvoorbeeld metaal of hout). Gewoonlijk heeft een maatlint kleine maatstreepjes en grotere maatstreepjes (tick-marks), bijvoorbeeld voor millimeters, centimeters en meters. Een maatstreepje geeft een logisch arrangement weer, gebaseerd op ‘afstand’. Een maatlint combineert dus twee werelden: de continue fysische wereld van een stuk metaal of hout, en de logische wereld van maatstreepjes. Op een soortgelijke manier kunnen vele fysisch continue processen logisch verdeeld worden in ‘stappen’, ‘sprongen’ of ‘transities’ (JoA 2019:p.52). JoA merkt op dat het lijkt alsof de natuur ‘sprongen’ maakt bij een focus op grote maatstreepjes. In het algemeen, zegt hij, is dat echter een waan die voortkomt uit het gebruik van abstracte classificaties (ib:53).
Hierboven sprak JoA over hersenen als de fysieke dragers van gedachten. Hij schrijft ook: “Gedachten komen tot stand door de activiteit van zenuwen. Gedachten hebben daardoor een fysische basis, waardoor een ontologie altijd tegelijk een abstractie is, die alleen door nadenken kan worden benaderd, en ook een fysische realiteit, omdat het denken wordt voortgebracht door zenuwcellen. De scheiding tussen mentale en fysische werkelijkheid is nu op te heffen met de volgende aanpassing van de definitie van een ontologie: een ontologie is een mentale ordening van kennis over de wereld … Mits zij wordt beschouwd als het resultaat van interacties tussen neuronen bestaat een ontologie, en elke ‘gedachte’ van een persoon of dier, als fysiek onderdeel van de wereld … Door gedachten van mensen te koppelen aan fysieke hersentoestanden, en deze te beschouwen als onderdeel van de fysieke toestand van een denkend organisme, kan de OT een ontologie van de wereld beschouwen als een hersentoestand” (JoA 2018).
Hoewel de hersenen gezien kunnen worden als de fysieke dragers van gedachten en het denken wordt voortgebracht door zenuwcellen, is het nog steeds niet duidelijk hoe abstracte gedachten voortkomen uit fysieke neuronen. De neurowetenschapper Antonio Damasio spreekt in deze context van ‘neurale kaarten’ die in onze hersenen gevormd worden. De vraag is hoe we van patronen van activiteit en inactiviteit in neuronen (een materialistisch gegeven) tot mentale beelden of voorstellingen (gedachten) komen. Damasio schrijft: “Er bestaat een groot hiaat in ons huidige inzicht in de wijze waarop neurale patronen in mentale voorstellingen veranderen”.[14] Hoe het proces van het construeren van gedachten tot stand komt kan niet verklaard worden. De onophoudelijke gedachtestroom, de voortdurende ‘film-in-het brein’ (Damasio) of het continue ‘innerlijk gepraat’ heeft ongetwijfeld elektrochemische correlaten in de hersenen, maar het oorzakelijke proces is niet duidelijk (of nog niet duidelijk, zoals positivistisch georiënteerde wetenschappers met een materialistisch-reductionistische focus zullen zeggen). Dit is een heel intrigerend probleem dat nog niet is opgelost en mijns inziens binnen het positivistisch wetenschappelijke paradigma hoogstwaarschijnlijk niet opgelost kan worden.[15]
Binnen het transcendentalistisch paradigma gaat men uit van het bestaan van een transcendent of zuiver bewustzijn, een bewustzijn-als-zodanig, een soort wit film- of projectiescherm, een drager of ‘carrier’ van bewustzijnsinhouden zoals gedachten, een soort ‘stille getuige’. Is het mogelijk om alle gedachten of innerlijke beelden te transcenderen om tot deze ‘stille getuige’ of ‘mentale stilte’ te geraken? Mijn logische denken en persoonlijke ervaring (en de ervaring van vele anderen in verschillende culturen en tijden) geven hierop een affirmatief antwoord. Door middel van regelmatige beoefening van technieken voor bewustzijnsontwikkeling ontstaat geleidelijke gewenning aan de letterlijk ondenkbare toestand van transcendent bewustzijn (letterlijk ‘ondenkbaar’ omdat het een toestand zonder bewustzijnsinhouden, dus zonder gedachten, betreft). ‘Ondenkbaar’ verwijst in figuurlijke zin ook naar onvoorstelbaar en onwaarschijnlijk, maar ‘the proof of the pudding is in the eating’.
Abiotische en biotische entiteiten
Het is vooralsnog een vraag voor mij of in de OT abiotische, fysisch-chemische entiteiten (bijvoorbeeld atomen en moleculen) en biotische entiteiten (bijvoorbeeld cellen en organismen) van elkaar onderscheiden dienen te worden? Volgens de OT van JoA zijn zowel een molecuul als een cel ‘operatoren’ (zie Figuur 7), maar een cel is van een hoger complexiteitsniveau. Omdat een abiotisch molecuul en een biotische cel beide ‘operatoren’ zijn, zegt JoA (2018) dat de OT een ontologisch uniforme basis biedt. Mijn vraag is dan of de ‘stap’, ‘sprong’ of ‘transitie’ van het ‘niveau’ van een abiotisch molecuul naar het ‘niveau’ van een biotische cel gradueel is (a difference in degree) of dat het een daadwerkelijke ‘sprong’ of leap betreft in de zin van een difference in kind? De termen difference in degree and kind leen ik van Schumacher (zie hieronder).
Zoals eerder gezegd, ontbreekt volgens JoA in de gangbare ontologie een strikte hiërarchische mogelijkheid om fysische en biologische entiteiten te verbinden, wat wel nodig is voor een trans-disciplinaire ontologie. In de ‘naar boven’ gerichte dimensie in Figuur 1.1 ontstaan steeds complexere operatoren op een hoger ‘niveau’, maar volgens JoA wel operatoren van dezelfde ‘soort’, vandaar dat hij spreekt van een ontologisch uniforme basis. Hieruit concludeer ik dat JoA in de ‘naar boven’ gerichte dimensie van de OT uitgaat van differences in degree en niet van differences in kind. Hij zegt dat er geen leaps zijn in de natuur. Leaps zijn slechts delusions resulting from the use of abstract classes (JoA 2019:p.53, 60). Hij spreekt van de continuous evolutionary series of physical forms (ib:56). In zijn visie is er tegelijkertijd sprake van fysische continuïteit en logische discontinuïteit (ib:60). Er is wel een één-op-één relatie tussen fysische objecten en conceptuele klassen (ib:140), maar de logical tick-marking of human classification (ib:61) is uiteindelijk een illusie. Het betreft het trekken van min of meer willekeurige grenzen (zie ook het voorbeeld van het maatlint).
In het boek ScienceBites komt de term ‘emergente eigenschap’ niet voor, maar wel in het 2018 artikel. JoA spreekt daar van een op emergentie gebaseerde constructie-hiërarchie met eenduidige criteria voor elk nieuw niveau van organisatie (p.10). Emergente eigenschappen komen ook voor bij Ernst Schumacher. Schumacher (1977:18) onderscheidt vier niveaus van ‘zijn’ – mineralen, planten, dieren, en mensen – die van elkaar verschillen door de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn.[16] Hij zegt: “…het is buiten ons vermogen leven te geven aan levenloze materie, bewustzijn te geven aan levende materie, en het vermogen van zelfbewustzijn te geven aan bewuste wezens … Evolutie als een proces van het spontane, toevallige opduiken van de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn, uit levenloze materie, is volledig onbegrijpelijk”. Volgens Schumacher (ib:21) zijn er verschillen in aard (differences in kind) en niet eenvoudigweg graduele verschillen (differences in degree) tussen de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn. Vanwege deze ‘ontstijgende’ eigenschappen (emergent properties) hebben we nooit, en zullen we nooit, de ‘missing link’ tussen dieren en mensen vinden (ib:18). In de organistische filosofie wordt alle natuur als levend gezien: er zijn alleen graduele verschillen, geen verschillen in aard tussen de organisatieprincipes van levende organismen en dode moleculen.[17]
O-life
JoA spreekt van ‘O-life’ oftewel ‘organismic life’ als een eigenschap van een organisme (JoA 2019:p.30). Maar eigenschappen of klassen hebben geen fysische representaties. Het is onzinnig om tegen iemand te zeggen: ‘geef me het leven’. Wat je iemand kunt geven is een organisme, zoals een konijn. Het konijn als organisme ‘is’ niet leven, maar ‘heeft’ de eigenschap van leven (ib:28). Het concept ‘O-life’ verwijst naar een klasse of eigenschap, niet naar een fysisch ding. De fysische basis voor dit concept is het organisme. Wanner dit organisme actief is, is het een levend wezen (ib:31). Zo is een bevroren bacterie niet actief, maar heeft nog wel de eigenschap van O-life omdat na ontdooien de bacterie weer actief en dus levend is (ib:37). Bij een bevroren mens beschadigen ijskristallen de celmembranen, zodat na ontdooiing de mens dood blijft. Men kan dan concluderen dat er blijkbaar verschillende ‘soorten’ of ‘kinds’ van O-life zijn, die verschillen in complexiteit.
JoA zegt enerzijds dat O-life geen fysisch ding is, het is een theoretisch construct, maar anderzijds zegt hij dat O-life bij een bacteriële cel het volgende inhoudt: het aanwezig zijn van een celmembraan (structurele closure), een self-maintaining set van autokatalytische moleculen (functionele closure), en een wederzijdse afhankelijkheid van functionele en structurele closure (aangeduid als ‘dual closure’). Celmembranen en autokatalytische moleculen zijn duidelijk fysische entiteiten, maar O-life is geen fysisch ding, het is een theoretisch construct. Hier is sprake van de eerder vermelde fysische continuïteit en logische discontinuïteit.
Ik kan me voorstellen dat de OT geen eenvoudige kost is, althans niet voor mij. Vanuit het perspectief van Schumacher’s classificatie met emergente eigenschappen en differences in kind zou men eerder geneigd zijn te spreken van een fysische discontinuïteit en logische discontinuïteit. Ik heb geen moeite met de nadruk op logische discontinuïteit door JoA, maar zijn beklemtoning van fysische continuïteit blijft voor mij wringen. Schumacher’s nadruk op differences in kind tussen de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn spreekt me aan, omdat ik er niet van overtuigd ben dat voortschrijdende positivistische wetenschap met haar focus op materiële oorzakelijke verklaringen deze ‘ontstijgende’ eigenschappen afdoende zal kunnen duiden. Waarschijnlijk heeft dit te maken met mijn idee dat er naast de positivistische en constructivistische paradigma’s nog een transcendentalistisch paradigma werkzaam is. En is uiteindelijk een fysische discontinuïteit en logische discontinuïteit niet gewoonweg logischer en simpeler? (is Ockham’s scheermes hier van toepassing?, JoA 2019:105). Wellicht hebben de ScienceBites van JoA behoefte aan een duidelijke science of being. Ik ben er nog niet van overtuigd dat zijn OT zo’n duidelijke science of being kan leveren.
Nawoord
Het boek ScienceBites van JoA is het zonder meer waard gelezen te worden. Het geeft een grondige en kritische overdenking van wetenschappelijke termen die maar al te vaak klakkeloos gebruikt worden. JoA denkt en schrijft op een erudiete, diepgaande en indringende wijze.
Eindnoten
[1] Jagers op Akkerhuis G.A.J.M. (1993). Physical conditions affecting pyrethroid toxicity in arthropods. PhD thesis Wageningen Agricultural University.
Jagers op Akkerhuis G.A.J.M. (2010). The Operator Hierarchy. A chain of closures linking matter, life and artificial intelligence. PhD thesis Radboud University Nijmegen.
[2] Jagers op Akkerhuis G.A.J.M. (2016) Evolution and transitions in complexity. The science of hierarchical organization in nature. Springer, Cham, Switserland.
[3] Dr. dr. Gerard Jagers op Akkerhuis (2018). Een realistische, trans-disciplinaire ontologie voor de empirische basis van de wetenschap: Bijdragen van de Operator Theorie. (Versie 11 feb 2018).
https://doi.org/10.13140/RG.2.2.12851.12321 (gratis te downloaden).
[5] Darwin C. (1876) On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life. 6th edition, London: John Murray.
[6] Zie subhoofdstuk 6.4: Het welbegrepen eigenbelang van holons. In: Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu.
Zie ook subhoofdstuk 11.3: Trans-disciplinarity. In: Van Eijk, T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands.
[7] Koestler verwijst in zijn boek echter niet naar Spinoza
[8] Koestler, A., 1989. The ghost in the machine. Arkana Books, London [First published by Hutchinson & Co in 1967]. p.48
[9] Koestler, A., 1968. Beyond atomism and holism - the concept of the holon. In: Koestler A. and J.R. Smythies (Eds). Beyond reductionism, new perspectives in the life sciences. The Macmillan Company, New York. pp. 192-232. Dit citaat staat op p. 197
[10] Koestler 1989:49
[11] Koestler 1989:56
[12] Koestler 1989:57
[13] Van Eijk 1998, 2017.
[14] Damasio, A. (2003). Het gelijk van Spinoza. Vreugde, verdriet en het voelende brein. Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam (p.176).
[15] Zie ook: Van Eijk, T. (2018). De illusie van holistisch denken. Civis Mundi digitaal # 55, februari 2018.
[16] Schumacher E.F. (1977). A guide for the perplexed. Harper & Row Publishers, New York.
[17] Zie ook eindnoot 24 uit mijn proefschrift: Van Eijk 1998: p.176/7.