Civis Mundi Digitaal #83
Weinig historisch besef
Het is gebruikelijk een politiek standpunt dat men niet lust, af te branden door er een negatief klinkend etiket op te plakken. In het migratie-en integratie debat was dat racisme, sinds de Fortuyn revolte is dat populisme. Dat laatste gebruikt ook Pieter van Os in zijn stelling name tegen critici van ons politieke bestel. Die worden in zijn elders in dit nummer besproken boek evenals in een voorpublicatie in NRC Handelsblad als salon populisten in de hoek gezet. Sinds de jaren 60 behoor ik zelf ook tot die salon populisten. Vandaar dat ik mij hierdoor aangesproken voelde en op die voorpublicatie reageerde in een artikel waarin ik kort een relevant stukje politiek geschiedenis sinds de jaren 60 releveerde dat herinnert aan de pijnlijke onmacht van de Nederlandse politiek tot enige innovatie van zichzelf. Ik heb die reactie aangeboden aan de redactie van NRC Handelsblad, maar die weigerde die opiniebijdrage zonder opgaaf van redenen. Als krant van het politieke establishemnt wilde de redactie op die pijnlijke onmacht wellicht liever niet zo nadrukkelijk de aandacht op vestigen. Niettemin constateerde die krant even later zelf in een hoofdartikel, dat Nederland niet alleen te maken heeft met een economische, maar ook met een politieke crisis. Ik publiceer die reactie nu alsnog in dit nummer, omdat zij onverminderd relevant is.
Een van de punten van kritiek van salonpopulisten waarop Van Os in kritische zin reageert, is de kwestie van parlementair machtsverlies. Het releveren daarvan, zo meent hij, getuigt van weinig historisch besef. Want parlementaire debatten spelen nu een veel grotere rol dan bijvoorbeeld in de jaren 70. Maar het parlement had toen niettemin nog meer te zeggen dan nu en genoot onder burgers ook meer aanzien en respect. Van mediacratie was ook nog geen sprake. In zijn boek signaleert Van Os trouwens zelf dat machtsverlies, in vaktaal executive dominance geheten.
Hoe staat het eigenlijk met het historische besef van deze criticus van kritiek op ons politieke bestel? Die kritiek is sinds de jaren 60 op saillante wijze herleefd, toen een adequate aanpassing van dat politieke bestel aan sterk veranderende omstandigheden nadrukkelijk op de politieke agenda is gezet. Dat mondde eerst uit in de rapporten tot staatsrechtelijke hervormingen van de staatscommissie Cals/Donner; vervolgens in de voorstellen van de commissie-Vonhoff. In de jaren 80 werd op initiatief van de VVD in de Tweede Kamer een motie aangenomen die leidde tot de instelling en de rapporten van de staatscommissie-Biesheuvel met nieuwe belangrijke voorstellen tot staatsrechtelijke hervorming. In de jaren 90 volgde het rapport van de commissie-Deetman, bestaande uit vooraanstaande leden van de Tweede Kamer, voorgezeten door de toenmalige voorzitter van die kamer en met liefst 98 voorstellen ter verbetering van de werking van ons staatsbestel. In het eerste decennium van de 21ste eeuw mondde dat streven naar politieke innovatie ten slotte uit in een viertal belangwekkende rapporten van de Nationale Conventie.
We kunnen ons geen beter politiek systeem wensen dan wat we nu hebben, betoogt oud Tweede Kamer lid voor het CDA Ton de Kok in NRC Handelsblad van 10 oktober jongstleden. Dus al die kritische rapporten sinds de jaren 60 met zoveel voorstellen ter verbetering van ons politieke systeem, dat is allemaal onzin geweest?
Innovatie van de Nederlandse politiek een taai taboe
Wat heeft al die intellectuele inspanning, verricht vanuit een sterk politiek engagement, opgeleverd in de zin van reële politieke innovatie? Bedroevend weinig of niets. Terwijl onze samenleving waarin de Nederlandse politiek ligt ingebed, sinds de jaren 60 grondig is veranderd evenals de mentaliteit van de burgers, is de Nederlandse politiek ondanks al die goed onderbouwde voorstellen er niet in geslaagd de politieke structuur en cultuur aan die veranderingen zoveel mogelijk aan te passen. Op bijna alle terreinen is het innovatie wat de klok slaat. Alleen de Nederlandse politiek heeft daar nog altijd geen boodschap aan.
Nu het kabinet problemen heeft met de Eerste Kamer, wordt voor de zoveelste keer als oplossing het terugzendrecht weer uit de motteballen gehaald met afschaffing van het vetorecht van de Eerste Kamer[1]. Dit is onmiddellijk bestreden door twee Eerste Kamer leden van D66, te weten Hans Engels en Thom de Graaf. Die herinneren er terecht aan dat de Eerste Kamer herhaaldelijk politiek gevoelige wetsontwerpen afgewezen heeft, zoals bijvoorbeeld de grondwettelijke invoering van het correctief referendum (Nacht van Wiegel), wat de volgende dag leidde tot het ontslag van het kabinet Paars II; en verder bijvoorbeeld het voorstel uit 2005 om de burgemeestersbenoeming uit de Grondwet te halen, waar Jurgens toen als senator evenals zijn PVDA-fractiegenoten tegen stemden.
Het huidige kabinet wil dat voorstel nu opnieuw aan de orde stellen. Het bestaan en de functionering van die kamer, door voormalig PvdA senator Joop van den Berg eens een voor dames toegankelijke Heerensociëteit staan al sinds 1848 ter discussie, maar ook dat blijft steeds zonder enig effect. In het licht van deze grondige politieke onmacht tot innovatie critici van ons politieke bestel uitmaken voor salon populisten, getuigt dat niet van een verbijsterend gebrek aan historisch besef?
[1] Zie voor een discussie hierover enkele jaren geleden Ars Aeqqui (10, 2007) tussen de bestuurskundige U Roosenthal die het terugzendrecht toen bestreed als contra-effectief en staatsrechtgeleerde J.W. Engels die pleitte voor omzetting van het vetorecht van de Eerste Kamer in een terugzendrecht