Civis Mundi Digitaal #83
29 juni – 29 september 2019
In de negentiende eeuw leefden mensen nog aan de hand van de seizoenen. Zomer- of wintertijd was geen issue en zelfs als het koud of nat was, moesten veel mensen toch buiten aan het werk. Ook veel kunstenaars trokken erop uit en werkten in de frisse lucht. Tussen 1860 en 1900 legden kunstenaars als Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris, Hendrik Willem Mesdag, Jan Hendrik Weissenbruch en Anton Mauve op weergaloze wijze vast wat ze zagen in en om Den Haag. Ze waren stuk voor stuk meesters in het vangen van licht en atmosfeer en dat resulteerde in werken met een uitzonderlijk samenspel tussen licht, lucht en water. De onderwerpen die ze kozen waren typisch Hollands, zoals bomschuiten, koeien, rivierlandschappen, visserstaferelen en de opkomende strandcultuur. Mede dankzij deze kunstenaarsgroep kunnen we ons nog altijd een beeld vormen van die tijd. Het Gemeentemuseum beheert een omvangrijke collectie Haagse School en vanaf 29 juni zijn de highlights hiervan te zien.
Den Haag kende halverwege de negentiende eeuw een bloeiend kunstklimaat en een mooie omgeving. Voor kunstenaars was het dus een fijne plek om zich te vestigen. De schilders van de Haagse School brachten een belangrijke vernieuwing teweeg in de Nederlandse schilderkunst. Ze wilden hun landschappen niet langer idealiseren, zoals hun leermeesters dat hadden gedaan. Ze besloten de natuur op een realistische manier te schilderen en legden elementen van het landschap vast die binnen afzienbare tijd zouden verdwijnen, zoals molens of trekschuiten. De schilderijen zijn een document van die tijd, maar zijn tegelijkertijd nog altijd beeldbepalend voor ons land.
Highlights
Niet alleen de keuze om realistisch te werken was vernieuwend, ook de wijze waarop de kunstenaars van de Haagse School te werk gingen was anders dan voorheen. In navolging van de Franse kunstenaars van Barbizon, die rondom de bossen van Fontainebleau in de buitenlucht werkten, trokken ze erop uit om ‘en plein-air’ te werken; in de buitenlucht. Dit kon in deze tijd heel gemakkelijk, omdat er inmiddels kant-en-klare verf in tubes bestonden. Soms had het wel een keerzijde, want volgens de overlevering werd Constant Gabriël doof door in guur weer buiten te werken. De studies die de schilders in de buitenlucht maakten, werden vervolgens in het atelier uitgewerkt tot de zo herkenbare schilderijen met veel grijstonen, grootse luchten en de reflectie van licht op het water. Deze zomer zijn de belangrijkste werken uit de collectie te zien in de tentoonstelling Highlights Haagse School. Mooie voorbeelden zijn bijvoorbeeld Bomschuit (1878) van Jacob Maris, De Trekvliet (1870) van Jan Hendrik Weissenbruch, Slatuintjes bij Den Haag (ca. 1878) van Jacob Maris en Koeien in het riet (ca. 1890) van Willem Maris.
Kunstmuseum
De collectie Haagse School neemt een bijzondere plek in binnen het Gemeentemuseum Den Haag, dat dit najaar de naam wijzigt in Kunstmuseum Den Haag. Een aantal kunstenaars van deze groep heeft namelijk aan de basis gestaan van de oprichting van het museum. In 1866 werd de ‘Vereniging tot het oprigten van een Museum van Moderne Kunst te ’s-Gravenhage’ opgericht. Deze vereniging had als doel het stichten van een museum voor eigentijdse kunst in de stad. Dit initiatief – waar de nieuwe naam beter recht aan doet - ligt ten grondslag aan het museum. Ook kunstenaars van de Haagse School waren lid van de vereniging en een groot aantal topstukken uit de collectie is daardoor al halverwege de negentiende eeuw aangekocht, gedurende het leven van de kunstenaars.