Civis Mundi Digitaal #86
Op 25 januari 1959 kondigde paus Johannes XXIII haast terloops een nieuw concilie aan, een algemene vergadering van paus en bisschoppen. Voor velen verheugend was de toevoeging dat dit concilie in het teken van “vernieuwing” (aggiornamento) zou moeten staan. Het vond plaats van 1962 tot 1965 en is als het Tweede Vaticaans Concilie (het eerste was in 1870 overhaast beëindigd) de geschiedenis ingegaan. Op belangrijke punten kon er inderdaad van vernieuwing worden gesproken, al bleef er toch het een en ander te wensen over. Het vond in brede kring weerklank en kreeg concrete uitwerking op het niveau van de lokale kerken.
Zestig jaar later blijkt de Rooms-katholieke kerk zich in een ernstige crisis te bevinden. Bisschoppen spreken van zowel een existentiële crisis als een geloofscrisis, een structuurcrisis en een leiderschapscrisis. Ook valt de term ‘moreel faillissement’ en zelfs wordt de huidige toestand vergeleken met de kerkelijke situatie van vóór de 16e-eeuwse Reformatie.
De leegloop is onmiskenbaar; vele kerken staan leeg of zijn schamel gevuld; voor het priesterambt is weinig interesse en de geloofwaardigheid van het kerkelijk bestuur is het nulpunt genaderd. Dat laatste ligt niet alleen aan de schandalen van misbruik en homofobe hypocrisie, al hebben die de publieke opinie wel ernstig geschokt. De kloof tussen leiding en kerkvolk was echter al grondig uitgehold. Hoe dat laatste kon gebeuren, is het thema van deze bijdrage; daarin staat het kerkelijk beleid centraal.
Dat beleid moet en kan natuurlijk niet los gezien worden van de ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Ik noem – niet systematisch – een paar voor het thema relevante punten: individualisering, mondigheid van burgers, vrijere beleving van seksualiteit, vrouwenrechten, afbrokkeling van gezag, verminderd vertrouwen in instituties, veranderingen in het mensbeeld, situatie-ethiek, ontzuiling, secularisering. Dat alles en meer vroeg een positiebepaling van de kerk en op belangrijke punten had het Concilie die ook wel geformuleerd. Maar na het vertrek van het wereldepiscopaat kreeg het centrale bestuur weer de ruimte die het tijdens de overleggingen verloren had zien gaan en maakte daar graag gebruik van. Ook het beleid van de eerste drie[[1]] opvolgers stond in belangrijke opzichten haaks op wat het Concilie in overgrote meerderheid had voorgestaan. Paulus VI en met name Johannes Paulus II en Benedictus XVI startten een meedogenloos disciplineringsoffensief teneinde de kerk “in het gareel” te houden. Dat heeft niet alleen de kloof tussen kerk en wereld sterk vergroot maar ook, en meer dan dat, beton gestort in de scheuren die in het oude bouwwerk zichtbaar waren geworden.
Na het verrassende aftreden van Benedictus XVI probeert Franciscus van koers te veranderen, maar hij ondervindt daarbij sterke tegenstand van het curiale apparaat. En ook zelf blijkt hij belemmerd te worden door traditionele overtuigingen. Desalniettemin heeft zijn opstelling tot felle interne conflicten binnen het Vaticaan geleid. Die blijven niet ‘binnenskamers’ maar worden – mede dankzij goede onderzoeksjournalisten – in volle openbaarheid uitgevochten wat ook al niet bijdraagt aan het imago van de kerk. En bij dat alles voegen zich dan de onthullingen over kindermisbruik en de weerzinwekkende hypocrisie van hoge kerkelijke leiders inzake de door hen fel bestreden homoseksualiteit. Overigens moet ook gezegd worden dat er ook vele goede dingen gebeuren en dat de meerderheid van de functionarissen op fatsoenlijke wijze goed werk doet. Maar over dezulken gaat het hier niet.
Wel dus over het gevoerde beleid. Eerst schets ik kort enkele verworvenheden en problemen van het Tweede Vaticaans Concilie (VCII). Dan ga ik in op de rol van drie pausen in het anti-conciliaire beleid. Die wordt o.a. zichtbaar in de juridische en dogmatische uitbouw van het hiërarchisch centralisme en de geleidelijke uitbreiding van de onfeilbaarheidspretentie. Dat treft bij uitstek probleemgebieden die juist op het grondvlak van de kerk een belangrijke plaats innemen: de geboorteregeling, euthanasie, de positie van de vrouw, het beleid ten aanzien van opnieuw gehuwden, celibaat en homoseksualiteit. Daarna ga ik nog in op de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting binnen de kerk die vooral blijkt uit de stroom van veroordelingen. Tot slot komen de schandalen nog kort aan de orde en probeer ik iets te zeggen over kansen en problemen met betrekking tot de toekomst.
1. Het Tweede Vaticaans Concilie: verworvenheden en problemen.
Wat Johannes XXIII bedoelde met zijn ‘aggiornamento’ maakte hij duidelijk in zijn toespraak bij de opening van het Concilie in 1962. Hij wilde proberen de kloof te verkleinen tussen kerk en wereld die zich sinds de Verlichting zich steeds verder van elkaar hadden verwijderd. Daarom moest de kerk de moderne wereld vanuit een open houding tegemoet treden. Het ging er om de tekenen van de tijd te lezen teneinde het geloof ‘bij de tijd’ te brengen. Hij wilde zich niet binden aan vastgevroren formuleringen maar onderscheid maken tussen de "substantie van het geloof" en de "wijze waarop dat geformuleerd wordt"[[2]]. Daarbij vertrouwde hij liever op de kracht van de leer dan op veroordelingen van afwijkende opinies. Van "ongeluksprofeten" die "in de moderne tijd slechts ondergang en rampen kunnen zien" moest hij niets hebben. Om dat alles te bewerkstelligen waren binnenkerkelijke hervormingen nodig.
Al snel werd duidelijk dat het centrale apparaat daar weinig in zag. Het vreesde dat de ontwikkelingen onbeheersbaar zouden blijken. De Curie probeerde dan ook vanaf het begin van de voorbereidingen greep op de ontwikkelingen te houden. Zij hield er een eigen, conservatieve agenda op na die in de lijn lag van wat de kerkelijke leiding altijd in praktijk had gebracht. Zij vond daarbij steun bij conservatieve bisschoppen uit de wereldkerk. Het ging er stevig aan toe. Maar dankzij enkele krachtige persoonlijkheden onder de vernieuwers en het effectief en georganiseerd optreden ervan kon zij weinig tegenwicht bieden. Althans niet zolang het Concilie duurde; haar tijd zou direct daarna weer komen[3].
Op het Concilie werden inderdaad belangrijke beslissingen genomen. Zo werd het historische karakter van de geloofsformules erkend waardoor het tot dan toe dominante, objectivistische waarheidsbegrip gerelativeerd werd ten gunste van waarheidsopvattingen die meer strookten met moderne wetenschapsopvattingen. De positie van de bisschoppen als leiders van de lokale kerken werd ten opzichte van het centrale bestuur in Rome versterkt. Dat impliceerde een verschuiving van een centralistische organisatie naar een collegiaal bestuur. Ook werd de eigen en zelfstandige positie van de leken erkend. Die waren altijd beschouwd als een ‘niet-gewijde’ restcategorie binnen de door de clerus gedomineerde kerk. Hoewel de kerk geen democratie mocht heten, moest zij toch worden opgevat als het Volk Gods, waarbinnen de sacrale hiërarchie van gewijde ambtsdragers dienstbaar behoort te zijn aan de leken. Het begrip ‘Volk Gods’ was mede bedoeld om het historische en veranderlijke karakter van de Kerk te onderstrepen. Ook werd de autonomie van de moderne wereld erkend. Zij kende een eigenwettelijkheid, die gerespecteerd diende te worden. Daarom kon de theologie geen maatlat meer zijn bij de beoordeling van wetenschappelijke inzichten.
Deze veranderingen impliceerden ingrijpende verschuivingen in de kerkelijke machtsverhoudingen, namelijk van het Romeinse centrum naar de lokale kerken, van de gewijden naar de leken en van de kerk naar de wereld. Bovendien bracht de erkenning van de historiciteit met zich mee dat de geloofsformuleringen meer dan ooit object van discussie konden gaan worden. Dat betekende machtsverlies voor de ’curiale bewakers van de leer’ en een toenemende invloed van de intellectuelen.
Helaas kregen de verschuivingen in de machtsverhoudingen in de clerus zelf en tussen clerus en kerkvolk tijdens het concilie geen juridische uitdrukking. Dat moest later gebeuren maar toen liep het anders. Als de traditionele bestuurders na het concilie op de oude voet wilden doorgaan, stonden hen geen wetten in de weg, die maakten zij toen zelf. Zij stuitten echter wel op praktische bezwaren, zoals langzamerhand voldoende gebleken is. Zij hadden het voordeel dat nogal wat formuleringen dubbelzinnig waren – duidelijk resultaat van compromisvorming – zodat er al spoedig felle discussies ontstonden over de juiste interpretatie van de formuleringen. Kortom: er werden veelal geen harde besluiten genomen die direct doorwerkten in de kerkelijke praktijk. Dat was overigens wel het geval met de invoering van ingrijpende liturgische veranderingen: de invoering van volkstaal en de eucharistieviering met gezicht naar het volk veranderden de liturgische beleving van de kerkgangers fundamenteel. En wel zodanig dat op dat terrein een terugkeer naar traditionele vormen vrijwel uitgesloten was en is, al is en wordt dat door sommigen wel geprobeerd.
Op het Concilie kwamen bovendien een aantal problematische zaken niet aan de orde of werd tot later uitgesteld. Zo haalde Johannes’ opvolger, Paulus VI, het thema ‘celibaat’ van de agenda; na het concilie zou hij daaraan een encycliek wijden. De problematiek rond de ‘geboortebeperking’ kwam alleen in redelijk open termen aan de orde: “Daarom moeten [de echtgenoten] pogen in gemeenschappelijk beraad tot een gewetensvolle beslissing te komen, rekening houdend zowel met hun eigen welzijn, als met dat van de al geboren en komende kinderen, met inzicht ook in de materiële en geestelijke omstandigheden van hun tijd en hun situatie en ten slotte rekening houdend met het welzijn van het gezin, van de noden van de huidige maatschappij en ook van de Kerk. In laatste instantie zijn het de echtgenoten zelf die ten overstaan van God deze gewetensbeslissing nemen”. Op dat standpunt zou Paulus VI in een dramatisch ontvangen encycliek terugkomen. En wat nog buiten het perspectief van het concilie viel, was de positie van de vrouw binnen de kerk, terwijl ook het thema van de homoseksualiteit nog geen rol van betekenis speelde. Toch overheerste bij de sluiting van het concilie bij velen de overtuiging dat er ruimte was geschapen en perspectieven waren geopend.
Dat viel, zo bleek spoedig, nogal tegen. Dat de ‘conservatieven’, in casu de Curie, er zich niet bij neerlegden, was tijdens de debatten en de manoeuvres er omheen al wel duidelijk geworden maar kon ook worden opgemaakt uit losse opmerkingen. Van Kardinaal Ottaviani bijvoorbeeld, de toenmalige, invloedrijke prefect van het H. Officie (nu de Congregatie van de Geloofsleer geheten). Hij was bezorgd over “te grote stoutmoedigheid van de leken… omdat sommigen van hen te ver zouden kunnen gaan en de priesters zouden willen overheersen, te oordelen naar wat zij reeds zeiden”[[4]]. Het voorgevoel van deze mastodont van de voorconciliaire kerk klopte overigens wel. Zo werd in 1967 werd op het derde wereldcongres voor het lekenapostolaat een onderzoek naar de positie van de vrouw “binnen de sacramentele orde” gevraagd, toonde zich de overgrote meerderheid voor “verantwoord ouderschap”, waarbij de keus van de middelen aan de ouders werd overgelaten en de eis gesteld werd om zelf de afgevaardigden te kiezen en dus niet aan de bisschoppen over te laten. En een aantal jaren later klaagde Paulus VI over de tegenzin in het leergezag en anti-institutionele neigingen en betreurde hij het beroep op de autonomie van het geweten. Er zou nog veel meer komen waarmee het Vaticaan niet gelukkig was. Dat werd overduidelijk in het beleid dat gevoerd ging worden.
2. Drie na-conciliaire pausen
Gezien de oppermacht die binnen de RK Kerk aan de paus wordt toegekend ligt het voor de hand de persoonlijkheden en denkwijzen te bezien van de drie pausen die sinds het Concilie tot de verkiezing van Paus Franciscus een conservatief tot uitgesproken reactionair beleid hebben gevoerd. Zij traden natuurlijk niet als enkelingen op maar konden steunen op een toch al conservatieve Curie – daar werden zij in ieder geval niet door tegengewerkt – en in een vanouds hiërarchisch-centralistische organisatie hadden zij uiteraard ook een grote armslag.
Toen Johannes XXIII tijdens de eerste zitting overleed, werd hij opgevolgd door Paulus VI die het Concilie wilde voortzetten, maar zoals te verwachten viel, geconfronteerd werd met de spanningen tussen progressief en conservatief. Hij was geen scherpslijper als later Benedictus maar probeerde altijd, en dit in tegenstelling tot zijn twee opvolgers, beide partijen die scherp tegenover elkaar stonden te verzoenen. Maar hij was ook angstig om afbreuk te doen aan de traditie, of wellicht beter, aan wat de kerk altijd had verkondigd. Dat bleek tijdens het Concilie al bij de discussie over de positie van de paus – waarover straks. En vooral ook in de encycliek Humanae Vitae (1968)[[5]] over de geboorteregeling, Paulus had daartoe een studiecommissie ingesteld die met grote meerderheid voorstelde het verbod van voorbehoedsmiddelen op te heffen, maar de paus volgde de kleine minderheid en formuleerde een verbod dat later eindeloos herhaald zou worden.
De reacties waren vernietigend, diverse bisschoppencolleges namen afstand van de encycliek en de meerderheid van de katholieken legde die eenvoudig naast zich neer. Men zegt dat dat de reden is dat hij na dat debacle geen encycliek meer heeft willen schrijven. Maar onder zijn bewind publiceerde de toenmalige Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer Kard. Seper Persona Humana (1975)[[6]], over enige aspecten van seksualiteit waarin nog steeds traditionele tonen werden aan geslagen. Dat maakte duidelijk dat de kerk geen raad wist met de veranderingen op het terrein van de beleving van de seksualiteit. En dat zou nog decennia zo blijven en lastiger worden want er dienden zich een reeks van nieuwe verschijnselen aan.
De pil had vrij seksueel verkeer gemakkelijker gemaakt. Nieuwe reproductietechnieken werden uitgevonden, draagmoederschap werd een mogelijkheid, echtscheidingsregels werden versoepeld, vruchtwaterpuncties verscherpten het probleem van abortus. Later kwam de thematiek van de homosexualiteit, het homohuwelijk en de transgenders erbij. Dat alles stond van het begin af onder verdict en maakte een discussie over voor- en nadelen praktisch zo goed als onmogelijk.
In 1978 stierf Paulus aan een hartaanval en werd opgevolgd door Johannes Paulus I die een aangename indruk maakte maar na enkele weken dood in zijn bed werd gevonden. De Pool Karol Jozef Wojtyla volgde hem op als Johannes Paulus II (verder JPII). Die zou liefst 26 jaar regeren en een zeer duidelijk stempel op de kerk drukken. Hij was opgegroeid in het conservatieve Polen dat weinig moest hebben van niet-Poolse invloeden en veel waarde hechtte aan het priesterschap dat als een conserverende kracht werd beschouwd. Hij speelde als bisschop en nog veel meer als paus een belangrijke rol in de bestrijding van het communisme en werd daarom door de bevolking op handen gedragen. Hij was een heel andere persoonlijkheid dan Paulus VI, was sportief, maakte een joviale indruk en verstond de kunst van publieke presentatie. Dat maakte indruk en bezorgde hem populariteit, maar niet overal en bij iedereen. Bij nader toezien bleek hij nogal autoritair te zijn en allergisch voor marxistisch gedachtengoed. Dat kwam vooral tot uiting in zijn houding jegens de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologie en ook ten opzichte van politiek links.
Hij had een zeer pessimistische kijk op de moderne wereld. In zijn encycliek Evangelium Vitae (1993)[[7]] beschrijft hij in het eerste hoofdstuk bedreigingen van het menselijk leven. Na een lang betoog tegen het fysieke geweld komt hij al spoedig tot “een andere categorie van aanvallen, die het leven in zijn vroegste en laatste stadia betreffen en die in vergelijking met het verleden nieuwe kenmerken hebben en die buitengewoon ernstige vragen oproepen. Niet alleen verliezen die aanvallen in de publieke opinie geleidelijk hun ‘misdadig karakter’; paradoxaal genoeg nemen zij het karakter van “rechten” aan, zodat men zelfs de Staat vraagt om daaraan wettelijke erkenning te geven en ze beschikbaar te stellen door middel van kosteloze diensten van medisch personeel” (11). Daaronder ligt “diepe cultuurcrisis, die scepsis kweekt over de eigenlijke grondslagen van kennis en moraal”. Contraceptie en abortus zijn, hoewel verschillend in morele zwaarte, verwant en euthanasie heeft te maken met doorgeschoten vrijheid. Hij signaleert dat iedere verwijzing naar gemeenschappelijke waarden en naar een waarheid die voor iedereen absoluut bindend is, zoekraakt en spreekt van het drijfzand van een compleet relativisme. Zonder enige twijfel zijn dat serieuze vraagstukken maar hij brengt vervolgens alles terug tot de tegenstelling tussen de “cultuur van het leven en de cultuur van de dood” (21). Dat hangt samen met de verduistering “van de zin voor God en voor de mens die onvermijdelijk tot een praktisch materialisme dat individualisme, nuttigheidsdenken en genotzucht kweekt”(23). Dit is een zwart-wit denken dat alleen nog verboden toelaat.
Drie jaar na zijn aantreden, in 1981, benoemde JPII kardinaal Jozef Ratzinger tot Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer. In die functie verwierf Ratzinger bijnamen die er niet om liegen: “Pantserkardinaal, Rottweiler van God, Duitse herder, Betonwerker in de kerkelijke fundamenten, Robespierre van de na-conciliaire tijd”. Toch was hij als theologisch deskundige gedurende het Concilie vernieuwend ingesteld maar naar men zegt, brachten de studentenonlusten, op een tegengesteld spoor. Toen hij bisschop benoemd werd, koos hij als spreuk “medewerker van de waarheid”. Hij bleek een fanatieke medewerker. Waarheid is belichaamd in het christendom en volgens hem kwam in de oude kerk de waarheid van het geloof ten volle aan het licht. “Daarom blijft de leer van de oude kerk onveranderlijk en voor alle latere generaties bindend”. Daarbuiten is relativisme, pluralisme, subjectivisme, eclecticisme en indifferentisme: kortom: mist en verwarring. Hij staat dan ook afwijzend tegen nieuwe theologische en wetenschappelijke ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld, de kritisch-historische methode van bijbelonderzoek. Er kan niet hard genoeg worden opgetreden tegen kerkleden, theologen of anderszins die dit pad der waarheid verlaten. Dat zijn tenslotte vijanden van de waarheid. De tegenstelling ’cultuur van het leven’ en de ‘cultuur van de dood’ van JPII vindt een parallel in het vriend-vijandschema van Ratzinger. Hij nam deze bagage mee toen hij in 2004 JPII opvolgde. Maar al vanaf 1981 tot 2004 had hij grote invloed op de wijze waarop de kerk als ‘leermeesteres der volken’ zich aan de wereld toonde.
Als paus veranderde hij dat optreden niet. In zijn strijd tegen modern verval richtte hij zich echter steeds sterker op de homoseksualiteit. JPII had daartegen al een kruistocht gestart maar het was Ratzinger die het merendeel van de teksten uitdacht en schreef en die strijd tot een speerpunt van zijn beleid maakte [[8]]. Dat werd overigens een volstrekte mislukking, ik kom straks daarop nog terug. De kritiek op zijn beleid werd steeds luider. Ik geef één citaat en wel van een 84-jarige dominicaan. “Joseph Ratzinger heeft een theologische woestijn om zich heen geschapen. Hij snoerde iedereen de mond. Hij was de enige theoloog met recht van spreken. Hij tolereerde geen enkele tegenspraak. Ratzinger is verantwoordelijk voor het smoren van de vrijheid van denken in de kerk en voor de spectaculaire verarming van het katholieke gedachtengoed in de afgelopen veertig jaar. Hij is ongelooflijk wreed geweest jegens zijn tegenstanders. Hij deed zelfs een theoloog een kerkrechtelijke proces aan, terwijl hij wist dat de man kanker had en niet lang meer te leven had”[[9]].
Dat alles biedt geen vrolijk beeld. En dat wordt ook zichtbaar in de thema’s van hun beleid.
3. De uitbouw van het hiërarchisch centralisme
Het thema ‘collegialiteit’ dat primair de relatie tussen paus en bisschoppen betrof maar ook een bredere strekking heeft, had enthousiasme opgeroepen. In oktober 1965 publiceerde Paulus VI een Motu Proprio (Uit eigen beweging) dat bedoeld was om daaraan organisatorische uitdrukking te geven. Hij kondigde de instelling aan van een “blijvende raad van bisschoppen voor de universele kerk”, de zogeheten bisschoppensynode. In de toelichting werd de zeggenschap van bisschoppen´ echter direct gerelativeerd. De bisschoppensynode is “direct en onmiddellijk aan ons gezag onderworpen”. Het is “de taak van de bisschoppensynode om lering en advies te geven. Zij zal ook (slechts?) over een beslissende stem kunnen beschikken als deze haar verleend is door de paus, aan wie in dit geval toekomt de beslissingen van de synode te bekrachtigen”[[10]].
Die wezenlijke beperking van bisschoppelijke zeggingsmacht was te voorzien, omdat in de derde zitting van het VCII een stemming had plaatsgevonden over o.a. de hiërarchische structuur van de kerk waarbij de bisschoppen geheel onverwacht “van hogerhand” werden geconfronteerd met een “nota explicativa previa” (een voorafgaande uitleg), waarin de absolute macht van de paus was veilig gesteld. ”De paus als opperherder van de kerk kan zijn macht, als hij wil, op elk tijdstip uitoefenen, hetgeen door zijn ambt zelf vereist wordt”[[11]]. De nota sloeg in als een bom, men sprak van Zwarte Donderdag en van een crisissfeer. Desalniettemin werd de Constitutie over de kerk met de beperkende Nota aangenomen [[12]].
Een maand later sprak Paulus een commissie toe die de herziening van het kerkelijk recht als opdracht had [[13]]. In 1959 had Johannes XXIII een herziening van het kerkelijk recht verordonneerd. In de korte toespraak wilde paus Paulus graag herinneren aan enkele fundamentele zaken, te weten dat de kerk een “gemeenschap van ongelijken’ is (societas inequalis) van gewijden (paus, bisschoppen, priesters, diakens) enerzijds en leken anderzijds. De laatsten beschikken niet over de bevoegdheid te besturen [[14]], maar “dienen in geweten de wetten van de hiërarchie te gehoorzamen, gedachtig de uitspraak: wie u hoort, hoort mij, wie u veracht, veracht mij (Luc, 10,16)”.
Het nieuwe Wetboek van canoniek recht [[15]] verscheen in 1983 en werd door JPII ingeleid. Die inleiding wekt, zacht gezegd, enige verbazing als te lezen valt dat dit boek de “verwachting vervult van de gehele katholieke wereld […] dat de “wording ervan zich bij uitstek onderscheidt door het kenmerk van collegialiteit, geheel overeenkomt met het onderricht en de aard van VCII, […] en beoogt een orde tot stand te brengen die de eerste plaats toekent aan de liefde, en als een soort aanvulling beschouwd kan worden van de leeruitspraken van VCII”. En tenslotte dat “heel de juridische en wetgevende traditie van de Kerk haar oorsprong ontleend aan het eeuwenoud juridische erfgoed in de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament”[[16]]. Helaas spreken daarin opgenomen rechtsartikelen over de hiërarchische inrichting van de kerk een geheel andere taal [[17]].
“De kerkelijke wetgever – en dat is volgens de kerkorde in laatste instantie alleen de paus – toonde zich vastbesloten niet alleen elke vraag omtrent de hiërarchische structuur van de kerk te verhinderen maar die structuur steviger te vestigen. […] Anders dan in VCII duidt de wetgever alleen de paus aan als de ‘plaatsbekleder van Christus’ en niet ook de bisschoppen. Hij is hoofd van het bisschoppencollege en herder van de gehele kerk, Hij beschikt over de hoogste en directe macht (Gewalt) in de kerk. Hij bezit de hegemonie. Er bestaan geen rechtsmiddelen tegen zijn oordelen en decreten, ook niet voor de bisschoppen. Het bisschoppencollege is alleen samen met de paus en nooit zonder hem eveneens draagster van de hoogste macht”[[18]].
Over de bisschoppensynode zegt canon 343: “De bisschoppensynode heeft tot taak de te behandelen onderwerpen te bespreken en hieromtrent wensen te uiten, niet echter om ter zake beslissingen te nemen en decreten uit te vaardigen tenzij de paus in bepaalde gevallen aan de synode de beslissende macht gegeven heeft, in welk geval het hem toekomt de beslissingen van de synode te bekrachtigen”. En 344 vervolgt: “De bisschoppensynode is rechtstreeks onderworpen aan het gezag van de paus aan wie het toekomt: de synode bijeen te roepen wanneer hem dat geschikt lijkt, de verkiezing van synodeleden (door de landelijke bisschoppencolleges) te bekrachtigen en andere aan te wijzen en te benoemen, de agenda vast te stellen, de synode voor te zitten en deze te sluiten, te verplaatsen, op te schorten en te ontbinden. Tot zover de collegialiteit.
Deze juridische bepalingen ter vastlegging van de machtsverhoudingen waren de paus klaarblijkelijk niet genoeg. Hoewel er sinds 1972 al een eed van trouw voor bisschoppen bestond werd die in 1987 onder het bewind van JPII nieuw geformuleerd; hij luidt als volgt.
"Ik, NN, zal altijd trouw blijven aan de katholieke kerk en de bisschop van Rome, haar opperste herder en plaatsbekleder van Christus, de opvolger van de apostel Petrus en het Hoofd van het College van bisschoppen. Ik zal de vrije uitoefening van de macht van het pauselijk primaat voor de gehele kerk respecteren en mij inspannen zijn rechten en gezag te bevorderen en te verdedigen […] Het aan de bisschoppen overgedragen apostolisch gezag - om het Volk Gods te onderwijzen, te heiligen en te leiden - zal ik in hiërarchische gemeenschap met het College van bisschoppen, zijn Hoofd en leden, met grote zorgvuldigheid uitoefenen. De eenheid van de gehele kerk zal ik bevorderen en daarom er ijverig voor zorgen dat het geloofsgoed, zoals overgeleverd door de apostelen, zuiver en volledig bewaard wordt en dat de waarheden en normen, zoals die door het leergezag van de kerk worden verkondigd, aan allen geleerd en verklaard worden ... Op vastgestelde tijden zal ik aan de Apostolische Stoel rekenschap afleggen over mijn pastorale opdracht en diens mandaten en adviezen zal ik bereidwillig aannemen en met ijver uitvoeren..."[[19]].
Voor extra zekerheid worden kandidaten voor het bisschopsambt geselecteerd. De voorstellers dienen een vragenlijst in te vullen waarin vooral de thema’s orthodoxie en discipline van belang zijn (de vragenlijst is op internet te vinden [[20]]). Wat de orthodoxie betreft moet de kandidaat zich kenmerken door overtuigde en trouwe aanhankelijkheid aan de leer en het leergezag van de kerk. In het bijzonder geldt dat de documenten van de H. Stoel over het priesterambt, de priesterwijding van vrouwen, huwelijk en gezin, de seksuele ethiek (in het bijzonder de doorgave van het leven volgens de encycliek Humanae Vitae en het apostolische schrijven Familiaris Consortio)en, als laatste, de sociale gerechtigheid (let op de volgorde (L.) De kandidaat moet trouw zijn aan de ware kerkelijke overlevering en zich engageren aan het VCII en de onderwijzingen van de daarop volgende pausen ingezette echte vernieuwingen”. Betreffende de ‘discipline’ wordt o.a. vereist: trouw en gehoorzaamheid jegens de H. Vader, de Apostolische Stoel[21] en de Hiërarchie, eerbied voor en aanname van het celibaat.
Deze bepalingen golden de bisschoppen maar werden in 1998 naar lagere ambten en functies uitgebreid in het Motu Proprio van JP II Ad tuendum fidem (On het geloof te beschermen)[[22]]. “Om het geloof van de katholieke Kerk te beschermen tegen dwalingen opkomend van de kant van sommige christengelovigen, vooral van hen die de wetenschappen van de heilige theologie bestuderen (curs. L.), hebben Wij van wie het de eerste taak is de broeders in het geloof te bevestigen (vgl. Lc. 22,32), het zeer noodzakelijk geoordeeld, dat in de tekst van het geldend Wetboek van Canoniek Recht (CIC) […] normen worden toegevoegd, waarin uitdrukkelijk de plicht wordt opgelegd om de waarheden te bewaren die door het leergezag van de Kerk definitief voorgehouden zijn, met vermelding tevens van de canonieke sancties die op deze materie betrekking hebben”. Ook van hen wordt een eed van trouw aan de geloofsbekentenis gevraagd waarbij onder geloofsbekentenis niet alleen de “Twaalf artikelen des geloofs” verstaan worden maar ook alle authentieke hiërarchische richtlijnen, van leerstellige of disciplinaire aard.
Omdat de leken de bevoegdheid missen te regeren, past hen slechts gehoorzaamheid. Can. 212 § 1: ”Ten aanzien van hetgeen de gewijde Herders, Christus vertegenwoordigend, als geloofsleraren verklaren of als bestuurders van de Kerk bepalen, zijn de christengelovigen, in het besef van hun eigen verantwoordelijkheid, gehouden een christelijke gehoorzaamheid te betonen. En in can. 752: “Weliswaar geen geloofsinstemming maar wel een religieuze volgzaamheid van verstand en wil moet betracht worden ten overstaan van een leer die hetzij de Paus hetzij het Bisschoppencollege inzake geloof of zeden naar voren brengen, wanneer zij hun authentiek leergezag uitoefenen, ook al hebben zij niet de bedoeling deze bij definitieve act af te kondigen; bijgevolg dienen Christengelovigen ervoor te zorgen om te mijden wat met deze leer niet strookt”.
Gezien het tekort aan priesters werden vanaf de jaren zestig steeds vaker leken betrokken bij de liturgie, wat de grenzen tussen ambtsdragers en de leken onder druk zette. In 1997 verscheen dan ook een Instructie met betrekking tot enige vragen over de medewerking van leken aan de dienst van de priesters. Die beklemtoont vooral wat leken niet mogen. “Medewerking betekent niet vervangen”. Opvallend is het argument dat een verdergaande medewerking, dat met een beroep op het “algemeen priesterschap van gelovigen ondersteund wordt, “voert tot o.a. een teruggang van kandidaten voor het priesterschap en verduistert de bijzondere plaats van het Seminarie als typische plaats voor de vorming van geestelijke ambtsdragers”[[23]].
4. De reikwijdte van het ‘leergezag’
In deze juridische “structuur van bevel en gehoorzaamheid” waarin de christelijke vrijheid tot gehoorzaamheid is gereduceerd (Böckenförde) rijst natuurlijk de vraag hoever dat leergezag reikt en op welk soort uitspraken de verplichting ze als geloofsgoed te aanvaarden, eigenlijk betrekking heeft. De laatste decennia is het terrein van verplichtende uitspraken verruimd, met andere woorden, de vrijheid van discussie verminderd. Dat is in verscheidene documenten en in tamelijk abstracte bewoordingen geformuleerd maar heeft wel betrekking op opvattingen die belangrijke aspecten van het leven raken.
Gehoorzaamheid was natuurlijk traditie en protesten daartegen waren er al eerder, ongetwijfeld had het Concilie daartoe ook gestimuleerd: men wilde zich laten horen. Rond de programmering van de eed van trouw kwam er vanuit theologische kringen georganiseerd protest. In de zogeheten Keulse Verklaring; Wider die Entmündigung – für eine offene Katholizität[[24]]van 163 theologen werden drie probleemvelden genoemd. Te weten: de benoeming van bisschoppen met voorbijgaan aan lokale wensen; de ontzegging van leerbevoegdheid aan sommige theologen en de "theologisch zeer aanvechtbare" poging, om naast de juridische competentie van de paus, zijn leerstellige competentie op de voorgrond te plaatsen en te overwaarderen. De theologen protesteerden tegen de weigering van het Vaticaan, in controversiële zaken op theologische argumenten in te gaan en vonden dat "bezwaren tegen toekenning van leerbevoegdheid ... met argumenten dienen te worden onderbouwd en volgens erkende academische normen te worden gestaafd. ... De waardigheid van de theologie mag niet geschonden worden door een denk- en spreekverbod, want wetenschappelijk onderzoek heeft argumentatie en communicatie nodig." Voorts stelden zij dat het "geweten geen verwerkingsapparaat van het pauselijk leerambt is maar dat het leerambt bij de uitleg van de waarheid ook aangewezen is op de gewetens van de gelovigen." Volgens hen moet de kerk weerstand bieden aan de "constante verleiding het evangelie met een beroep op twijfelachtige machtsstructuren te misbruiken voor eigen macht." “De theologen in dienst van de kerk hebben de plicht openlijk kritiek te uiten wanneer het kerkelijke ambt zijn macht misbruikt, zodat het in tegenspraak raakt met zijn doeleinden, de vooruitgang der oecumene in gevraar brengt en de opening die het Concilie bood, weer sluit“ . En zij eindigden met de uitspraak: "Als de paus doet wat niet tot zijn ambt behoort, kan hij geen gehoorzaamheid verlangen in naam van de katholiciteit. Dan moet hij met tegenspraak rekening houden".
De Keulse Verklaring vond veel bijval. Kort na publikatie hadden reeds 486 Europese theologen hun instemming betuigd terwijl meer dan 16.000 personen en 100 organisaties zich solidair hadden verklaard. Enkele maanden na het verschijnen van de Instructie congresseerden meer dan 500 theologen uit de gehele wereld in Leuven en zij bleken zich weinig aan te trekken van de dreigingen uit Rome.
Het antwoord van Rome liet niet lang op zich wachten. In 1990 verscheen de Instructie over de kerkelijke roeping van de theoloog van de Congregatie voor de Geloofsleer (Donum veritatis: Het geschenk van de waarheid)[[25]] waarin nog eens gesteld wordt, dat het volk Gods onder leiding van het “levendige leerambt van de kerk […] de enige authentieke instantie is voor de uitleg van het geschreven of overgeleverde Woord Gods”. Dat geldt in bijzondere mate pauselijke uitspraken ‘ex cathedra’ maar ook kunnen uitspraken ‘definitief’ worden genoemd als zij weliswaar niet in de geloofswaarheden vervat zijn, maar er innerlijk zo mee verbonden zijn dat hun definitieve karakter uiteindelijk van de openbaring afgeleid kan worden. Dat kan een historische verbondenheid zijn – de kerk heeft het altijd geloofd – of ermee in logische samenhang staan[26]. Beide criteria zijn problematisch. (Wat heeft de kerk in der loop der eeuwen al niet als vaststaand aangenomen (o.a. kwestie Galilei) en welke theologische visies of paradigma’s spelen in de logische afleiding een rol.) […] Ook de moraal is object van het leerambt en zijn bevoegdheid strekt zich uit tot het natuurrecht”
Wel wordt erkend dat de theologie noodzakelijk is vanuit de klassieke stelling dat het geloof naar begrip zoekt, maar dat die dient te blijven binnen de grenzen van het leergezag. Indien het uitspraken doet die de theoloog niet kan aanvaarden, is hij toch gehouden zich met zijn wil en intellect te onderwerpen. Dat is dan een uitnodiging om in stilte (curs. L.) en gebed te lijden. Een beroep op de rechten van de mens is niet geldig omdat dit "de aard en zending van de kerk miskent die de opdracht van de Heer heeft gekregen om aan alle mensen de heilswaarheid te verkondigen"– een argument dat niet iedereen direct duidelijk zal zijn, laat staan zal overtuigen. En ook een beroep op het geweten is misplaatst, want een juist geweten is voorgelicht door het geloof. "Stelt men tegenover het leerambt van de Kerk een hoogste leerambt van het geweten, dan betekent dat de aanvaarding van het principe van vrij onderzoek dat niet te rijmen is met het bestel van de openbaring en de overlevering daarvan in de kerk".
De Congregatie van de geloofsleer noemt als voorbeeld o.a. het verbod van euthanasie en de leer dat alleen mannen priester kunnen worden[[27]]. In 1994 werd dat punt ook al in het apostolisch schrijven Ordinatio sacerdotalis (De priesterwijding) vastgelegd waarbij de paus zich beriep op de algemene instemming van het wereldepiscopaat zonder dat die instemming ergens is vastgelegd in een uitspraak van het bisschoppencollege. De afwezigheid van protest van de kant van bisschoppen tegen pauselijke afkondigingen is klaarblijkelijk voldoende om eensgezindheid binnen dat College te claimen (cf. Böckenförde 1998).
De euthanasie kwam een jaar later aan de orde in de encycliek Evangelium Vitae (Boodschap van het leven). En weer een jaar later vaardigde de Pauselijke Raad voor het gezin op verzoek van de paus zelf richtlijnen voor biechtvaders uit met daarin de uitspraak: Dé kerk “heeft steeds geleerd dat elke welbewust onvruchtbaar gemaakte cohabitatie een in zich zondige handeling is. Deze opvatting is te beschouwen als definitief en onveranderlijk” [[28]]. De raad verwijst daarbij naar de encycliek van Paulus VI Humanae vitae over de geboorteregeling van 1968. Hier doet zich het curieuze geval voor dat diverse bisschoppenconferenties (Duitsland, Oostenrijk, Belgie, Nederland) van deze encycliek, overigens zeer voorzichtig, afstand hadden genomen en in ieder geval niet als zonder meer verplichtend beschouwden[[29]].
Tussen de Keulse Verklaring en de Instructie gaapt een kloof die niet overbrugbaar is. In de Verklaring wordt een beroep gedaan op de normen van de wetenschappelijke gemeenschap, waarin over alles met redelijke argumenen gediscussieerd mag worden, terwijl binnen de kerk geldt dat iets alleen ter discussie mag staan wanneer de gezagsdragers daarmee accoord gaan. En dat laatste is het leerambt onverdroten blijven verkondigen.
In Humanae vitae en ook eerder tijdens het Concilie, komt heel pregnant de rol van het geweten (van de ouders) aan de orde (zie hierboven). Maar wat is de zeggingskracht van het geweten ten opzichte van het leerambt? Ook daarover heeft JPII het zijne gezegd in de Encycliek Veritatis Splendor (De glans van de waarheid) van 1993[[30]]. “Het geweten is geen autonome en exclusieve instantie om te beslissen wat goed en wat slecht is; veeleer is daarin een principe van gehoorzaamheid jegens de objectieve norm diep ingegrift, die de overeenstemming van zijn beslissingen met de geboden en verboden staaft en vereist, die aan het menselijk gedrag ten grondslag liggen” (60). “Een grote hulp voor de gewetensvorming hebben de christenen in de Kerk en haar leergezag, zoals het Concilie uitlegt: “De christenen moeten bij de vorming van hun geweten de heilige en zekere leer van de Kerk nauwlettend in acht nemen. Volgens de wil van Christus immers is de Kerk lerares van de waarheid. Haar taak bestaat erin de waarheid die Christus is te verkondigen en getrouw uiteen te zetten en tevens de beginselen van de zedelijke orde die uit de natuur zelf van de mens voortvloeien met haar gezag te verkondigen en te bevestigen” (64).
De autoriteit van de Kerk, die zich over morele vraagstukken uitspreekt, doet dus, volgens de paus, aan de gewetensvrijheid van de christenen generlei afbreuk: niet alleen, omdat de vrijheid van het geweten nooit vrijheid?” (los) van” de waarheid, maar altijd en alleen vrijheid “in” de waarheid is; maar ook omdat het leergezag het christelijke geweten geen waarheden aandraagt die het vreemd zijn, maar het wel wijst op de waarheden, die het al moest bezitten, terwijl het die, uitgaande van de oorspronkelijke geloofsdaad, tot ontplooiïng brengt” (id.). Terzijde moet worden opgemerkt dat de koppeling van de begrippen autonoom en exclusief tendentieus is. Kerkleden kunnen zich best tevoren hebben georiënteerd over wat een goede of kwade beslissing zou zijn alvorens een autonome beslissing te nemen. Maar dat is niet het enige. Het geweten dient volgens de encycliek namelijk gehoorzaam te zijn aan de objectieve normen. Die objectieve norm wordt door de kerkelijke autoriteiten gepredikt. Daarmee is de cirkel van de kerkelijke controle weer geheel gesloten.
Uit het voorgaande blijkt al dat de vrijheid van discussie binnen de kerk steeds meer aan banden is gelegd. Maar er is meer. Indien de paus een opvatting eenmaal als definitief en onveranderlijk heeft bestempeld, mag daarover niet meer gediscussieerd worden; indien iemand dat toch doet, maakt hij/zij zich schuldig aan een strafbare daad. Op diocesane synodes mogen dergelijke thema’s ook niet aan de orde komen, zelfs niet om ze als een verzoek aan de paus te richten. Aldus de Instructie over de Diocesane Synoden van 1997[[31]].
5. Een theologisch schrikbewind
Het is niet bij voorschriften en verboden gebleven. Waar Johannes XXIII liever op de kracht van de leer dan op veroordelingen van afwijkende opinies vertrouwde, hadden JPII en Benedictus, XVI daarover duidelijk een andere mening. Dat blijkt uit een (onvolledige) lijst van veroordelingen en waarschuwingen die de regeerperiode van JPII bestrijkt [[32]] en loopt van 1978 t/m 2003. Van 1981 tot zijn verkiezing tot paus in 2005 was kardinaal Ratzinger Prefect van de Congregatie van de Geloofsleer; zijn naam komt dan ook herhaaldelijk in de lijst voor.
Een van de vaak voorkomende objecten is de bevrijdingstheologie. In 1979 wordt die door JPII op de derde conferentie van Latijns Amerikaanse bisschoppen te Pueblo zwaar bekritiseerd omdat daarin marxistische opvattingen zijn verwerkt. In 1982 waarschuwt hij in een schrijven aan de bisschoppen tegen de basisgemeenschappen, omdat die veelal bevrijdingstheologisch geïnspireerd zijn. In 1984 roept Ratzinger de theoloog Gustavo Gutierrez ter verantwoording voor marxistische invloeden in zijn geschriften en veroordeelt de Congregatie van de Geloofsleer de bevrijdingstheologie in Libertatis Nuntius. Bovendien worden de Peruviaanse bisschoppen opgedragen zich ervan te distantiëren, wat zij echter niet doen. In 1988 eist de nuntius van een Braziliaanse bisschop niet langer ermee te sympathiseren en ook deze weigert. In 1989 wordt een vereniging van religieuze ordes in Latijnse Amerika onder curatele gesteld – zij zou te dicht bij de bevrijdingstheologie staan. In 1991 wordt een Mexicaanse bisschop en aanhanger van de bevrijdingstheologie ontslagen, een door bevrijdingstheologen verzorgde bijbeluitgave afgekeurd en de bevrijdingstheoloog Leonardo Boff gedwongen ontslag te nemen uit een redactie. In 1995 wordt het Gutierrez verboden een lezing in Rome te geven. In 1997 sluit de Congregatie voor de opvoeding twee opleidingsinstituten in Mexico, ook zij staan te dicht bij de bevrijdingstheologie. In 1998 begint Ratzinger een nieuw onderzoeksproces tegen Gutierrez. Een Engelse bisschop moet een boek over die theologie terugnemen. In 2003 benoemt JPII nieuwe kardinalen maar daaronder is er geen die relaties heeft met de bevrijdingstheologie.
Een tweede reeks veroordelingen, waarschuwingen en beroepsverboden betreft bekende en ook wel minder bekende theologen. In 1979 moet de moraaltheoloog Bernhard Häring kritiek op Humanae Vitae inslikken en krijgt de Dominicaan Jacques Pohier een leerverbod, bovendien mag hij de liturgie niet meer vieren vanwege zijn opvattingen over God en eucharistie. Tegen Edward Schillebeeckx wordt een proces geopend; de alom bekende Hans Küng wordt de leerbevoegdheid ontnomen omdat hij de onfeilbaarheid ter discussie stelt. In 1983 wordt Ernesto Cardenal bestraft wegens zijn ministerschap in de Sandinistische regering. Ook is er een onderzoek naar bisschop Hunthausen van Seattle wegens zijn verzet tegen bewapening. In 1984 wordt de Leonardo Boff naar Rome geroepen. De generaal der Jezuieten wordt gedwongen Fernando Cardinal (broer van Ernesto) te ontslaan vanwege zijn politieke functie. In 1986 wordt de Amerikaanse theoloog Charles Curran verboden de katholieke leer te onderwijzen wegens zijn kritiek op Humanae Vitae en wordt bisschop Hunthausen volledig ‘kaltgestellt’. In 1987 moet een Benedictijnerabt zijn orde verlaten omdat hij samen met een voormalige, communistisch geworden abt, Giovanni Franzoni, heeft gebeden. Ook wordt de bisschop van Rochester verboden het ‘Imprimatur’ te verlenen aan een boek over sexuele opvoeding en pater Zanotelli wordt op verzoek van de Italiaanse regering uit de leiding van een tijdschrift gezet omdat hij geschreven had over Italiaanse betrokkenheid bij wapenhandel. In 1988 krijgen twee jezuieten een leerverbod. In 1989 mag een verslag van een conferentie van moraaltheologen niet worden gepubliceerd wegens kritiek op Humanae vitae. Ook wordt Luigi Sartori ontslagen als hoogleraar oeceumenisme aan de Lateraanse universiteit. Bovendien wordt een hoofdredacteur van een missiologisch tijdschrift de laan uitgestuurd evenals de uitgever van Etudes die de Kölner Erklärung had ondertekend. Dat lot trof ook de hoofdredacteur van het weekblad Vita Trentina omdat hij de steunverklaring van 63 Italiaanse theologen voor de Kölner Erklärung had gepublieerd. In 1990 mag een bisschop geen doctoraat h.c. ontvangen vanwege zijn liberale instelling. In 1991 moet kardinaal Lorscheider drie gehuwde priesters ontslaan als docent aan een pastoraal-theologisch instiutuut en krijgt Eugen Drewermann een leer- en preekverbod
In 1992 opent kardinaal Ratzinger een proces tegen een Canadese moraaltheoloog wegens zijn visie op de sexualiteit en om dezelfde reden wordt Matthew Fox uit de Dominicanerorde ontslagen. In 1994 wordt de theologe Teresa Berger een leerstoel geweigerd in Bochum. In 1995 ontslaat het Vaticaan bisschop Jacques Gaillot als bisschop van Evreux (Hij wordt in 2015 door Paus Franciscus gerehabiliteerd). In 1996 worden 16 moraaltheoogen in de l´Osservatore Romano aangevallen om hun kritiek op Veritatis Splendor. In 1997 excommuniceert Ratzinger de theoloog Tissa Balasuriya ui Sri Lanka maar deze wordt een jaar later onder druk van zijn medebroeders gerehabiliteerd. Ook krijgen drie Koreaanse theologen een publikatieverbod. In 1998 wordt een proces geopend tegen de Australier Paul Collins wegens een boek over de macht van de paus. Collins treedt zelf uit het ambt. Van de Jezuiet Mello wordt elf jaar na zijn dood een heruitgave van zijn werken verboden wegens “afwijkende opvattingen”. Ook wordt Jacques Dupuis gesuspendeerd wegens zijn boek over religieus pluralisme; kardinaal König verdedigt Dupuis en krijgt een waarschuwing. De filosoof Luigi Lombardi Vallauri, wordt uit zijn ambt als hoogleraar in Milaan ontheven vanwege zijn opvattingen over de hel, de erfzonde, het gezag van het leerambt en de seksuele moraal. In 1999 wordt een Amerikaan priester gesuspendeerd wegen ongehoorzaamheid en in 2000 krijgt een bisschop een waarschuwing omdat hij condoomgebruik ‘het mindere kwaad’ noemt. In 2001moet de Spaanse theoloog Marciano Vidal op last van Ratzinger zijn opvattingen over geboortebeperking, abortus en homoseksualiteit terugnemen en wordt een Amerikaanse priester ervan beschuldigd van de katholieke leer af te wijken. De Zwitser Josef Imbach wordt zijn leerstoel ontnomen omdat hij in een boek de historiciteit van de wonderen van Jezus ter discussie gesteld had. In 2003 wordt de leider van een basisgemeente uit zijn ambt ontzet en een Benedictijnse abt als abt ontslagen omdat hij nonnen uit India had opgenomen die gevlucht waren voor hun in het Vaticaan invloedrijke abdis Tekla Famigilietti. Bovendien verklaart de Congregatie van de Geloofsleer de boeken van de Spaanse lekentheoloog Tamayo als afwijkend van het katholieke geloof.
Vermelding verdienen ook de maatregelen die op besluiten van bisschoppenconferenties betrekking hebben. In 1980 worden de Nederlandse bisschoppen op hun Bijzondere synode in Rome gedwongen de besluiten van het Pastoraal Concilie terug te nemen. In 1988 wordt in de Apostolische Constitutie de Curie t.o.v. de bisschoppen opgewaardeerd[[33]]. In 1989 schrapt Ratzinger een agendapunt van de komende Amerikaanse bisschopsconferentie over de ‘verantwoordelijkheid van theologen’ als te liberaal. In 1993 verplicht hij drie Duitse bisschoppen hun brief over de geoorloofdheid van de communie van gescheidenen terug te nemen. In 1997 wijst het Vaticaan in een brief aan de Amerikaanse bisschopsconferentie de vertaling van enkele liturgische boeken af. In 1999 dwingt het Vaticaan de Duitse bisschoppen advisering van zwangere vrouwen inzake abortus af te breken. In 2001 worden alle verzoeken om pastorale veranderingen van de bisschoppensynode van Oceanië afgewezen. In de Apostolische Exhortatie van oktober 2003 bekrachtigt de paus de stelling dat de bisschoppensynode slechts een „raadgevend instrument” is [[34]].
Tenslotte zijn er veroordelende stellingnames m.b.t. centrale vraagstukken. In 1979 wijst de paus tijdens zijn Amerikaanse reis het verzoek van Amerikaanse nonnen, vrouwen toegang tot alle kerkelijke ambten te verlenen af. In 1980 publiceert de Congregatie van de Geloofsleer striktere normen m.b.t. dispensatie in het celibaat en de laïcisering van priesters. In 1981 onderstreept Familiaris consortio[[35]] dat gescheiden en opnieuw gehuwde christen niet ter communie mogen gaan en als broeder en zuster moeten samenleven. In 1984 worden gemeenschappelijke boetevieringen als vernieuwing van de biechtpraktijk afgewezen. In 1986 publiceert Kardinaal Ratzinger Homosexualitatis problema [[36]]. Daarin beklemtoont hij dat homoseksuele neigingen objectief verkeerd zijn en homoseksuele activiteiten ongeoorloofd. In 1988 wordt in Mulieris dignitatem[[37]] opnieuw de wijding van vrouwen afgewezen en in 1989 gebeurt het zelfde met de kunstmatige geboortebeperking. In 1993 gebeurt dat laatste weer opnieuw en wordt ook de legalisering van echtscheiding afgewezen. In datzelfde jaar onderstreept de paus dat het celibaat verplicht blijft voor de Latijnse kerk. In 1994 verbiedt de Congregatie een Engelse vertaling van de Katechismus vanwege zijn “feministische en inclusieve taal”. In Ordinatio sacerdotalis[[38]](22) stelt de paus dat de kerk het recht niet heeft vrouwen te wijden en verklaart bovendien de debatten erover geëindigd. En de Congregatie herhaalt in een brief aan de bisschoppen het verbod van het communiceren van gescheidenen die opnieuw gehuwd zijn. In 1995 noemt de paus in zijn encycliek Evangelium vitae parlementen die abortus legaliseren “tiranniek”(70). In 1997 worden 2,5 miljoenen handtekeningen van de kritische beweging Wir sind Kirche terzijde gelegd omdat de kerk geen democratie is. In 2001wijzen Ratzinger en twee andere kardinalen het diaconaat van vrouwen af. In 2003 krijgen alle oversten van religieuze orden de aanwijzing alle kandidaten met homoseksuele neigingen te ontslaan. In 2003 wordt in de encycliek over de Eucharistie de intercommunie (katholiek en protestant) afgewezen en eist Ratzinger van katholieke parlementariërs dat zij tegen de gelijkstelling van het homohuwelijk en gewone huwelijken zullen stemmen.
6. Averechtse effecten
De vrijwel totale afwijzing van de encycliek Humanae Vitae wees er al op dat het kerkvolk zich niet meer de wet liet voorschrijven en dat de centrale leiding aan gezag begon te verliezen. Het Concilie had hen geleerd dat er ook andere benaderingen mogelijk waren. Paulus had het ook kunnen weten toen hij na het Pastoraal Concilie twee conservatieve bisschoppen benoemde. Dat leidde al tot tweespalt binnen de katholieke gemeenschap wat nog sterker werd toen JPII in 1985 bij een bisschopsbenoeming nog eens duidelijk tegen de wens van de lokale kerk inging. Tijdens zijn bezoek bleven de straten leeg en bij de officiële ontvangst werd hij krachtig tegengesproken. Toen ontstond ook de kritische Acht Mei beweging. Die ging na vijftien jaar wel ter ziele maar droeg wel bij aan de vorming van een zelfbewuste mentaliteit van gelovigen. Zij wilden hun eigen gaan en trekken zich weinig meer van Rome en de bisschoppen aan.
Dat is niet alleen in Nederland het geval. Ik noem een paar voorbeelden, berustend op (Amerikaans) onderzoek. Het eerste refereert aan uitspraken van paus en bisschoppen over het weigeren van de communie aan degenen die zich voor de legalisering van abortus uitspreken. 76 % van de (Amerikaanse) vrouwen is tegen die weigering en 78% van de katholieke vrouwelijke politici. Volgens 83 % van de laatsten is er geen religieuze verplichting te stemmen volgens de wens van bisschoppen en 74% is het oneens met de stelling, niet te mogen stemmen op politici die de legalisering afwijzen. Slechts 7 % van de katholieke vrouwen vinden uitspraken van bisschoppen van belang, 30% vindt ze van weinig belang en voor 40% hebben ze geen enkele betekenis voor politieke keuzen.
Een ander onderzoek biedt het volgende. Er werden twaalf vragen voorgelegd welke thema’s van belang waren voor katholieken. Meer dan 75% noemde als eerste: de armen helpen, de Verrijzenis van Christus en Maria. Het minst belangrijk waren abortus, het leergezag en het celibaat. Een andere vraag was welke opvattingen iemand tot “niet meer katholiek” zouden maken. Meer dan 60% was van mening dat men goed katholiek kon zijn, ook als men aan geboortebeperking deed, abortus onder bepaalde omstandigheden goedkeurde, hertrouwde na echtscheiding en samenwoonde zonder huwelijk.
Opvallend is ook de vergeefse strijd van paus Benedictus tegen het homohuwelijk waartegen hij alle krachten van de Vaticaanse diplomatie had ingezet. Dat werd een volstrekte afgang. Nederland brak in 2001de ban, in 2003 volgde België en daarna Spanje, Canada, Zuid-Afrika, Noorwegen, Zweden, Portugal, IJsland, Argentinië, Denemarken (later ook Groenland en de Faeröer), Brazilië, Frankrijk, Uruguay, Nieuw-Zeeland, Luxemburg, de Verenigde Staten, Ierland, Colombia, Finland, Malta, Duitsland, Australië, Oostenrijk en Taiwan. Het merendeel van het Verenigd Koninkrijk en 17 deelstaten in Mexico erkennen het homohuwelijk eveneens. Ook heeft het Hooggerechtshof op Costa Rica positief beslist.
Voorts kan nog eens gewezen worden op wat al decennia speurbaar is. De religieuze praktijk neemt nog steeds af; dat valt goed af te lezen uit leegstaande kerkgebouwen. De ambtsverlatingen worden geschat op 100.000 en nogal wat priesters leven in concubinaat met instemming van de gelovigen. De priesteropleidingen leiden een zieltogend bestaan en parochies moeten het doen met importpriesters uit Afrika en Azië. In Amerika waren in 2010 40.000 priesters en 31.000 leken in de pastoraal werkzaam en tegen 2020 zullen de leken de priesters in aantal overtreffen. Het staat in pijnlijk contrast met wat de officiële documenten voorstaan en voorschrijven.
Dat kan natuurlijk niet alleen aan het beleid worden toegeschreven, er zijn ook maatschappelijke ontwikkelingen in het geding, maar dan blijft toch staan dat degenen die in de kerk blijven, hun eigen gaan en dat de kerk geen antwoord heeft weten te vinden op de maatschappelijke ontwikkelingen. Zij heeft geen andere mogelijkheid gezien dan al het oude nog eens krachtig onder woorden te brengen. Geleerd heeft zij niets en dat is nog eens bij uitstek gebleken in de interventie van de emeritus paus Benedictus voorjaar 2019. Daarop kom ik aanstonds terug. Eerst moet nog iets gezegd worden over de schandalen die een extra zware klap hebben toegebracht aan het morele aanzien van de kerk. Was de vervreemding door het beleid al groot, de schandalen deden om zo te zeggen de deur dicht. Het zijn er drie: het financiële schandaal, het breed verbreidde seksuele misbruik en het zichtbaar worden van de monumentale hypocrisie van het offensief tegen de homoseksualiteit.
7. Schandalen
Over het financiële schandaal heb ik een vorige bijdrage[[39]] het een en ander gezegd, waarbij ik het hier kan laten. Het tweede heeft een formidabele opschudding verwekt, niet alleen vanwege de enorme omvang ervan[[40]] maar ook vanwege de langjarige systematische verdoezeling, ook door de hoogste leiding van de kerk; die toonde zich vooral bezorgd voor de zuiverheid van het kerkbeeld. Over dat drama is heel veel geschreven wat hier niet hoeft te worden herhaald. Wel noem ik twee betekenisvolle feiten.
Het eerste is, dat kardinaal Ratzinger die vanaf 1981 vele klachten over misbruik op zijn bureau kreeg, daaraan weinig tot niets deed en in 2001 niet alleen verordende dat alle gevallen bij hem gemeld ‘moesten’ worden maar ook dat daaraan geen ruchtbaarheid mocht worden gegeven, op straffe van excommunicatie. De justitie bleef er dus volledig buiten. Dat hebben zeer velen volstrekt onbegrijpelijk gevonden en het wordt hem ook zwaar aangerekend.
Het tweede heeft betrekking op de relatie tot Marcial Maciel[[41]], de stichter van de Legionairs van Christus. JPII was zeer gecharmeerd van deze ‘glanzende’ religieuze organisatie met duizenden seminaristen, fanatieke loyaliteit aan de paus en fondsen die in de miljoenen liepen. Vóór zijn smadelijke val stond Maciel aan het hoofd “van een imperium dat 15 universiteiten, 50 seminaries, 177 middelbare scholen, 125 kloosters en 1200 gebedshuizen telde. De stichter en leider hield de schijn op van soberheid maar reed in dure sportwagens, in luxe hotels, bezat valse identiteiten, onderhield twee vrouwen bij wie hij zes kinderen had en misbruikte een van zijn zonen.
Jaren eerder was hij al ‘betrapt’. In jaren veertig werd hij wegens duistere seksuele affaires tweemaal van een seminarie verwijderd. Hij gebruikte drugs, werd bij het Vaticaan aangegeven en in 1956 geschorst door kardinaal Valeri. Toch werd hij in 1958 van alle blaam gezuiverd. In 1965 werden de legionairs door Paulus VI officieel erkend, wat in 1983 door JPII werd herbevestigd. In 1977 werd hij door zeven seminaristen in Rome aangegeven voor misbruik; later kwamen er ook beschuldigingen bij de Congregatie van de Geloofsleer binnen. Ratzinger voerde daar toen de scepter, maar ondanks dat de beschuldigingen steeds doorgingen, startte hij geen enkele procedure. Hij kreeg daarvoor bij JPII ook geen voet aan de grond, want die was bevriend was Maciel. Dat bleek wel heel duidelijk toen JPII persoonlijk bij de viering van Maciels zestigjarig priesterfeest zijn opwachting maakte. Pas na de dood van JPII zette Benedictus de zaak door. In 2005 werd Maciel uit al zijn functies gezet, kreeg hij de straf van het zwijgen opgelegd en mocht hij nooit meer de sacramenten toedienen. Hij werd echter niet aan justitie uitgeleverd noch geëxcommuniceerd. Zelfs kreeg hij geen kerkelijk proces ‘vanwege zijn leeftijd en kwetsbare gezondheid’. Vergelijk dat met de hierboven geciteerde uitspraak van die oude dominicaan.
De vraag dringt zich op hoe zoiets mogelijk was. Martel voert zes argumenten aan die stuk voor stuk plausibel zijn. Allereerst de verblinding van het succes, dan de ideologische verwantschap tussen JPII en de Legionairs: een ultrarechtse, anticommunistische organisatie. Als derde factor geldt het verschaffen van fondsen aan JPII voor de steun aan Solidarnosc en Waleca. Geld speelde ook een rol als smeergeld aan Romeinse beschermers waaronder kardinalen. (Ratzinger zou dat geld geweigerd hebben evenals Bergoglio, de huidige paus, die Maciel al vroeg beschuldigd had). Martel is overigens van mening dat de zesde factor, de pijnlijkste en meest diepgaande” is: dat is de “cultuur van geheimhouding die nodig was om de homoseksualiteit van priesters, bisschoppen en kardinalen te verbergen”.
En daarmee zijn we bij het derde schandaal waarnaar Martel uitvoerig en zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Hoewel statistieken ontbreken leveren de 1500 interviews onder alle lagen van de kerk een verbijsterende resultaat op. Een flink aantal bisschoppen en kardinalen blijkt homoseksueel te zijn. Dat verwacht men niet als er zo tegen homoseksualiteit geageerd wordt en homo’s zelfs niet gewijd mogen worden. Bovendien hebben zij talloze affaires waarvan insiders vaak weet hebben. Ook dat is vreemd omdat homo’s wel positief benaderd mogen worden als zij maar niet ‘praktiseren”. Over schendingen van het celibaat maakt men zich in de Vaticaanse wereld echter niet zo druk, als het maar niet publiek wordt. Want dan wordt het aanzien van de kerk geschaad.
Wat echter wel telt is, dat men niet voor de eigen identiteit als homo kan uitkomen, hoe ‘kuis’ ook want behalve dat dit vragen oproept over anderen, zou het openlijk in strijd zijn met de positie die je bekleedt. Want homoseksualiteit maakt ongeschikt voor het priesterschap[[42]]. Een dergelijke instelling schept een hypocriete wereld waarin men elkaar gevangen houdt in geheimhouding, omdat elke openbaarheid de eigen positie zou ondergraven. Dat kan begrijpelijk maken dat over misbruik wordt gezwegen omdat de aanklager daardoor zelf kwetsbaar kan zijn.
Dat tot op de hoogste niveaus van de kerk sprake is van een dergelijke mate van onwaarachtigheid en geheimhouding en van misdragingen die door dezelfden in de publiciteit fanatiek bestreden worden – de homoseksueel wordt publiekelijk homofoob – is desastreus voor het vertrouwen van een geloofsgemeenschap in degenen “die boven hen gesteld zijn”. Wie kan nog onbevooroordeeld luisteren als hem de passie wordt gepreekt door geestelijke leiders die blind zijn voor de balk in het eigen oog. Dat kan pas goed komen als er werkelijk radicale veranderingen zouden gaan plaatsvinden. Maar hoe groot zijn de kansen daarvoor en welke beren staan er op de weg.
8. Perspectieven en problemen
Martel citeert in zijn verontrustende boek een “duits sprekende bisschop” die, naar aanleiding van het aftreden van Benedictus, het volgende zegt: “Zijn verboden, zijn regels, zijn fantasieën, er blijft niets van overeind. En zelfs al durft niemand dat binnen de kerk openlijk te bekennen, iedereen weet dat wij geen einde kunnen maken aan seksueel misbruik door priesters zolang we het celibaat niet afschaffen, zolang homoseksualiteit niet erkend wordt door de kerk, zodat priesters misbruik kunnen aangeven zonder angst voor repercussies, en zolang vrouwen niet tot priester gewijd kunnen worden. Alle andere maatregelen zijn zinloos”[[43]].
Dat klinkt kordaat maar veronderstelt nogal wat. Om te beginnen vraagt het de oprechte erkenning dat de ellende mede te danken is aan de structuur en de opvattingen van de Kerk. JPII heeft ooit excuses aangeboden voor ernstige fouten van de Kerk in het verleden (kruistochten, inquisitie, gedwongen christianisering, schuld aan de Reformatie) maar Ratzinger was daar radicaal tegen. Hij wilde klaarblijkelijk niet leren van de geschiedenis – de Kerk als zodanig is heilig – en zijn Essay[[44]] van 15 april jl. bevestigt dat nog eens.
Afgezien van de vraag of het passend en wijs is voor een emeritus zich zo openlijk te bemoeien met het beleid van zijn opvolger, er zelfs dwars tegen in te gaan , is de inhoud en kwaliteit van dat essay van bedenkelijk niveau. Ik noem de belangrijkste punten. Volgens Benedictus is het misbruik een gevolg van de seksuele revolutie in de jaren zestig. Daarin werd volledige seksuele vrijheid voorgestaan. Ook “pedofilie werd beschouwd als geoorloofd […] De collapse van de volgende generatie priesters en de toeneming van de laïciseringen was daar een gevolg van”. Dat wordt eenvoudig gesteld zonder nadere bewijsvoering. Hoe het bijvoorbeeld dan zat met het misbruik vóór die tijd, komt niet aan de orde. Een tweede vermeldenswaardig punt betreft de moraaltheologie. “De crisis in de rechtvaardiging en verkondiging van de moraaltheologie nam in de jaren tachtig en negentig dramatische afmetingen aan. Toen werd ook de Kölner Erklärung gepubliceerd”. Alles kwam op losse schroeven te staan – werkelijk? Het verval van de moraal werd ook zichtbaar in seminaries. Daar werden homoseksuele cliques gevormd, er kwamen gehuwden in de eetzalen, zelfs met kinderen en in “niet weinig seminaries werden studenten die mijn boeken lazen, ongeschikt voor het priesterschap bevonden”. Een derde punt: bij de benoeming van bisschoppen moest hun ‘conciliariteit’ een criterium zijn “wat natuurlijk verschillende dingen kan betekenen […] In veel gevallen betekende het een negatieve en kritische houding t.o.v. de traditie en radicale openheid voor de wereld”. Heel curieus is wel de uitspraak dat de vele garanties die aangeklaagden hebben bij een rechtszaak – hij noemt dat ‘procedureel protectionisme’– het haast onmogelijk maakten tot een veroordeling te komen. Daar zullen de vele slachtoffers van de Congregatie van de Geloofsleer wel van opkijken. Aan het eind stelt Benedictus nog de vraag waarom het misbruik zo’n omvang aannam en zijn antwoord is: “de afwezigheid van God”, en een samenleving zonder God is “een samenleving zonder maat”. Hij eindigt met het volgende. Vandaag de dag is het verwijt aan God dat zijn kerk totaal slecht is. ”Maar de idee van een betere kerk - een eigen creatie – stamt van de duivel”. De slachtoffers komen in het zeventien pagina’s tellende stuk niet voor.
De reacties waren overwegend vernietigend en soms buitengewoon hard geformuleerd. Volgens de jezuiet en journalist Thomas Reese[[45]] bewijst het “dat het een goed idee was van Benedictus om af te treden omdat hij geen voeling meer heeft met de oorzaken van het misbruik; hij leeft in een Platoonse wereld van ideeën waar feiten er niet toe doen”. De theoloog en hoogleraar Massimo Faggioli[[46]] vindt dat “dit essay zijn reputatie heeft geschaad en verwarring heeft gezaaid. … Het onderstreept de behoefte aan een nieuwe generatie kerkelijke leiders die de misbruikcrisis op hun eigen termen kunnen behandelen in plaats van cliché’s, excuses en evasieve antwoorden te recyclen”. En de theoloog Hermann Häring schrijft: “Statt sich zu ärgern, könnte man sich stellvertretend auch schämen über den Zerfall eines Geistes, der uns in den besten Jahren wenigstens noch in Atem hielt, denn sein Konservatismus und seine Intransigenz hatten noch einiges Niveau. Unverhüllt erscheinen jetzt die Abgründe einer erschreckenden Denkstruktur, voll von archaischer Vereinfachung, unverdautem Ressentiment und destruktiver Polarisierung, das ganze inszeniert zu einer Selbstverteidigung um jeden Preis…“[[47]]. Ik geef deze commentaren ook weer omdat daaruit blijkt dat ten aanzien van de hoogstgeplaatsten geen blad meer voor de mond wordt genomen, een formidabel verschil met de tijd rond het Concilie om van de tijd daarvoor maar niet te spreken.
Helaas is het meer dan waarschijnlijk dat er heel wat meer leidende figuren zo denken. Dan moet niet alleen naar zelfstandige individuen worden gekeken maar ook naar hun onderlinge verbondenheid die een gemeenschappelijke mentaliteit bewerkstelligt. In dat verband heeft Hermann Häring de interessante gedachte opgeworpen dat de hogere clerus (in de lagere is het uitgesleten) een “Mannenbond” vormt: een “Elitegruppierung mit einer sittlichen Ausnahmestellung und strengen inneren Gehorsamsstruktur, einer frauenfeindlichen Praxis und Mentalität, einem Lebensunterhalt aus Schutzgeldern und Steuern sowie mit dem Bewusstsein göttlicher Auserwählung” [[48]]. Het voert hier te ver daarop uitvoeriger in te gaan maar dergelijke formaties zijn zeer resistent tegen verandering. Wat betekent dat dezulken van het toneel moeten zijn verdwenen, voordat vernieuwende maatregelen kunnen worden gerealiseerd. En dat kost tijd.
Maar onder dit alles schuilt een dieper probleem waarvan de oplossing buitengewoon onzeker is. Dat probleem is door Hermann Häring beknopt geformuleerd aan de hand van slechts één voorbeeld. “Nach offizieller, theologisch bis ins Detail durchorganisierter Lehre mit kirchlichem Verfassungsrang haben die Gegner einer Frauenordination recht. Immerhin hat 1870 ein Konzil die Unfehlbarkeitslehre feierlich zum Dogma erhoben und 1965 ein zweites Konzil auf den weltweiten bischöflichen Konsens ausgeweitet. Und machen wir uns nichts vor: Genau dies ist auch die Position von Papst Franziskus”.
Er zijn vele voorbeelden die om verandering vragen, in het verleden als onveranderlijk zijn geformuleerd en die in sacraal beton zijn gegoten. Dat kan niet het laatste woord zijn, zegt Häring: “Wir dürfen und wir können nicht mehr widerspruchslos den Un- und Widersinn eines solchen Modells hinnehmen, das alle Kernthemen des Glaubens blockiert. Das totalitär ausgebildete Unfehlbarkeitsdogma lässt keine Verhandlungen und Kompromisse zu. Doch sollte auch klar sein, dass die Abkehr von diesem Modell eine Umkehr von höchster Tragweite verlangt. Aus offizieller Perspektive geht es um die Identität des römisch-katholischen Glaubens. Lange Zeit konnte man hoffen und hofften wohl die Reformbewegungen, der Bann des Unfehlbaren werde sich irgendwann in Stille verflüchtigen. Jetzt, da er von Rom wieder belebt wird, ist unverzüglicher und schärfster Widerstand angesagt.[…] Deshalb muss die Unfehlbarkeitskritik zum ceterum censeo aller Reformbemühungen werden“ [[49]].
Dat wordt dus een lange weg. Maar de diepe kloof tussen de kerkelijke leiding die zich door de massieve dogmatiek laat leiden en de gelovigen die een bijbels-christelijk leven willen leiden, heeft ook positieve aspecten. De gelovigen raken er aan gewend hun eigen weg te gaan, volgens de maatstaven van hun eigen geweten. Zij hoeven niet te wachten op een omslag op het hoogste niveau.
Prof. Dr. L. Laeyendecker is emeritus hoogleraar algemene sociologie van Leiden
[1] Johannes Paulus I is slechts 33 dagen paus geweest en kan hier buiten beschouwing blijven
[2] P. Hebblethwaite, Johannes XXIII, De paus van het concilie, Haarlem 1985, 513)
[3] L.Laeyendecker, The Second Vatican Council of the R.C. Church, in: J.A.C. van Ophem & C.H.A. Verhaar (eds), On the Mysteries of Research, Leeuwarden 2007, 251-272
[4]X. Rynne, Brieven uit Vaticaanstad IV, Utrecht 1966, 260
[5] http://w2.vatican.va/content/paul-vi/de/encyclicals/documents/hf_p-vi_enc_25071968_humanae-vitae.html
[6] https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=8
[7] https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=670&zoek=evangelium+vitae
[8] F. Martel, Sodoma, Amsterdam 2019, 408
[9] Rynne o.c. 593
[10] Rynne o.c.281
[11] Rynne o.c. 374.
[12] De veel geprezen, uiterst goed geïnformeerde commentator Rynne zegt over Paulus het volgende: “de paus is een mens die kennelijk verscheurd wordt door twijfels, gekweld door gewetensangsten, achtervolgd door persoonlijk perfectionisme en boven alles overheerst door een overdreven bezorgdheid – sommige noemen het een obsessie – voor het prestige van zijn ambt als paus”. … Hij is de paus van de ’maren’ genoemd o.c. III, 281).
[13] Discorso di Paolo vi alla pontificia commissione per la revisione del codice di diritto canonico (nov. 1965);
https://w2.vatican.va/content/paul-vi/la/speeches/1965/documents/hf_p-vi_spe_19651120_diritto-canonico.html
[14] “qui tamen regendi carent facultate”. Probleem is dat ‘facultas’ ‘mogelijkheid’, ‘gelegenheid’, ‘geschiktheid’ kan betekenen. Wat nu precies de reden is, blijft daarom enigszins duister. Helder is wel, dat ze er bestuurlijk niet aan te pas komen.
[15] Wetboek van canoniek recht, Latijns-Nederlandse uitgave, Hilversum-Kevelaer 1983
[16] o.c. XV-XXIII
[17]Bij de volgende weergave baseer ik me gedeeltelijk op de voortreffelijke analyse van wijlen Werner Böckenförder, een gelovig katholieke Duitse topjurist, theoloog, en lid van het Bundesverfassungsgericht, in zijn Kirchenrechtliche Anmerkungen zur gegenwärtigen Lage in der römisch-katholischen Kirche, Orientierung 62(1998), 21
[18] zie de artikelen 331, 332 en 333 uit het Kerkelijk Wetboek.
[19] o.c.
[20] o.c. ; zie ook http://www.bishopaccountability.org/news2008/09_10/Episcopal_Questionnaire_08.pdf. Opmerkelijk is dat ook naar de gezondheid van de familie van de kandidaat gevraagd wordt.
[21] Daarmee wordt in het Wetboek “niet alleen de paus aangeduid , maar ook, tenzij uit de aard der zaak of uit de context iets anders blijkt, het Staatssecretariaat, de Raad voor publieke aangelegenheden van de Kerk en andere Instituten van de Romeinse Curie” can. 361
[22] http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/de/motu_proprio/documents/hf_jp-ii_motu-proprio_30061998_ad-tuendam-fidem.html
[23]https://www.dbk.de/fileadmin/redaktion/veroeffentlichungen/verlautbarungen/VE_129.pdf
[24] https://www.wir-sind-kirche.de/files/90_k%c3%b6lnerkl.pdf
[25]http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/documents/rc_con_cfaith_doc_19900524_theologian-vocation_en.html
[26]http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/documents/rc_con_cfaith_doc_1998_professio-fidei_ge.html, Toelichting van de Congregatie van de geloofsleer (Ratzinger). punt 7
[27] o.c. 11 “Ohne eine dogmatische Definition vorzunehmen, hat der Papst bekräftigt, dass diese Lehre endgültig zu halten ist”.
[28]http://www.vatican.va/roman_curia/pontifical_councils/family/documents/rc_pc_family_doc_12021997_vademecum_ge.html
[29] Bijvoorbeeld de Duitse bisschoppen in de Königsteiner Erklärung https://www.dbk.de/fileadmin/redaktion/veroeffentlichungen/Sonstige/k_nigsteiner_erkl_rung.pdf
[30] https://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/nl/encyclicals/documents/hf_jp-ii_enc_06081993_veritatis-splendor.html
[31] Zie noot 6
[32] http://www.kirche-in.at/index.php?lk=44&thisOffset=0&lineIndex=1
[33]Art. 31 “Diese Besuche (om de 5 jaar) sollen sorgfältig und in geeigneter Weise vorbereitet werden, so daß die drei wesentlichen Elemente, aus denen sie bestehen, nämlich die Wallfahrt zu den Gräbern der Apostelfürsten und ihre Verehrung, die Begegnung mit dem Papst sowie die Gespräche mit den Dikasterien der Römischen Kurie glücklich voranschreiten und einen erfolgreichen Ausgang nehmen”. Zu diesem Zweck soll dem Heiligen Stuhl sechs Monate vor dem Zeitpunkt des Besuchs der Bericht über den Zustand der Diözese übersandt werden. Von den jeweils zuständigen Dikasterien muß alles sorgfältig geprüft und deren Anmerkungen einer besonderen, zu diesem Zweck eingerichteten Arbeitsgruppe mitgeteilt werden, damit eine kurze Zusammenfassung von allem erstellt werden kann, die bei allen Gesprächen beachtet werden soll´
[34] Pastores gregis nr. 58
[35] http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/en/apost_exhortations/documents/hf_jp-ii_exh_19811122_familiaris-consortio.html
[36]http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/cfaith/documents/rc_con_cfaith_doc_19861001_homosexual-persons_ge.html
[37] http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/en/apost_letters/1988/documents/hf_jp-ii_apl_19880815_mulieris-dignitatem.html
[39] Conflicten in het Vaticaan, Civis Mundi 41
[40] Martel o.c. geeft cijfer 617
[41] Deze weergave berust op Martel, o.c. hoofdstuk 10
[42] To the probable bafflement of moralistic Anglo-Saxon northerners, quite genuinely no one in this Mediterranean culture seems particularly bothered about that, as long as scandal is avoided” En voorts: "thou shalt not be truthful, and act and live honestly as a publicly gay man, however chaste": for that would be to raise questions about all the others, as well as publicly to contradict the official position that you are suffering from a grave objective disorder which makes you unsuitable for the priesthood, aldus de insider J. Alison in een uitvoerige en zeer informatieve bespreking van Sodoma.
[43] Martel o.c. 622.
[44] https://www.catholicnewsagency.com/news/full-text-of-benedict-xvi-the-church-and-the-scandal-of-sexual-abuse-59639
[45] https://religionnews.com/2019/04/15/benedicts-unfortunate-letter-ignores-the-facts-on-the-catholic-sex-abuse-crisis/
[46] https://johnmenadue.com/massimo-faggioli-benedicts-untimely-meditation-how-his-essay-on-sex-abuse-is-being-weaponized/
[47] https://www.hjhaering.de/vom-ungeist-theologischer-rechthaberei/