Demografische problemen in de Europese Unie

Civis Mundi Digitaal #86

door Jan de Boer

De demagogische en angstwekkende obsessie inzake het migratievraagstuk van de nationalistische en populistische krachten in de Europese Unie heeft vooraan gestaan bij de Europese verkiezingen. De verkiezingswinst van extreemrechts toont aan dat de politieke gok om in te spelen op de angst van een mogelijke overstroming door horden van buiten Europa nog altijd loont. Dit focussen draagt in ieder geval bij aan het aan het oog onttrekken van twee andere demografische verschijnselen die het Europa van morgen duurzaam en structureel doen veranderen: het ouder worden van de bevolking en migratie binnen Europa.

In minder dan dertig jaar is 20 procent van de Roemeense bevolking, 12 procent van de Bulgaren en 7 procent van de Polen volgens cijfers van Eurostat in een ander land van de Europese Unie gaan werken. Dit heeft een heel scala aan consequenties voor de stabiliteit van de Europese Unie tot gevolg. Deze uittocht betrof allereerst de landen van Centraal- en Oost-Europa na de val van de muur van Berlijn, en kreeg een heel andere en veel grotere omvang als gevolg van de financiële crisis in 2008, die met de schuldcrises van de Verenigde Staten nog eens extra aangewakkerd werd.

De economische ineenstorting in Zuid-Europa heeft honderdduizenden Portugezen, Spanjaarden, Grieken, Italianen hun land doen verlaten om met name in Duitsland en Engeland werk te vinden. Sinds 2008 hebben zo meer dan 2 miljoen jonge Italianen hun land vaarwelgezegd. In Portugal vertrokken rond de 10.000 mensen per maand in 2012, vooral jongeren: een verschijnsel vergelijkbaar met de exodus in de jaren ‘60, tijdens het bewind van de dictator Salazar. Daartegenover staat dat Duitsland volgens het Duitse bureau voor de statistiek Destatis in dezelfde periode 2,7 miljoen Europese burgers heeft ontvangen, twee en een half keer zo veel als de vluchtelingengolf in 2015. Onder deze condities is het niet vreemd dat in het Hongarije van Viktor Orban of in het Italië van Mateo Salvini de bevolking zich meer zorgen maakt over de emigratie dan de immigratie, zoals een enquête door YouGov voor rekening van de denktank ‘European Council on Foreign Relations’ aantoont. Een niet te verwaarlozen deel van de bevolking van deze landen zou graag zien dat hun regering het langdurig verblijven in het buitenland zou tegengaan.

In tegenstelling tot de uittochten in het begin van de 20e eeuw of in de jaren ‘60 betreft het deze keer jonge gediplomeerde jongeren, met als gevolg dat hun vertrek bijdraagt aan een vermindering van de actieve bevolking en een teruggang van de productiviteit in de emigratielanden. Dit verschijnsel heeft geleid tot een spectaculaire verplaatsing van rijkdom. De journalist Federico Fubini heeft in een artikel op 17 mei jongstleden, gepubliceerd door ‘Project Syndicate’, berekend dat het feit dat de Oost- en Zuid-Europese landen hun jongeren met door hun gefinancierd onderwijs en opleiding hebben laten vertrekken, over de periode 2009-2017 meer dan 200 miljard euro aan de Duitse economie heeft bijgedragen. Dat doet mij opmerken dat Duitsland zich wel wat meer solidair naar de Zuid-Europese landen zou mogen opstellen!

Het andere onderwerp dat Europa op haar demografische grondvesten doet schudden is het ouder worden en de krimp van haar bevolking. Wat betreft de vermindering van het vruchtbaarheidspercentage is – afgezien van de verschillende situaties in ieder land – de globale teruggang halverwege de vorige eeuw begonnen. De dynamiek, de noden en de structuur van ‘de grootste markt op aarde’ ondergingen ingrijpende veranderingen. Gelijktijdig kondigden zich enorme uitdagingen aan wat betreft de financiering van pensioenen en de afhankelijkheid van ouderen, die gecoördineerde acties op Europese schaal nodig zullen maken.

Veroudering aan ene kant, uittocht aan de andere kant, het zijn beide demografische vraagstukken voor de emigratielanden. Na het verlies van hun gediplomeerde jongeren en hun competenties zullen de Zuid-Europese landen en het merendeel van de landen in Centraal en Oost-Europa (PECO) grote moeilijkheden hebben om zich te wapenen tegen de gevolgen van de neergang van het aantal van hun contribuanten om de houdbaarheid van hun pensioensystemen overeind te houden. Deze situaties zijn niet overal gelijk. De PECO-landen die een gestaag ritme wat betreft economische groei kennen, beginnen een tekort aan arbeidskrachten te krijgen zonder dat dat leidt tot voldoende hogere salarissen om de economische convergentie met het westen en noorden van Europa zeker te stellen. De regeringen van deze landen geven de voorkeur aan de attractiviteit van hun gebied voor investeerders om zo de opkomst te realiseren van een middenklasse met een koopkracht te vergelijken met die van het westen. De uittocht gaat vooralsnog wel even voort, waarmee de vraag wie de pensioenen financiert recht overeind blijft staan. Voor een land als Italië daarentegen, dat lijdt aan een bloedarmoedige economische groei die wegens een gebrek aan voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten het risico loopt zich niet te kunnen verbeteren, is een retour naar een begrotings- en sociaal evenwicht een vrijwel onmogelijke missie. Bij de campagnes voor de Europese verkiezingen zijn deze demografische vraagstukken, die een Europese aanpak niet kunnen missen, niet of nauwelijks aan de orde gekomen. Onbegrijpelijk, want zij zijn toch cruciaal voor de komende jaren.