Civis Mundi Digitaal #90
Bespreking van: Rutger Bregman, De meeste mensen deugen: Een nieuwe geschiedenis van de mens. De Correspondent, 2019.
Is de beschaving alleen een dun laagje vernis dat het onder druk snel begeeft, waarna de ware agressieve en gewelddadige aard van de mens te voorschijn komt? Of is een andere opvatting die onderbouwd wordt door vele wetenschappelijke disciplines realistischer? Dat mensen geneigd zijn elkaar te helpen, een vriendelijke aard hebben en zich positief opstellen om het goede te doen? Dit laatste wordt betoogd en met veel voorbeelden onderbouwd in De meeste mensen deugen. Juist als er een noodsituatie is, staan mensen voor elkaar klaar. In het gewone leven gaan we ook vrijwel steeds uit van vertrouwen en positiviteit. Bregmans streven in dit boek is het positieve beeld van de mens te verduidelijken en te belichten. Dan kunnen we ook andere ideeën ontwikkelen hoe we onze samenleving kunnen inrichten.
De auteur
Rutger Bregman (1988) is historicus en het huidige boek is zijn vijfde. Na een periode als journalist bij de Volkskrant te hebben gewerkt, is hij vanaf de oprichting in 2013 werkzaam bij De Correspondent. Hij is bekend geworden als voorvechter van het basisinkomen en andere meer of minder utopische ideeën. Zijn boek: Gratis geld voor iedereen, dat vertaald is in meer dan 30 talen, heeft als Engelse titel: Utopia for realists. Hij werd uitgenodigd voor het World Economic Forum van dit jaar in Davos om over het basisinkomen te praten. Zijn uitspraak dat de veelal zeer gefortuneerde CEO’s van bedrijven meer belasting zouden moeten betalen ging ’viraal’ evenals een niet uitgezonden interview met de rechtse Fox journalist Tucker Carlson die door Bregman terecht werd gewezen. Later heeft Bregman dat toch naar buiten gebracht en dat werd op YouTube gezien door twee miljoen mensen.
Homo Puppy
Het boek heeft overeenkomsten met dat van George Monbiot, Uit de puinhopen, waarvan in CM 87 een bespreking is verschenen. Ook Monbiot stelt dat in recent wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat mensen de meest sociale wezens op aarde zijn. Monbiot bespreekt vooral de laatste decennia waarin het (extra) fout is gegaan door de veel te sterke nadruk op de mens als individu die met anderen moet concurreren in onze neoliberale wereld. Hij wil een nieuw politiek verhaal vertellen waarin saamhorigheid centraal staat.
Bregmans invalshoek legt andere accenten, hoewel ze beiden een aantal dezelfde voorbeelden geven als het gaat om de praktische uitwerking van hun ideeën. Bregman gaat ver terug in de geschiedenis om evolutionair te verklaren hoe we zulke vriendelijke wezens zijn geworden. In 95 procent van de tijd dat we als homo sapiens bestaan, leefden we als jagers-verzamelaars en in deze periode hebben we onszelf ’getemd’. In Siberië is een experiment gedaan met vossen. Als zij geselecteerd en gefokt werden op vriendelijkheid kregen zij andere uiterlijke en innerlijke eigenschappen. Ze kregen hangoren en kortere snuiten, gingen kwispelen als honden, werden niet alleen minder agressief en vriendelijker, maar ook slimmer. Zo ongeveer zou het ook met de mensen zijn gegaan. In de jagers-verzamelaarsgroepen was er een natuurlijke selectie op vriendelijkheid. Als er toch arrogante mensen opstonden die de gelijkwaardigheid niet respecteerden werden ze door roddel en spot, schaamte en groepsdruk tot de vriendelijke orde geroepen. Als dat niet werkte zouden minder zachte methoden zoals verbanning, of zelfs een pijl in je rug de oplossing zijn geweest. Vergeleken met de andere, nu uitgestorven mensenrassen hebben we een kinderlijker uiterlijk met minder indrukwekkende kaken en tanden, we zien er zachter en vrouwelijker uit. We hebben minder hersenvolume maar zijn toch slimmer, omdat we zoveel samenwerken. We zijn minder agressief en gedragen ons sociaal en vriendelijk. Vandaar de term homo puppy. We zijn erg sterk in van elkaar leren en heel empathisch, we zijn de enige soort met zichtbaar wit in onze ogen, waardoor de richting van onze blik goed te volgen is voor een ander. Onze wenkbrauwen steken minder vooruit en zijn beweeglijk, wat ook helpt om onze blik te interpreteren. En we zijn de enige soort die bloost.
Het ging mis toen we in plaats van als nomaden in de gelijkwaardige groepen rond te trekken ons gingen vestigen op vaste plaatsen en van landbouw en veeteelt afhankelijk werden om ons te voeden. Daarmee gepaard ontstond bezit, vaak de noodzaak van een grotere organisatie en hiërarchie en de verdediging daarvan met geweld. Ook groeide de bevolking. Belastingen, ongelijkheid en een elite ontlokte aan de vriendelijke en sociale mensen een minder prettig gedrag.
Ontmaskering van het negatieve mensbeeld
Bregman geeft veel voorbeelden van een miskennen van de (eigenlijk) vriendelijke aard van de mens. Hij vertelt het ’echte’ verhaal van het Paaseiland. Het is niet zo dat de mensen kannibalen waren zoals in eerdere verslagen van ontdekkingsreizigers werd verteld. Het was een harmonieus, inventief en gastvrij volk, tot de bevolking werd weggevoerd als slaven. Door ziekten kwamen veel mensen om het leven. De overlevenden zijn weer teruggebracht naar het eiland, maar zij besmetten de anderen en er bleven niet veel bewoners over.
De mysterieuze beelden op Paaseiland
Bregman vertelt een werkelijk gebeurd Lord of the Flies verhaal van jongens die schipbreuk leden en na maanden gered werden. Het is een verhaal van samenwerking, in plaats van de nare afloop in het fictieboek van William Golding, The Lord of the Flies.
Voorts ontmaskert Bregman een aantal invloedrijke onderzoeken. Het Stanford Prison experiment van Zimbardo waarin een gevangenissituatie werd nagespeeld met cipiers en gevangenen toonde zogenaamd aan dat mensen onder bepaalde omstandigheden heel gehoorzaam waren aan gezag en bereid anderen te kwellen. Nee, zegt Bregman, nu de dossiers open zijn, is te lezen dat mensen werden aangemoedigd om zich sadistisch op te stellen.
In het onderzoek van Stanley Milgram werden vrijwilligers gevraagd om proefpersonen (die acteurs waren) voor een geheugentest elektrische schokken te geven, die uiteindelijk vrijwel dodelijk waren. De meeste mensen bleken de opdracht uit te voeren. Het was in de begintijd van het sociaalpsychologisch onderzoek en deze onderzoeken hebben veel invloed gehad. Ze bevestigden de vernistheorie: in ons allen schuilt een nazi of een gemene gevangeniscipier. We zijn echter vijftig jaar verder en nu de archieven zijn geopend, blijkt dat ook de resultaten van dit laatste onderzoek nogal zijn gemanipuleerd.
Toch blijft een gedeelte van de uitkomsten overeind. Als verklaring voert Bregman aan dat de mensen schokken bleven uitdelen omdat ze de wetenschap vooruit wilden helpen en de leiders van het onderzoek vertrouwden. Wellicht, maar daarnaast zijn ook andere verklaringen te bedenken: de mens is enorm ontvankelijk voor groepsdruk en geneigd zich te conformeren. Ook verzinnen we maar al te gemakkelijk redenen om ons gedrag te rechtvaardigen.
Donker mensbeeld
Waarom was die neiging om de mens in wezen slecht te vinden en de beschaving als een dun laagje te beschouwen zo sterk? Volgens Bregman vinden we dit leerstuk in het Westen al eeuwenlang terug. ’Grote denkers als Thurcydides, Augustinus, Machiavelli, Hobbes, Luther, Calvijn, Burke, Bentham, Nietzsche, Freud en de Amerikaanse Founding Fathers onderschreven stuk voor stuk de vernistheorie van de beschaving.’ (blz 38) Ook het traditionele christendom én de Verlichting gaan volgens hem uit van een donker mensbeeld.
Deze uitspraak, en andere dergelijke uitspraken zijn weinig genuanceerd en nogal zwart-wit. Een aantal van de genoemde schrijvers hebben op zijn minst een meer genuanceerd mensbeeld, bijvoorbeeld Augustinus, zie het artikel van Piet Ransijn in dit nummer. Hetzelfde geldt voor Nietzsche, die weliswaar flink kritiek kan hebben op de mens, maar toch ook een utopisch beeld heeft over hoe wij ons kunnen ontwikkelen. In de Verlichting zijn naast Rousseau, die Bregman veelvuldig aanhaalt, veel meer positieve idealen te vinden over hoe mensen zich kunnen ontwikkelen.
Mensen zijn paradoxaal
Op allerlei plaatsen in het boek zegt Bregman dat hij heus niet denkt dat de mens alleen maar goed is.´Het mechanisme dat ons de aardigste soort maakt, heeft ons ook veranderd in de wreedste soort op de planeet’ (blz 246) Er is een evolutionaire ’mismatch’. We zijn zowel fysiek als mentaal niet voorbereid op de moderne tijd. Dat was dus al zo bij de overgang naar de landbouw en vaste vestigingsplaatsen. Toen pas zijn we oorlogen gaan voeren en zijn in de opgegraven botten bewijzen van geweld te vinden.
Hij citeert een bekend verhaal over de twee wolven. In ieder mens speelt zich een gevecht af tussen twee wolven, een met slechte eigenschappen en een met goede. Welke wolf wint? Degene die je voedt. Met dit boek wil hij de goede wolf te voeden, een te prijzen intentie. En volgens hem is een positiever mensbeeld meer realistisch en constructief. Maar kennelijk hebben mensen in de geschiedenis de andere wolf ook veelvuldig gevoed. Wat voor verklaring kan Bregman geven waarom die mens die zo lang als vriendelijke wezen heeft geleefd zoveel verschrikkelijke dingen heeft gedaan? (en nog doet, natuurlijk). De homo puppy is kennelijk nogal gemakkelijk tot onvriendelijk, onsociaal gedrag te bewegen.
In onze tijd speelt het nieuws daar een rol in, dat altijd het negatieve en uitzonderlijke benadrukt. Niet zo verwonderlijk, want evolutionair zijn we geneigd- als overlevingsmechanisme- vooral op gevaren en veranderingen te letten. In het nieuws vinden we het alledaagse saai, dat is slecht voor de krantenverkopen en kijkcijfers. Aan de zogenaamde ’reality shows’ op de televisie komt veel manipulatie te pas om een boeiend programma te maken.
In de wetenschappen heeft de evolutietheorie voor een mensbeeld gezorgd, waarin strijd en concurrentie centraal staat. Biologen benadrukken nu dat samenwerking evolutionair gezien minstens zo belangrijk is, zo niet doorslaggevend voor succes. Ook de Homo economicus, als het gereduceerde mensbeeld van de economie blijkt bij iets preciezer kijken een fictie.
Ook zijn we ontvankelijk voor een wij-zij tegenstelling. Dat waren we wellicht al in de jagers-verzamelaarstijd, maar toen kwamen we niet zoveel mensen tegen en konden we die anderen eventueel gemakkelijk ontlopen. ’Hoe empathie verblindt’ is de titel van een hoofdstuk in het boek. Empathie is een eigenschap die weliswaar heel fijn is binnen onze eigen groep, maar we worden wel vaak blind voor anderen. Bregman volgt hierin Paul Bloom die het boek Against Empathy, the case for rational compassion heeft geschreven. Volgens Bregman heeft empathie de kwaliteit van een zoeklicht en belicht alleen wat ons tot ons maakt. We zijn dan in staat tot wreedheden tegenover anderen die buiten dat zoeklicht vallen. ’Empathie en xenofobie zijn twee kanten van dezelfde medaille’(blz 267). Het was in de jagers-verzamelaars tijd niet zo’n probleem, maar bleek in combinatie met schaarste en hiërarchie een vergif.
Geweld
Maar geweld gaat ons volgens Bregman toch niet gemakkelijk af. Hij citeert onderzoek dat sommige soldaten in de eerste wereldoorlog vaak helemaal niet schoten, maar alsmaar hun geweer opnieuw laadden(of net deden alsof) en expres over de vijand heen schoten. Overigens zijn er desondanks wel vele miljoenen slachtoffers gevallen, wat Bregman niet verklaart. Ook citeert hij een onderzoek dat Duitse soldaten niet zozeer vochten omdat ze zo gewelddadig waren of in de ban van een ideologische overtuiging waren, maar omdat de empathie voor hun kameraden de doorslag gaf. Geweld tegen mensen op afstand is veel gemakkelijker dan als we ze tegenover ons zien. De mensen aan de top, die de bevelen geven doen dat op afstand en hoeven niet hun empathie voor de ander te onderdrukken.
Ook terroristen zijn geen agressieve godsdienstwaanzinnigen volgens Bregman, ze voelen zich onderdeel van iets groters en voeren hun acties uit samen met boezemvrienden.
Maar maken zulke bevindingen Auschwitz en andere wreedheden die mensen hebben begaan voldoende begrijpelijk? Is de blikvernauwende werking van empathie, of het idee dat mensen geleidelijk klaargestoomd werden te geloven in wat ze dachten dat goed was, maar eigenlijk kwaad was in de vermomming van goed, een voldoende verklaring? Dat mensen dachten (of zichzelf overtuigden) dat ze het goede deden is, is wellicht waar maar dan komt een gebrek aan onderscheidingsvermogen en een slecht werkend moreel kompas van die vriendelijke, sociale homo puppy´s in een scherp licht te staan.
Macht
Een andere verklaring voor het bestaan van negatief gedrag is dat macht corrumpeert. Vaak worden mensen op invloedrijke, machtige posities gekozen of geplaatst door hun goede sociale kwaliteiten. Als zij echter eenmaal die macht hebben, verliezen ze hun bescheidenheid en hun inlevingsvermogen in anderen. Macht werkt als een drug. Toen de ongelijkheid toenam na de overgang op landbouw, moesten de leiders zich legitimeren. Mythes speelden een rol daarin, waaronder ook religies.
Toch ontstonden er ook al in de jagers-verzamelaarstijd mythes. Pas toen de machthebbers geweld en dwang gingen gebruiken om hun positie te handhaven, werd het een echt probleem. Onze democratie is een manier om de arrogantie van machthebbers in banen te leiden.
Toch relativeert hij de paradijselijke toestand van de jagers-verzamelaars ook enigszins. Een aardig citaat van een antropologen: ’In plaats van in een of andere primitieve onschuld te luieren, totdat de geest van ongelijkheid werd ontkurkt, lijken onze voorouders de fles regelmatig te hebben geopend en gesloten, waarbij ze de ongelijkheid beperkten tot rituele kostuumdrama’s en waarbij ze goden en koninkrijken construeerden zoals ze ook met hun monumenten deden, om ze vervolgens weer vrolijk af te breken’ (blz 288)
Maatschappelijke initiatieven
Wat betreft de praktische toepassing van de mens als vriendelijk en samenwerkend wezen, haalt Bregman een aantal dezelfde voorbeelden aan als Monbiot in Uit de Puinhopen. Bij beiden vinden we de burgerraden en de commons terug.Ook geeft hij enkele Nederlandse voorbeelden zoals de zorgorganisatie Buurtzorg van Jos de Blok. De tussenlaag van managers is daar uit de organisatie verdwenen, de werknemers kunnen functioneren vanuit hun intrinsieke motivatie en hoeven niet te worden gecontroleerd. De resultaten zijn positief.
Kinderen zouden vooral in vrijheid moeten kunnen spelen. De Agora school in Tilburg gaat uit van een dergelijk uitgangspunt. Kinderen kunnen zoveel mogelijk hun eigen nieuwsgierigheid en leergierigheid volgen. Ook de indeling in vakken is losgelaten. Dergelijke uitgangspunten sluiten sterk aan bij het mensbeeld van Bregman.
Een ander mooi voorbeeld betreft het Noordse gevangenissysteem, waar de gevangenen op een positieve en menselijke manier bejegend worden. De recidivecijfers liggen daar veel lager dan in andere landen en ook dan bij ons.
Het ´alledaagse communisme´ waarin we veel delen en veel gemeenschappelijk bezitten is een inspirerend voorbeeld van hoe we op een goede manier met elkaar kunnen samenleven. Zou dat nu werkelijk niet uit te breiden zijn zonder dat het tot een dictatuur leidt?
Realisme
Bregman zegt realistisch te willen zijn. Veel hoofdstukken hebben de toon van een tweegevecht tussen de vernistheorie enerzijds en de homo puppy visie anderzijds. De passages waarin hij de dubbelzinnige, paradoxale kant van de mens erkent lijken mij echter nog realistischer dan de homo puppy theorie. Ik vind het uitstekend als de positieve kant van mensen benadrukt wordt. Het is wellicht een prima eerste stap om de vriendelijke op het goede gerichte sociale en samenwerkende aard van de mens te benadrukken en een noodzakelijk tegenwicht tegen de vernistheorie. Maar vervolgens zouden meer genuanceerde vragen en antwoorden dienen te volgen over waar, hoe, onder wat voor omstandigheden mensen uit die vriendelijke modus raken. De verklaringen die Bregman geeft zijn daarvoor vaak toch te weinig grondig en overtuigend. Het lijkt soms dat hij eenzijdige theorieën en onderzoeksresultaten wil vervangen door tegenovergestelde theorieën, zonder dat hij er veel oog voor heeft dat het zou moeten gaan om meer omvattende theorieën en inzichten, die de verschillende kanten van de ingewikkelde menselijke aanleg en situatie kan beschrijven en verklaren. Daartoe zijn vele aanzetten gegeven door sociale wetenschappers, waar Bregman niet of nauwelijks op ingaat, vanaf de grondleggers van de psychologie en sociologie zoals Freud en Emile Durkheim en de velen die na hen kwamen.*
Hetzelfde commentaar dat eerder is gegeven op het boek van Monbiot is ook hier van toepassing: hoe we het ook willen noemen, er lijkt inderdaad een mismatch te zijn tussen de manier waarop we leven en onze evolutionaire neigingen. Maar we zijn een soort die veel mogelijkheden heeft. Toen is aangehaald dat we ‘niet vastgelegde dieren’ zijn. We zijn niet volledig ingebed in de natuur, maar kunnen ons daartegenover opstellen. Er is een open dimensie waarbinnen allerlei ontwikkelingen mogelijk zijn, goede en slechte.
Bijzonder zinvol om hierbij te betrekken is ook het aanvullende commentaar op de boekbespreking van Monbiot dat Toon van Eijk in CM 89 heeft gegeven. Hij haalt de ontwikkelingsstadia van Ken Wilber aan, die stelt dat een meerderheid van de mensen een wij-zij tegenstelling ervaart, maar het mogelijk is om daarbovenuit te groeien. Wilber noemt een schatting van 30 % van de Amerikaanse bevolking die dat stadium al voorbij zijn. Er is uiteindelijk een integrale ontwikkeling mogelijk waarin alle perspectieven een plaats hebben en erkend worden. Om dit stadium te bereiken is innerlijk groeiproces noodzakelijk. Het betrekken van dergelijke verschillen in ontwikkeling van mensen geeft een perspectief op de menselijke situatie met veel meer nuances.
Zelf vervullende voorspelling
Een grote verdienste van het boek is dat Bregman de creatieve kant van onze onderliggende opvattingen overtuigend laat zien. En natuurlijk ben ik het dan met hem eens dat we zoveel mogelijk de positieve mogelijkheden van de mens willen benadrukken. De creatieve kracht van onze mensbeelden werkt als een zelfvervullende voorspelling, als een placebo óf nocebo. In veel onderzoeken is het Pygmalion effect bevestigd, waarin duidelijk werd dat onze verwachtingen het gedrag van mensen beïnvloeden. Inderdaad is een van de weinige sociologische theorema’s dat vrijwel steeds opgaat het theorema van W.I. Thomas, de man van de zichzelf vervullende voorspelling: ‘Als mensen een situatie definiëren als werkelijk, zal deze werkelijk zijn in zijn consequenties’. Dat zijn inzichten waarvan we ons nog veel te weinig bewust zijn en te weinig bewust mee omgaan.
Wat ik mis, en waar ik het soms niet eens ben met Bregmans verklaringen is dat we als mensen ongelofelijke (creatieve) mogelijkheden hebben om een verhaal voor onszelf te verzinnen om de situatie te verklaren en er een voor ons acceptabele of zelfs positieve draai aan te geven. Dat lijkt me vaak ook een verklaring te kunnen bieden voor de gehoorzaamheid van mensen die anderen schokken moeten geven: je vertelt jezelf een verhaal dat het goed is voor de wetenschap. Of als soldaat, dat je doorvecht voor je kameraden. We zijn heel erg creatieve wezens. In het in CM 82 besproken boek Behave van Sapolsky kwam dit kenmerk van mensen erg vaak naar voren. We zijn er bijzonder goed in om onszelf te overtuigen van een voor ons gunstige interpretatie van een situatie.
Ook zijn we bijzonder ontvankelijk voor groepsdruk en dus conformeren we ons vaak terwijl we in feite beter weten. Maar creatief als we zijn, vinden we meestal allerlei rechtvaardigingen voor ons nieuwe standpunt.
Empathie
Rond empathie is er sinds het boek Against Empathie van Paul Bloom verscheen naar mijn idee nogal wat verwarring ontstaan over de precieze betekenis van deze term. Over het algemeen waarderen we empathie positief, immers meevoelen met de ander klinkt als het tegenovergestelde van egoïsme. Bregman stelt echter dat empathie is als een zoeklicht en ons alleen met die mensen verbindt waar we onze aandacht op richten, of die we beschouwen als behorend tot de wij-groep. In die zin loopt het gebruik van de term empathie en de neiging om te dichotomiseren in een wij-zij tegenstelling bij hem door elkaar. Hij haalt een onderzoek aan van een boeddhistische monnik die gevraagd wordt zich in te leven in een moeilijke situatie van kinderen. De monnik raakt daardoor snel uitgeput. Als hij compassie beoefent voelt hij zich weer goed. Hij stuurt dan positiviteit hun kant op en voelt ook minder wat de kinderen voelen, houdt eigenlijk meer afstand. (blz 461). Bregman vindt dat te verkiezen boven empathie.
Als we de verschillende manieren bezien hoe we onze aandacht kunnen instellen, varieert dat inderdaad van aan de ene kant van het spectrum als een zoeklicht, als we onze aandacht op iets specifieks richten. Aan de andere kant, als we ontspannen, dan kan er een globale niet specifieke met alles verbonden aanwezigheid zijn. Daarnaast hebben we de mogelijkheid om afstand te houden tot waar we onze aandacht op richten, dan zien we iets als een object. Maar we kunnen ons ook verbinden met datgene waar we de aandacht op richten, en er zelfs in opgaan, zoals we doen als we een film kijken bijv. Alle mensen schuiven voortdurend heen en weer tussen zulke instellingen. Aandacht als een zoeklicht is altijd vermoeiend. Het vergt veel concentratie en energie van de hersenen om zo te werken. Uiteraard is het uitputtend als daarbij ook nog meegegaan of opgegaan wordt in het lijden van anderen. De ontspannen globale aanwezigheid is een toestand van verbonden zijn. We ervaren het als we deel uit maken van een groep (ik bedoel juist ook zonder dat er een ’zij’ is om dat groepsgevoel te definiëren). Of in een relatie. Dan zijn we niet als een zoeklicht gericht op de ander, maar op een gevoelsmatige manier is er een gezamenlijke ruimte, energie, een vanzelfsprekende verbondenheid. Ook zonder dat we ons op compassie richten. Er is eigenlijk geen ander meer, er is noch afstand, noch een noodzakelijkerwijs sterk empathisch voelen wat de ander voelt. Als we ons richten op compassie, zoals in de boeddhistische traditie veel gebeurt, geven we een positieve kleuring aan onze aandacht. Maar inderdaad houden we dan wat meer afstand, we creëren weer een ander.
Mijn indruk is dat Paul Bloom met empathie een emotionele identificatie bedoelt. Die is soms nuttig, maar die instelling leidt niet gegarandeerd tot goed gedrag tegenover die ander. De vanzelfsprekende verbondenheid is iets anders dan emotionele identificatie, het ligt meer op de achtergrond van ons aandachtsveld. Het heeft te maken met een grondgevoel, een voorbewuste harmonie. Freud noemde dat in dialoog met de dichter Romain Rolland het ‘oceanische gevoel’, een ontspannen of zelfs spanningsloze toestand. (Zie Jenseits des Lustprinzip en Das Unbehagen in der Kultur. Ook Freud blijkt geen ongenuanceerd negatief mensbeeld te hebben!)
Er is geen enkele reden waarom die natuurlijke verbondenheid die er vanzelf is als we onze aandacht ontspannen zich niet zou kunnen uitbreiden. Die wordt pas gestopt als we een wij-zij tegenstelling maken. We kunnen ons richten op dat vanzelfsprekende gevoel van verbondenheid en dat kan in principe de hele wereld gaan omvatten, universeel worden. Het kan als een achtergrondgevoel ook in stand blijven als we de aandacht weer op iets specifieks richten. De enige reden dat dat niet gebeurt is als we ons vasthouden aan onze identificaties (Zie CM 45, Over identiteit en identificaties). In het bewust worden van dergelijke instellingen van het bewustzijn en achtergrondgevoelens liggen zeker als dat aangevuld wordt met positieve waarden, zoals compassie veel mogelijkheden om ons leven als mensen op een meer constructieve manier in te richten.
Positieve jeugdcultuur jaren ´60 en ´70
Tijdens het lezen van het boek moest ik terugdenken aan voor mij vormende jaren: begin ’70 jaren. Er was sprake van een jeugdcultuur en ik was toen jonger dan Bregman nu is. Als ik daar aan terugdenk werd die tijd gekenmerkt door een naïef optimisme dat alles anders zou worden. Een heel positief mensbeeld maakte opgang: love en peace, vrijheid, ‘de verbeelding aan de macht’, waren sleutelwoorden. We waren bereid alle conventies opzij te zetten, tegen het gezag op te staan en diepgaand onszelf te onderzoeken. Ondanks dat er van die periode, de jaren ’60 en begin jaren ’70, wel iets is overgebleven, verzandde het elan dat we destijds ervoeren al snel. Als ik aan tijdgenoten denk, kwamen na enkele jaren de verantwoordelijkheden, banen, gezinnen.
Wat ik als lering daaruit trek is dat het niet voldoende is om een nieuw positief mensbeeld te hebben. Het is evenzeer nodig om als er belangen, oude conventies en patronen zich op enig moment weer laten gelden, die nieuwe overtuiging niet los te laten, maar er op een creatieve manier een vorm voor te vinden te midden van wat hopelijk een overgangsperiode is. Dat vergt veel alertheid en inzicht, veel flexibiliteit en vasthoudendheid om niet weer mee te gaan in de oude situatie.
Andere culturen
In die jaren waarin veel (destijds) jongeren een zeer positief mensbeeld aanhingen, was er een spectrum van oriëntaties. Sommigen waren vooral gericht op politieke acties, wilden de maatschappelijke structuren veranderen. Anderen benadrukten dat de mensen zelf moesten veranderen, anders zou je de beperktheden alleen maar op een andere manier structureren. In dat kader gingen sommigen te rade bij de Oosterse filosofieën, inclusief de meditaties.
Bregman zou ’smullen’ van het mensbeeld dat te vinden is in deze filosofieën. Heel kort gezegd: het subjectieve in de mens, dat wat hij ten diepste is, voorbij lichaam, gedachten, gevoelens en andere persoonlijke zaken, namelijk helderheid en bewustzijn heeft als het in pure vorm ervaren wordt de eigenschappen van ‘sat chit ananda’: zijn-bewustzijn-geluk. Vooral dat laatste, wat je ook liefde zou kunnen noemen bevestigt dat de mens in de diepste grond van de zaak goed is. Helaas verdwijnt dat niveau van ervaren vrijwel steeds uit zicht door beperkende identificaties met onszelf als uitsluitend een persoon.
Veel van wat toen door de jonge mensen was begonnen is voortgezet in wat New Age is gaan heten, waar je een grote verscheidenheid van benaderingen en overtuigingen onder kunt scharen, waaronder kaf en koren is. Maar de vragen blijven legitiem, wat voor mogelijkheden voor ervaren en ontwikkeling zijn er voor de mens?
Bregman beperkt zich na de jagers-verzamelaarstijd en voorbeelden van nomadische groepen die er nu nog zijn tot de westerse cultuur. Hoe wordt er naar de mens gekeken in China, India of Afrika? Zoals Pankaj Mishra beschreef (zie CM 86) is er buiten het Westen nog steeds een overheersende impact van de Westerse cultuur. Mocht het lukken om bij ons een wending te bewerkstelligen dat we meer van de sociale, vriendelijke kanten van onszelf uitgaan, dan is te hopen dat het ook naar die landen uitstraalt.
Tovenaarsleerlingen
Het boek is luchtig en toegankelijk geschreven en het is onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek, hoewel Bregman wel snel tevreden lijkt te zijn als hij een onderzoek vindt dat bij zijn uitgangspunt past. Ik vroeg me soms af: waarom zouden zijn positieve bevindingen ’kloppen’ als er kennelijk ook zoveel misleidende en gemanipuleerde onderzoeken zijn die zoveel invloed hebben gehad. Zal het onderzoek waar hij naar verwijst na enige tijd niet ook weer achterhaald kunnen zijn? De serie over wetenschapsfilosofie van Piet Ransijn in CM 71-76, met name deel 3 over Karl Popper en deel 5 over Thomas Kuhn geeft immers vele inzichten dat we er niet zomaar vanuit kunnen gaan dat we in een wetenschappelijk onderzoek nu de echte waarheid te pakken hebben.
Het boek van Bregman richt de aandacht op de meer positieve kanten van de mens, en hopelijk versterkt het deze ook nog dankzij het principe van de zelf vervullende voorspelling. Maar we zijn mijns inziens niet alleen homo puppy’s. Wat mij betreft zou de aanduiding tovenaarsleerlingen nog meer van toepassing zijn, we scheppen prachtige en akelige leefomstandigheden. Misschien hebben we vaak wel goede bedoelingen, maar vooralsnog te weinig wijsheid om goed om te gaan met onze complexe aard en zijn we te kortzichtig in het stellen van onze doelen. Van puppy’s kan je dat misschien ook niet verwachten..
Bregman heeft kennelijk een talent om veel aandacht te krijgen voor zijn vernieuwende ideeën. Hopelijk vindt het boek van Bregman een groot lezerspubliek. Ik ben heel benieuwd hoe deze ideeën zich verder zullen ontwikkelen.
*Literatuur
Hieronder, niet uitputtend, enige literatuur waarin op zijn minst gepoogd wordt om het complexe menselijke gedrag te verklaren en waarin aandacht is voor de positieve, maar ook voor de destructieve en agressieve aspecten van de mens, die niet genegeerd kunnen worden.
Diverse werken van Freud, met name zijn reeds genoemde latere werken Jenseits des Lustprinzip en Das Unbehagen in der Kultur, geschreven nadat hij was gevlucht voor de Nazi’s. Zijn werken waarin het driftleven, met name seksualiteit en agressie, een belangrijke rol speelt, dienen te worden gezien in de context van zijn tijd en zijn sociale situatie, waarin het driftleven werd onderdrukt.
Philip Slater gaat onder meer in op Freud in ‘The Social Bases of Personality’, in Neil Smelser, Sociology. In dat hoofdstuk komen thema’s aan de orde die bij Bregman ter sprake komen.
De socioloog Sorokin, die het geweld van de oorlog en de Russische revolutie aan den lijve heeft meegemaakt, probeert in vele boeken zoals The Crisis of Our Age en Man and Society in Calamity te verklaren en aan te geven hoe de Reconstruction of Humanity mogelijk is vanuit creatief altruïsme. Hij behoort tot de eersten die zich richtte op de studie van empathisch en altruïstisch gedrag en het Harvard Research Center in Creative Altruism oprichtte, dat vlak na de oorlog aan het begin van de Koude Oorlog weinig weerklank vond.
Psycholoog Erich Fromm probeert met een psycho-sociale theorie die aansluit bij Freud het verbijsterende gedrag van het nationaal-socialisme te verklaren in een serie boeken van De angst voor vrijheid en De gezonde samenleving tot Anatomie van de menselijke agressiviteit en De revolutie van de hoop. Hij gaat uit van een in wezen positief mensbeeld, zonder het ‘kwaad’ te negeren, dat hij probeert te verklaren.
In de dieptepsychologie komen onder meer verdringingsmechanismen aan de orde, die belangrijk zijn bij het verklaren van negatief gedrag. Zie o.m. het gelijknamige boek van J.H. van den Berg. Daarin worden o.m. Freud, Fromm en Sorokin besproken.
Peter Turchin is een evolutiewetenschapper en historicus die een genuanceerde op historische onderzoek gebaseerde verklaring probeert te geven voor zowel gewelddadig als empathisch gedrag, die merkwaardig genoeg vaak samengaan, zoals Bregman ook al aangeeft: empathie ten opzichte van de in-group, agressie tegenover de out-group in zijn boeken War, Peace and War: The Rise and Fall of Empires; Secular Cycles en Utrasociety: How 50.000 year of war made us the greatest coöperators on earth. Hij laat zien hoe in de menselijke geschiedenis empathie en oorlog samengaan en dat periodiek de een of de ander de overhand kan hebben.
Robert Sapolsky onderzoekt de biologische basis van ons gedrag. Vanuit een evolutionair perspectief kijkt hij als neurofysioloog en primatoloog in Behave naar het menselijke gedrag. Hij benadrukt dat we altijd interdisciplinair moeten kijken als we iets over het menselijk gedrag willen zeggen.
Frans de Waal, degene die de term vernistheorie het eerst gebruikte laat zien dat bij de mensapen empathisch gedrag een aangeboren basis heeft. Hij bevestigt daarmee het veel oudere baanbrekende werk van Peter Kropotkin, Mutual Aid, een van de eersten die empathisch gedrag observeerde en beschreef bij mensen en dieren.
Ook in uiteenlopende gebieden als de culturele antropologie en de organisatiepsychologie en sociologie is er onderzoek gedaan naar samenwerking, rivaliteit en conflict. Een voorbeeld: het onderzoek van Max Gluckman, Custom and Conflict in Africa is een studie naar zowel samenwerking als conflict en het oplossen van conflicten.
Ook op het gebied van organisatiegedrag en organisatieontwikkeling en verbetering is een enorme hoeveelheid literatuur, die grosso modo de stellingname van Bregman kan onderbouwen en nuanceren.