Hoe de dood te duiden? Een confrontatie van de meest relevante interpretaties ervan in de westerse cultuur (uit #18)

Civis Mundi Digitaal #93

door Wim Couwenberg

In de kunst en de religie is de dood een centraal thema. Ik begin met twee kunstzinnige interpretaties die de twee meest relevante opvattingen in de westerse cultuur weergeven en elkaar radicaal tegenspreken. De Nederlandse dichter J.C. Bloem vertolkt een tegenwoordig wijd verbreide opvatting, waarin mensen via hun dood voorgoed in de mist der tijden verdwijnen. Hij doet dat in het volgende vierregelige gedicht.

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,             
En niet slapend denk ik aan de dood.    
En het leven vliedt gelijk het vlood,        
En elk zijn is tot niet zijn geschapen.

Hiertegenover steekt schril af het christelijk geloof in een wederopstanding. In muziekschrift is dat geloof onder andere op prachtige wijze beleden in het laatste deel van de tweede symfonie van Gustav Mahler in de bekende ode Aufersthen, ja, auferstehen wirst du:

O glaube: du warst nicht umsonst geboren!
Hast nicht umsonst gelebt, gelitten!
Was enstanden ist, das muss vergehen!
Was vergangen, auferstehen!
Hör’ auf zu beben!
Bereite dich zu leben!
O Schmerz! Du Alldurchdringer!
Dir bin ich entrungen!
O Tod! Du Allbezwinger!
Nun bist du bezwungen!

In de religie poogt men de dood te bezweren, uit te bannen of te integreren in een religieuze wereldbeschouwing en zo zinvol te maken. Het christendom heeft dit laatste gedaan door de dood te plaatsen in het kader van de zondeval van Adam en Eva die de dood tot gevolg had, en de zoendood en opstanding van Christus waardoor de dood overwonnen is en eeuwig leven wacht voor ieder die gelooft en heengaat in vrede met de Heer. Deze duiding van zonde en dood, waarin ik jarenlang heb geloofd, heeft voor mij als vrijzinnig katholiek haar geloofwaardigheid verloren.

Wij zijn als mens voortgekomen uit het grote Mysterie van de kosmische evolutie. Het is onze opdracht onze talenten in dienst te stellen van het kosmische scheppingsproces, waarin we als individu een korte wijle oplichten en het wonder van zelfbewust geworden leven even mogen ervaren als schakel in de eindeloze keten van het zich ontwikkelende leven op aarde. Het hoogste dat we in dit leven kunnen nastreven is groeien in religieus-wijsgerig inzicht en in spirituele verlichting. Daaraan kunnen we de kracht en de inspiratie ontlenen ons leven als zinvol te ervaren, ook al blijft het in laatste instantie in raadselen gehuld en blijft de uiteindelijke zin ervan voor ons verborgen.

 

De dood door een wetenschappelijk oog: twee verschillende versies

‘Ik geloof niet in God maar ik mis hem wel’, zo begint een recent boek van de Amerikaanse auteur Julien Barnes, getiteld Nothing to be frightened of, waarin hij als agnosticus nadenkt over de vraag waarom bang te zijn voor de dood. Waarom bevreesd voor het Niets dat achter de dood schuilgaat? Maar die angst voor het Niets is er niettemin in veler levens. Zij is ‘de naakte kern’ van het schrijverschap van iemand als Harry Mulisch zoals wel beweerd is. Maar wat is een mens, zo relativeert Barnes die angst. Niets meer, zo leert de wetenschap hem, dan een massa neuronen. En onze hersenen? Niet meer dan een stukje materie en de ziel ‘a story the brain tells us’. En die zo gekoesterde individualiteit? Al evenzeer een illusie. We denken zelf te denken, maar dat is niet minder pure inbeelding. We zijn slechts ‘units of genetic obedience’.

Wanneer we de wereld door een wetenschappelijk oog bekijken is er geen hoop. Wijsheid is je niets meer te verbeelden. Het christendom? Een mooie leugen die zich in stand houdt door troost te bieden aan mensen die zich anders met het leven geen raad weten. En de huidige seculiere religie van zelfontplooiing, maatschappelijk succes, consumptiecultus en seksueel hedonisme? Een nieuwe mythe die we als moderne mensen gecreëerd hebben als alternatief van een postmortaal levensperspectief, maar niet minder inbeelding en op niets uitlopend. Alles gaat op termijn ten onder. Zich uitsluitend baserend op wat de wetenschap leert is ons leven niet meer dan een vreemd avontuur, een mallotige omweg van niks naar niks, zo suggereert deze auteur.

Is het dan de blinde levenswil - in de ogen van Schopenhauer de essentie van ons bestaan – die ons op de been houdt met zijn doelloze levensdrang waaraan we geen weerstand kunnen bieden? Of is het een religieus geïnspireerde levenslust die ervan uitgaat dat ons leven er toe doet, want zin en betekenis heeft in het grotere verband waarvan het deel uitmaakt. De eerste grote liefde van ieder mens is de liefde voor het leven. Alle andere liefdes zijn daarvan afgeleid. De verzamel-cd van de Griekse zangeres Vicky Leandros begint met haar lied Ich liebe das Leben. Wat dat leven is, ervaren we dagelijks, zij het in uiteenlopende mate. Maar wat het leven in wetenschappelijke zin is, is een vraag, waar wetenschappers nog altijd geen passend antwoord op weten.

Al overheerst in de hedendaagse filosofie als gevolg van een materialistisch mensbeeld de opvatting dat de dood het definitieve einde is en dat de dood ook volstrekt ontoegankelijk is voor ons denkvermogen, toch komt er de laatste decennia serieus onderzoek op gang naar de vraag of er leven na de dood is. Het geloof in een postmortaal levensperspectief wordt daarin opgeworpen als een uitdagende hypothese die anticipeert op een nog nader te verifiëren of althans aannemelijk te maken feitelijk gebeuren met als uitvloeisel de vraag wat de praktische consequenties zijn van een revitalisering van een postmortaal levensperspectief.[1]Ook in het moderne seculiere humanisme is er een bescheiden tendens daarop serieus in te haken. Daar is het met name de vraag naar een onsterfelijke ziel die op grond van algemeen menselijke en academische motieven weer opgepakt wordt. Een vooraanstaande humanistische denker als Ilja Maso[2] is zelfs geneigd op die precaire vraag in positieve zin te reageren. Hij doet dat vanuit een weloverwogen wetenschappelijke houding. Maar hij gaat daarbij uiteraard wel uit van een andere opvatting van wetenschap dan waarop Julien Barnes zich baseert[3].

 

Dood is dood-theologie als ultieme secularisering van het christelijk geloof

Die herlevende hypothese van een onsterfelijke ziel in seculier-humanistische kring is des te opmerkelijker omdat op “de God is dood theologie” in christelijke kringen een invloedrijke “dood is dood-theologie” gevolgd is met daarin centraal de stelling dat het hele idee van een onsterfelijke ziel een Griekse erfenis is die vreemd is aan de Bijbel. In lijn hiermee wordt het traditioneel-christelijke denken in termen van een wereld aan deze (‘diesseits’) en gene zijde (‘jenseits’) als een verouderde, want metafysische manier van denken aangemerkt en dus niet langer serieus genomen. Er is alleen nog een ’diesseits’. Is dit  niet de ultieme secularisering van het christelijk geloof? Hoewel metafysica een onvervreemdbaar element van Plato’s filosofie is, reduceerde de katholieke classicus-filosoof Cornelis Verhoeven die filosofie in het voetspoor van de moderne huiver voor al wat naar metafysica zweemt ook tot een louter op het ’diesseits’ betrokken wijsbegeerte.[4]  Tast die dood is dood-theologie het christelijk geloof niet in de kern aan?

In zijn steeds kritischer wordende reflectie op het christelijk geloof is de oorspronkelijk gereformeerde theoloog H. Kuitert nog lang blijven vasthouden aan een ’jenseits’, dus aan een hiernamaalsperspectief.[5] De behoefte aan een aardse bedeling die als rechtvaardig en zinvol ervaren kan worden was een belangrijk motief daarvoor. Tegelijkertijd nam Kuitert onomwonden stelling tegen een christelijk aangekleed diesseits-utopisme als alternatief voor dat hiernamaalsperspectief. Hij zag daarin slechts irreëel escapisme en een politiseren van het geloof waar hij niet van gediend is. Het komt hier beneden nooit goed, zondaars als we zijn. De nieuwe wereld en de nieuwe mens liggen dan ook niet aan deze, maar aan gene zijde van het graf of de urn. We overleven de dood niet via de mensheid, maar als persoon dankzij de vriendschap van en met de eeuwige God. Aldus Kuitert. In het laatste boek waarop zijn kritische reflectie op christelijk geloof uitmondt, heeft hij zich echter ook van dit hiernamaalsperspectief afgewend.[6]

Het kan moeilijk ontkend worden dat de leer van de opstanding der doden en een voortbestaan na de dood een centraal thema is in het Nieuwe Testament. En als zodanig is die leer in de hele christelijke traditie verwerkt en gold zij eeuwenlang als een belangrijk fundament van de christelijke ethiek. De katholieke socioloog J.M.M. de Valk[7] noemt die leer zelfs het centrale feit van het christelijk geloof.

 

Menselijk heilsverlangen

Het menselijke heilsverlangen is de achtergrond van doodsopvattingen waarin de dood geïnterpreteerd wordt als de poort waarachter nieuw leven wacht. Het is een verlangen dat in de evolutie van het menselijk bewustzijn een boeiende metamorfose doormaakt. In de premoderne fase van die evolutie komt dat verlangen tot uitdrukking in religieus utopisme. Het Christendom met zijn heilsboodschap die  eeuwig leven in het vooruitzicht stelt voor zijn gelovigen in het komende Koninkrijk Gods  is daarvan een saillante illustratie. In een christelijk-optimistische visie wordt die komst hier op aarde al voorbereid, direct door de Kerk van Christus, indirect door de profane wereld, het aardse rijk; in een christelijk-pessimistische (jansenisme, quietisme, integralisme e.d.) visie staat die komst geheel los daarvan  als een zuiver transcendent perspectief. In die visie hebben christenen niet de plicht de gang van de geschiedenis ten goede te beïnvloeden, maar alleen te streven naar persoonlijke verlossing door de navolging van Christus.

In de zich ontwikkelende moderniteit zien we sinds de 19e eeuw een secularisering van die christelijke heilsverwachting in linkse sociale en politieke utopieën evenals een reductie van het hiernamaalsgeloof tot een projectie van menselijke verbeelding. In de christelijke bevrijdingstheologieën uit de tweede helft van de vorige eeuw, herleeft dat geloof niettemin, zij het nu wel op geseculariseerde wijze, in de verwachting namelijk van het komende rijk Gods van vrede en gerechtigheid op aarde als voltooiing van wat te dien aanzien in de loop van de geschiedenis door mensen is voorbereid.Op mondiaal niveau vond die theologie in die tijd veel weerklank in kringen van de Wereldraad van Kerken. Ook de nieuwe paus Franciscus is in de jaren ’70 mede door die theologie gevormd. Vandaar zijn inzet voor de armen en onderdrukten in de wereld.

In esoterische kringen leeft het menselijke heilsverlangen voort in utopisch getint toekomstdenken met een spirituele achtergrond. Dit geldt in het bijzonder voor het Nieuwe Tijds-denken (New Age), een eigentijdse variant van westerse esoterie die een synthese beoogt van wetenschap en religie zoals vroeger confessioneel-christelijke universiteiten dat beoogden. Het haakt daarbij in op de mentaliteit van een postmaterialistisch type mens dat behoefte heeft aan geestelijke groei en verdieping in het mysterie-karakter van de werkelijkheid en dat zoekt in en door persoonlijke ervaring. Bekende vertegenwoordigers ervan waren eind vorige eeuw de Amerikaanse natuurkundige F. Capra, de Britse bioloog R. Sheldrake en de Canadese wis- en natuurkundige R. Tipler. In zijn boek Physics of Immortality (1994) voorziet Tipler een tijd waarin mensen een virtueel, vergeestelijkt bestaan als computeruploads zullen gaan leiden waardoor hun persoonlijkheid niet meer aan een bepaald fysiek medium gebonden is.[8] 

In zekere zin leeft dat heilsverlangen ook voort in het streven het oeroude esoterische geloof in karma en reïncarnatie te transformeren in een filosofisch serieus te nemen concept, dat in staat is een bevredigend antwoord te geven op de elementaire menselijke behoefte aan een als zinvol ervaren leven. Alles wat we doen of nalaten, bepaalt in dat concept mede ons verdere levenslot. Leven is een continu leerproces, ook in moreel opzicht. Van dit inzicht gaat ongetwijfeld een disciplinerende werking uit die vergelijkbaar is met het christelijke hiernamaalsgeloof. Vanwege die werking maakte dat geloof ook nog deel uit van de burgerlijke religie die Rousseau noodzakelijk achtte als sluitstuk van zijn bekende leer van het sociale contract.

In het gemoderniseerde concept van karma en reïncarnatie zoals ontwikkeld door de arts/filosoof Hugo S. Verbrugh wordt uitgegaan van de hypothese dat het menselijk bewustzijn via een cyclisch leerproces van in- en excarnaties tot zijn uiteindelijke bestemming komt.[9] We hebben in zijn ogen als mensen geen toekomst als dat als filosofisch onderbouwd en empirisch getoetst concept niet het leidmotief wordt in de wetenschap en filosofie van deze eeuw en daarmee zijn vrijblijvend karakter verliest. Het is het enige concept dat een adequaat antwoord kan geven op de kwellende vraag of er enige vorm van leven is na ons heengaan als mens.

 

Botsing tussen twee mensbeelden

Vooralsnog ziet het er niet naar uit dat het dat beoogde leidmotief wordt. Er is, zo luidt de kritiek, geen goede reden om te kunnen aannemen dat het bewustzijn van mensen de dood van hun lichaam kan overleven. Dat bewustzijn wordt in de heersende wetenschapsopvattingen namelijk opgevat als een product van de werking van onze hersenen en verdwijnt dus met de dood van die hersenen. In die wetenschappelijk breed gedragen zienswijzen is er geen hoop op enig postmortaal levensperspectief.

Het is een kritiek die ter zake is als uitgegaan wordt van een gesloten materialistisch mens- en wereldbeeld. De controverse die hier in het geding is, valt, lijkt me, te herleiden tot een botsing tussen een louter immanente, materialistische zienswijze zoals die de overhand heeft in de gangbare wetenschapsbeoefening en ook uitgangspunt is van seculiere levensovertuigingen; en daartegenover een in het defensief gedrongen denkwijze die zich openstelt voor een realiteit die de materiële werkelijkheid overstijgt, m.a.w. voor bewustzijn, denken, moraal, cultuur als niet volledig tot de materiële wereld te reduceren fenomenen

Er is over deze controverse geen zekerheid mogelijk. Hoed u trouwens voor mensen, die iets zeker weten, zoals een vrijzinnig denker en natuurkundige als Jan Terlouw de wereld toeroept in zijn nieuwe boek. En dat geldt zeker voor het onderwerp van deze controverse. Met dat reïncarnatieconcept is mi niet meer dan een mogelijkheid ter discussie gesteld. En zoals Heidegger opmerkt in zijn Sein und Zeit: “Hӧher als die Wirklichkeit, steht die Mӧglichkeit”. Over die mogelijkheid nadenken is geen onzinnige manier van reageren op de breed verkondigde zinloosheid van ons bestaan als mens.

Ondanks alle wetenschappelijke verlichting blijft de wereld zoals gezegd in laatste instantie in raadsels gehuld. Hoe verder we als mensen in het heelal doordringen en hoe dieper in de materie, des te raadselachtiger de werkelijkheid van macro- en microkosmos voor ons wordt.[10] Die raadselachtigheid blijft het menselijke brein uitdagen. Een gedreven evolutiebioloog als R. Dawkins gelooft niettemin dat ons bestaan niet langer een mysterie is dankzij de evolutietheorie van Darwin. Dankzij die theorie zouden we immers beschikken over een afdoende verklaring voor het ontstaan en bestaan van de mens en is religie derhalve een gepasseerd station geworden.[11] Maar, zo reageert hierop een natuurkundige als Jan Terlouw[12], religie heeft niets te maken met ratio en alles met hoop. En past religie als zodanig niet naadloos in de darwinistische ontwikkelingsgang, namelijk als onmisbaar ingrediënt om te overleven? Dawkins overschrijdt met zijn natuurwetenschappelijke argumentatie bovendien de grenzen van de vragen die wetenschap redelijkerwijze kan beantwoorden. Over vragen als: wat is de oorsprong van alles en waartoe zijn we op aarde, wat is dus de zin van ons bestaan kan de wetenschap geen uitsluitsel geven.

Al biedt het heersende wetenschappelijk-technische wereldbeeld geen enkele hoop op een wereld, waar gerechtigheid zal heersen, toch blijven mensen wanhopig op zoek naar een laatste vorm van gerechtigheid ondanks alle ongerijmdheden en uitingen van willekeur die hun levenspad doorkruisen. Zij koesteren zodoende een open denkwijze, open voor onvermoede mogelijkheden aan gene zijde van de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid en daarmee ook voor de mogelijkheid dat de dood toch niet het laatste woord is, zoals de gangbare levenswijsheid tegenwoordig veronderstelt.[13]



[1] Zie voor dit onderzoek o.a. Karma en reïncarnatie anno 1999: de stand van zaken, Civis Mundi, 1, 1999; H.S.Verbrugh, Karma en reïncarnatie – Een filosofische analyse, 2000; T. Rivas, Parapsychologisch onderzoek en een persoonlijk voortbestaan, Civis Mundi Digitaal, 17, 2013 met verwijzing naar verdere literatuur; en H. Hegener, Leven op herhaling. Bewijzen voor reïncarnatie, 2012 met eveneens verwijzing naar verdere literatuur hierover.

[2] Zie I. Maso, Onsterfelijkheid. Van twijfel naar zekerheid, 2007

[3] Zie Ilja Maso, De wetenschappelijke houding als het streven naar voortreffelijkheid. Afscheidsrede Universiteit voor Humanistiek, 2008.

[4] C.Verhoeven, De ogen van Plato – Een essay over de grenzen van de schijn, 2000

[5] H.M.Kuitert, Het algemeen betwijfeld christelijk geloof, een herziening, 1992, pp.224-247

[6] H.M. Kuitert, Voor een tijd een plaats van God, 2002

[7] J.M.M. de Valk, Vergankelijkheid, 1992, pp.20-21

[8] Zie o.a. F. Capra, The Turning Point – Science, Society and the Rising Culture, 1982. Voor een kritische analyse hiervan zie W.J. Hanegraaff, New Age, Religion and Western Culture, 1995

[9] Zie H.S. Verbrugh, Karma en reïncarnatie - een filosofische analyse, 2000. Zie ook: I. Stevenson, Twenty Cases Suggestive of Reincarnation, 2e druk, 1974 met opvallende waarnemingen en ‘herinneringen’; voorts S.W. Couwenberg (red.), Karma, reïncarnatie en de roep om zingeving, Civis Mundi jaarboek 1997; en Postmortaal levensperspectief opnieuw ter discussie, Civis Mundi 1, 2009.

[10] Zie H. Küng, Het begin van aller dingen. Natuurwetenschap en religie, 2008, p. 84. Küng licht dat als volgt toe: “ Een raadselachtige macrokosmos: hoe meer astrofysici met behulp van gigantische telescopen weten van het heelal, dat naast de driedemensionale werkelijkheid een vierde tijdsdimensie (en misschien nog andere dimensies) bevat, des te onvoorstelbaarder wordt voor ons deze (volgens Einstein) onbegrensde en toch eindige gekromde tijdruimte met zijn steeds sneller expanderende sterrenstelsels en de pas recentelijk ontdekte, uiterste merkwaardige objecten als pulsars en quasars.

Een raadselachtige microkosmos: hoe meer de fysici van de elementaire deeltjes met behulp van reusachtige deeltjesversnellers weten van de atoomkern, die immers weer uit protonen en neutronen is samengesteld, deze echter weer uit nog nietigere ondereenheden, de zogenoemde quarks en gluons (“lijmstof”), inclusief de elektrodynamische, zwakke en sterke krachten de zwaartekracht, die op hun beurt misschien ook weer gemeenschappelijke structuren hebben, des te minder kunnen we ons voorstellen wat de oerstof of de oerkracht van de wereld nu werkelijk is.”

[11] Zie R. Dawkins, The Blind Watchmaker, 1986.

[12] Zie J. Terlouw, Hoed u voor mensen die iets zeker weten, 2011, pp. 204-205 en 214.

[13] J. Oegema, De stille stem. Niet-weten als levenshouding, 2011.