Verkrachting en wetgeving

Civis Mundi Digitaal #94

door Jan de Boer

Na de pedofilieschandalen in de Katholieke kerk en de verkrachtingsschandalen in de wereld van de film, het toneel en de literatuur, is in Frankrijk nu de sport aan de beurt. Veel trainers tot op het hoogste niveau van sporten als voetbal, zwemmen, wintersporten, kunstschaatsen en zelfs motorsport blijken ware roofdieren te zijn die hun lusten jarenlang op aan hen toevertrouwde, met name minderjarige meisjes botvierden. Sportbestuurders zwegen en keken een andere kant uit. De samenleving is kennelijk nog doordrenkt van misdadig machogedrag.

Hoe is in de loop van de Franse geschiedenis van wetgeverszijde gereageerd op het fenomeen verkrachting?

Voor de Franse Revolutie werd verkrachting niet gezien als behorende tot de wereld van geweld, maar als die van begeerte, wellust en zonde. Verkrachting werd in een toentertijd religieus universum als alle vormen van overspel beschouwd als een morele overtreding. De definitie van verkrachting was toen ook heel duidelijk anders dan die van vandaag de dag: er was sprake van verkrachting wanneer de vrouw gedwongen werd, d.w.z. wanneer de verkrachting gepaard ging met fysieke bruutheid die sporen van slagen en bloed na liet. Het slachtoffer moest dus schreeuwen en zich met kracht verzetten en getuigen vinden die haar verklaring bevestigden. De ernst van de verkrachting werd niet bepaald door het lijden van de vrouw, maar door de sociale status van haar man: wat ze kon bewijzen speelde geen rol, het enige wat telde was de aantasting van de eer van haar echtgenoot.

De Franse Revolutie bracht hierin een aanzienlijke wijziging met de formule van de abt Sieyès, de preambule van de « Verklaring van de rechten van de mens » van 1789: « Ieder mens is de enige eigenaar van zijn persoon en dit eigendom is onvervreemdbaar ». Deze revolutionaire daad veranderde volledig de kijk op de verkrachting. Het vrouwelijke slachtoffer is niet langer het eigendom van haar echtgenoot, maar een zelfstandig individu. Zeker, de vrouwen bleven nog lange tijd onder de bevoogding van hun echtgenoten, maar vanaf de Franse Revolutie werd verkrachting in het wetboek van Strafrecht (1791) gelijkgesteld met « misdaden en vergrijpen tegen personen ».

In de tweede helft van de achttiende en negentiende eeuw veranderde ook de kijk op het kind. De gedachte dat deze kleine wezens speciale aandacht vroegen, won langzamerhand meer terrein. De arts Louis -René Villermé hekelde in zijn onderzoek over « l’état physique et moral » van de fabrieksarbeiders de arbeid door kinderen, die in het daaropvolgende jaar 1841 bij wet ingekaderd werd. In deze context werd ook gesproken over gewelddadige ontuchtige handelingen met minderjarigen. Bij wet van 1832 werd gesteld dat elke (seksuele) streling bij een kind jonger dan 11 jaar in principe werd beschouwd als gewelddadig. Deze wet zei dat een kind jonger dan 11 jaar in geen enkel geval kan instemmen met een (seksuele) streling of verkrachting.

Verkrachting verbond in de negentiende eeuw langzamerhand fysiek en moreel geweld: bedreiging, dwang, bedrog. In 1857 oordeelde het Hof van Cassatie in de affaire Dubas, waarin een man ‘s nachts bij de vrouw van een vriend binnentrad door zijn stem na te bootsen, dat er sprake was van verkrachting, omdat de binnendringer gebruik gemaakt had van « fysiek of moreel geweld » of « andere manieren van dwang of overrompeling ». In de jaren 1860 werd ook het idee dat een man misbruik van zijn autoriteit kan maken aanvaard: een chef kan seksuele macht over zijn werknemer uitoefenen.

Ondanks alle bespiegelingen over dwang in de negentiende eeuw wordt verkrachting nog voornamelijk gezien als fysiek geweld. Toen in 1974 twee verkrachte Belgische jonge vrouwen in Marseille aangifte deden, registreerden de gendarmes de feiten niet met de aanduiding verkrachting, maar met die van slagen en blessures. Argwaan en wantrouwen jegens de beide slachtoffers werden duidelijk uitgesproken: de jonge vrouwen werden bij hun komst bij de rechtbank beschimpt en de voorzitter ondervroeg hen over zaken die niets met de agressie te maken hadden, met name over hun homoseksualiteit.

Deze affaire deed evenwel de gewetens in beweging brengen. De advocate Gisèle Halimi maakte van dit dossier een proces tegen een maatschappij die systematisch de mannelijke macht bevoorrecht. De hoorzittingen toonden de immense trauma’s die de slachtoffers ondergingen: één van de moeders verklaarde dat zij haar dochter niet meer herkende, en het begrip « psychische dood » werd uitgesproken.

Dit proces heeft duidelijk aangetoond dat verkrachting niet alleen een geweldsdaad is, maar ook een aanslag op de persoonlijke integriteit: bij seksuele agressie worden de grenzen van de intieme ruimte overschreden. Deze bewustwording is de vrucht van het vele en lange denkwerk over persoonlijke autonomie dat in de negentiende eeuw werd verricht. We mogen hopen dat in alle landen het proces van een verdere verdieping van de verwoestende persoonlijke consequenties van dit geweld, evenals de verfijning van de drempel rond het begrip toestemming van de kant van het slachtoffer, met de broodnodige dynamiek wordt voortgezet.

Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van « Histoire du viol, XVI – XX siècle » van Georges Vigarello (Seuil 1998) en ook « Une Histoire du corps » en « Une histoire de la virilité » eveneens van Georges Vigarello, samen met de door mij zeer bewonderde historicus Alain Corbin (eveneens uitgeverij Seuil).