Civis Mundi Digitaal #94
De « gilets jaunes », de gele hesjes, zijn er in de menselijke geschiedenis altijd geweest. Neem bijvoorbeeld de beschaving van het oude Egypte. Op school en nu nog in hedendaagse TV-documentaires zagen en zien wij steeds weer de schitterende koninklijke graven, piramides en tempels van het antieke Egypte, beelden van de groene oevers van de eeuwige Nijl met zijn « fellah’s », levend op het ritme van het wassende water, en dat al gedurende 4000 jaar. Opmerkelijk is dat archeologen al sinds twee eeuwen in Egypte opgravingen doen, maar er slechts één enkele keer tussen 1994 en 2013 een opgraving van een agrarisch dorp heeft plaats gevonden. Hoe functioneerde de economie van een beschaving waarvan 80 procent van de mensen van de grond moesten bestaan? Gelukkig zijn er steeds meer onderzoekers die zich daarvoor interesseren.
Ons beeld van de evolutie van beschavingen wordt daardoor aardig overhoopgehaald. We gingen er altijd van uit dat een « natuurlijk » proces aan de grondslag lag van de overgang, ten tijde van de neolitische agrarische revolutie (vroege steentijd), van jagers/verzamelaars naar vaste woonplaatsen. Door de beheersing van het water in de grote Chinese, Mesopotamische en Egyptische rivieren ontstonden vervolgens in de oudheid stedelijke concentraties met de bouw van monumentale steden van de grote imperia. Deze eerste beschavingen konden bestaan dankzij de rijkelijk omliggende vruchtbare gronden. Toen reizigers, archeologen en toeristen in de achttiende en negentiende eeuw de vallei van de Nijl doorkruisten, dachten ze dat het landschap sinds de farao’s ongewijzigd was. Ik meen dat Napoleon, toen hij in Egypte was, zei: « Veertig eeuwen kijken u aan «.
Onderzoek geeft vandaag de dag een ander beeld. Beschreven papyrus en stèles van paleizen en tempels maken gewag van bevolkingen, vaak gekwalificeerd als « libiërs » of vreemdelingen, die geen onderdanen van de farao waren. Dat wil zeggen geen boeren verbonden aan landgoederen van de farao of van tempels die belastingen betaalden en verplichte diensten verrichtten. Deze « libiërs » en vreemdelingen, tegen wie af en toe strijd gevoerd moest worden, leefden evenwel in dezelfde gebieden als de genoemde boeren.
De geo-archeologie toont aan dat in het dal van de Nijl, te midden van zorgvuldig bevloeide en gecultiveerde landbouwgrond, heel veel ruimte in beslag werd genomen door moerasland, bossen en savannen. Daar leefde een nomadische bevolking van herders, vissers, jagers, seizoenplukkers en marskramers, die moeilijk te controleren en via belastingheffing te beroven was. Wanneer de Staat sterk was, werden stedelijke centra gecreëerd met garnizoenen, belastingontvangers, ingenieurs en architecten, belast met het dwingen van deze bevolkingen om zich te vestigen in dorpen gebouwd op bevloeide landbouwgronden om daar graan te verbouwen, wijn te produceren en vee te houden. Zo waren deze bevolkingen makkelijker te controleren en kon hen belasting opgelegd worden. Wanneer de Staat verzwakt was door burgeroorlogen of buitenlandse invasies, keerde deze kleine wereld terug naar de oude bezigheden om de chaos te overleven.
De archeologie toont bijvoorbeeld aan, dat de Nijldelta rond 2300 jaar voor Christus zo’n 26 dorpen en stadjes telde, maar een halve eeuw later niet meer dan 6. Tot voor kort dacht men dat deze ineenstorting veroorzaakt was door een klimatologische crisis die heel het Midden-Oosten getroffen zou hebben. Maar deze ineenstorting kan ook anders geïnterpreteerd worden, want in dezelfde tijd was er een verveelvoudiging van bestuurlijk-administratieve centra met garnizoenen in de Nijldelta. Het is zeer wel mogelijk, in feite waarschijnlijk, dat de dorpen onder dwang werden verlaten en hun bewoners zo dicht mogelijk bij de koninklijke macht gehergroepeerd werden, waar ze beter gecontroleerd konden worden en hen belasting opgelegd kon worden.
De toeristen die nu met cruiseschepen de rivier bevaren en daarbij geloven de eeuwige groene landschappen van de oevers van de Nijl te bewonderen, vergissen zich danig. De systematische bevloeiing van de landbouwgronden dateert uit de mohammedaanse periode. De landbouwgronden besloegen de hele vallei pas toen Mehemet Ali, in de jaren 1820, in Egypte op grote schaal de katoenteelt invoerde om de Europese spinnerijen te bevoorraden. Tijdens het bewind van de farao’s groeiden of verdwenen steden en dorpen op het platteland naar gelang de wisselvalligheden van dit perifere Egypte en de gedragingen van zijn « gilets jaunes ».