Oproep aan platform De Linker Wang
Deel 2: Het humanosofische 'Genesis'-verhaal

Civis Mundi Digitaal #95

Het begint zo’n 5 miljoen jaar geleden. Onze voorouders toen (ik noem ze hier verder VOAP’s) waren nog normale aapmensen in wat nu Afrika heet. Mensapen dus die, met de nodige aanpassingen, in kleine groepen leefden in het huidige Ethiopië, waar door klimaat-afkoeling en -uitdroging het regenwoud had plaatsgemaakt voor savanne. Onze VOAP’s zagen er bonobo-achtig uit, alleen nog slanker.

Aan de communicatie van bonobo’s en chimpansees komen al veel gebaren te pas, maar alleen nog als respons op iets wat in de omgeving gewaar te worden valt – dieren kennen alleen stimulus/respons reacties. Echter, waar iets kán, gebeurt het ook, vroeg of laat. In één van die groepjes ontstond het meidenspelletje van met gebaren uitbeelden van iets wat als gedachte bij je opkomt. Zoiets als met ons tv-spelletje Hints. Dat terloopse meidenspelletje bleef er in omdat het ook wel handig was: kon je het met elkaar hebben over iets waar je alleen maar aan dacht.
Zeker, mijn onderbouwing stoelt op niet meer dan deze just so story. Al zou je het ook een educated guess mogen noemen; zoals de Big Bang dat in wezen nog steeds is voor onze astronomen. Want dit spelletje was het begin van een zich verbreidend ‘cultuurtje’ binnen de hele populatie van dit groepje. Ik denk een voorlijk groepje, waarin de gebarencommunicatie, weliswaar nog steeds op stimulus/respons-basis, al heel complex was. Maar een groepje waaruit uiteindelijk onze vroegste voorouderpopulatie zou groeien. Zoals het Wuhan-virus, ja.

De op de wijze van Hints met gebaren gecommuniceerde dingen waar je aan dacht, wáren niet die dingen, ze waren slechts de ‘symbolen’ ervan. Maar het was evengoed nog nooit vertoond in de evolutie van het leven op ons planeetje. Geen enkele wetenschapper bestrijdt dat wij een symbolic species zijn (dit is de titel van het boek van Terrence Deacon (1997) – maar ook die weet dit nog niet goed uit te leggen).

 

Gebarentaal en woordentaal
Gebarensymbolen waren het begin van wat vandaag onze woorden zijn. Ze waren namen voor de dingen. Maar: gebarensymbolen. Onze voorouder-apen (VOAP’s) waren nog normale dieren, en die hebben geen bewuste controle over hun stem – wij ook vaak niet, bij schrik of pijn. Vooral bij emoties doen onze gebaren nog steeds volop mee. Onze woorden komen ook beter ‘los’ als we er onze handen bij gebruiken. Let maar eens op bij tv-discussies: de gebaren gaan een fractie aan de woorden vooraf.

Uit dit alles valt op te maken dat gesproken taal een relatief late ontwikkeling is, namelijk van ons als ‘moderne mens’. Die dateert van pas hooguit 300,000 jaar geleden, terwijl ons Verhaal al 5 miljoen jaar geleden begint: met gebarentaal. En als vrouwen-uitvinding. Onze VOAP’s zijn hierdoor een cultureel zijpad gaan volgen dat hen uiteindelijk buiten het dierenbos zou voeren, naar ons huidige mens-zijn.

 

Effecten van naamgeving

Het het gaan beschikken over namen voor de dingen dóet iets met een dier. Het doet vijf dingen en die moet je in je hoofd prenten als je paraat wil hebben wat ons onderscheidt van alle overige dieren.
1. Het schept afstand tussen de ‘benoemer’ en het ‘benoemde ding’ (denk aan het befaamde schilderijtje van René Magritte Ceci n’est pas une pipe). We kwamen gevoelsmatig (cultureel) los te staan van de ons omringende omgeving. Waar alle overige dieren willoos deel van bleven uitmaken.
2. De VOAP’s kregen een gevoel van macht over die benoemde dingen, zoals over hun mededieren. Ook over het vuur (wij zijn de enige soort die het vuur is gaan gebruiken)
3. Een naam (woord) is soort van handvatje aan het ding waarmee je het kunt ‘grijpen’ en overreiken aan de ander die het ‘vatten’ kan. Als ik zeg ‘wc’ dan heb jij onmiddellijk een beeld van een toilet in je brein. Maar we kunnen met die namen (concepten) ook in ons eigen brein ‘algebra’ plegen. We zijn het pad opgegaan van het steeds beter ‘be-grijpen’ van de dingenEr is geen terug op dat pad, we kunnen er alleen maar op voortgaan. Progressief-zijn is wezenlijk menselijk.
4. Kennis, verworven in de ene generatie, kon hiermee overgedragen worden op de volgende. Kennis kon zich bij onze species gaan opstapelen – al begon het met niets en bleef het heel lang nog weinig.
5. Twee weten meer dan één, en met een hele groep kun je brainstormen, plannen smeden, problemen oplossen. De wisdom of the crowd , de basis van onze massa-besluitvorming en democratie, vindt hier haar oorsprong.

Tot zover de vijf dingen die je moet onthouden als je wilt weten hoe wij zo apart zijn geworden in de dierenwereld. En alleen als je deze vijf dingen onthoudt; anders blijf je, zoals iedereen, een dummie.
Samen met hun vuur kregen onze VOAP’s steeds mee macht over hun mededieren, het maakte hen van bange aapmensgroepjes tot de ‘hooligans’ van de savanne. Ook al bestond hun bewapening op vuur na nog niet meer dan uit graafstokken en stenen: prooidieren en zelfs de roofdieren begonnen hen liever uit de weg te gaan.

Een nog belangrijker gevolg van het vuur-gebruik door onze VOAP’s: ze hoefden niet langer tegen de avond hun nest te gaan vlechten in de boomkruinen; konden ze de nachten op de grond doorbrengen rond een kampvuur dat de roofdieren (die bleven bang voor vuur) uit de buurt hield.

Dat voegde uren toe aan hun dagen. Nachtelijke uren die zich alleen leenden voor communicatie. Hun talige communicatie had hen wel (het gevoel van) macht over de dingen gegeven, maar was nog steeds erbarmelijk primitief. Nu ging deze met sprongen vooruit.

Van VOAP’s tot Homo erectus
Het gaan gebruiken van het vuur door de vrouwen verruimde het dieet van de VOAPs aanzienlijk en hun VOAP-gestalten – denk aan een tweebenige bonobo maar dan slanker – groeide aanzienlijk, dus noemen we ze voortaan HE’s (H. erectus-en).
Met hun vuur konden de HE’s zich ook buiten Afrika verbreiden, naar Eurazië.
Dat ging aanvankelijk als een trage olievlek, maar kustlijnen volgend toch een beetje ‘lijnig’, zodat hun fossiele resten al 1,9 miljoen jaar geleden (mjg) in het Verre Oosten zijn gevonden.

Ze leefden nog steeds in kleine groepjes, want voor een grote groep was de voedselvoor-ziening met hun verzamelaars/jagers (VJ)- economie nog te primitief, maar met een te kleine lukte dat evenmin. Miljoenen jaren lang telde een VJ-groep dus gemiddeld 25 individuen, zeg maar drie hutten. Bovendien steeds wisselend van samenstelling, want voor een partner moet je als meid verkassen naar een andere groep, en als je het niet goed kon vinden in de ene groep vertrok je ook als man naar een andere.
Als een groep door een natuurgebeuren te klein was geworden sloot die zich aan bij een groep die in betere doen was. Maar als zo’n groep – natuurgebeurens willen nog al eens meerdere groepen treffen – kreeg je spanningen (van één voedselgebied kan maar één groep leven) en dan besloot een groepje jonge vrouwen, kinderen en mannen om een geheel nieuw voedsel-gebied in gebruik te gaan nemen. Niet al te ver weg, zo’n tien dagreizen of zo want ze bleven elkaar nodig hebben voor van alles.

 

Woordenwereld

Steeds meer namen voor steeds meer dingen, van generatie op generatie groeide het aantal dingen die door de HE’s be-grepen werden. Ze werden steeds meer talige wezens.
Voor de HE’s (en voor alle volgende taxonomische mensvarianten na hen) bestonden de dingen pas als en in zoverre ze er een naam voor hadden – en dat is voor ons-nu nog steeds zo. Ze kwamen mentaal te leven in een woordenwereld, een wereld van ‘benoemde dingen.
Het laatste wat een vis, levend in een waterwereld, zal ontdekken is water. Zo hebt u nog steeds weinig besef van in een woordenwereld te leven. Het is in wezen een mentale, een ‘virtuele’ wereld. Met dat probleem hebben alle filosofen vanaf Plato en de middeleeuwse nominalisten en Verlichtingsfilosoof Kant al gestoeid – en nu brengt een middelmatig begaafde humanosoof (die echter wél vanaf de jaren 70 met de opgebloeide mensweten-schappen aan de gang is gegaan) daar dan eindelijk licht in. Wees blij en leer die vijf punten vanbuiten. Maar we hebben het over de HE’s en hun steeds taliger communicatie.

Voornamelijk gebarentalige communicatie, al deed hun stem hierbij muzikaal volop mee. En vergeet niet de blaas-en klik!- en tong-geluiden (zeg maar de consonanten) die ze erbij gebruikten; want die zijn net als de gebaren spier-gestuurd en kun je dus wél bewust produceren.

Wat communiceerden ze? Wel, iets schokkends wat hen overdag overkomen was. Bijvoor-beeld (en hier komt weer een eigen verhaal) de ontmoeting met een buffel. De mannen hadden met hun werpstenen meteen een ‘muurtje’ gevormd, terwijl vrouwen en kinderen zich in een boom in veiligheid brachten. De buffel had geaarzeld en schraapte met zijn hoef: die apen met hun stenen waren inmiddels berucht, je kon zo een hagelbui van stenen naar je kop krijgen. Na een paar ijzige ogenblikken keerde de buffel zich om en verdween.

Rond het kampvuur die avond sprong een vrouw op en beeldde haar angst voor de buffel uit. Een man sprong op en imiteerde [buffel]. Iedereen krijsen natuurlijk. Andere mannen sprongen op en vormden een dreigend ‘muurtje. De [buffel] aarzelde, schraapte zijn [hoef] en maakte dat hij weg kwam. Algemeen opgelucht gekrijs!

De rust keerde weer. Maar het was zo’n prachtige performance (voorstelling) geweest, dat ze die nog een keer deden, en nog een keer. Tot iedereen zich in zijn slaapvel (ook in de tropen zijn de nachten koud) wentelde en ging meuren.

De volgende avond deden ze weer [de buffel] en de avond erop weer – tot die plaats maakte voor een ander gebeuren en dus een andere performance. Maar er ging geen avond meer voorbij zonder een performance, ze beschikten al gauw over een heel ‘repertoire’ aan performances. Generatie na generatie wendde zich er aan om de avonden rond het kampvuur met performances te veraangenamen.
Hun stem deed hierbij, vooral waar emoties meespeelden, muzikaal (los van namen voor de dingen)volop mee en dat werd steeds meer ‘zingen’. Bij muziek ‘vuren’ vooral de gevoelscentra in het ‘limbische systeem’ van onze hersenen. Gebarentaal is lichaamstaal dus daarbij ‘vuren’ de motorische centra en de spraakcentra in de hersenschors.

Vooral waar emoties meespeelden, werden de performances van de Scheppingsverhalen ballet-achtiger, en waar bij de performances de hele groep deelnam, werd het ‘dansen’.

Belangrijker is: de gebaren-imitaties ondergingen vooral bij de avondlijke performances een standaardisatieproces. Ik bedoel: bepaalde gebaren kregen ook overdag een vaste betekenis. Een goede verstaanster heeft maar een half gebaar nodig. Je krijgt in een groep babbelende vrouwen maar weinig kans om ook je duit in het zakje te doen, en dan probeer je in je communicatie-moment met zo weinig mogelijk gebaren zoveel mogelijk te zeggen. Wanneer de aanzet van een woordgebaar al begrepen wordt binnen de context, maak je het hele gebaar niet af. Vooral veel voorkomende uitingen worden gekortwiekt: worden standaardgebaren. Dat dit proces snel kan gaan, zie je vandaag ff gebeuren met de sms-taal: in een half jaar tijd ‘in’ geraakt.

 

Na het trage begin van de proto-gebarentaal, bestaande uit zelfstandige naamwoorden en werkwoorden en een paar bijwoorden zoals [ver weg] en [dicht bij] –– ontwikkelde rond het kampvuur elke avond de talige communicatie van de HE’s zich nu ijltempo tot echte gebarentaal, met verbindingswoordjes tussen zelfstandige naamwoorden en de werkwoorden.

De lip-, keel- en tong-geluiden en de !kliks hebben vanaf heel vroeg de gebaren begeleid. Het is nog te horen in de !klik-talen van San, een van onze oudste voorouder-populaties.

Ze konden al gauw hele zinnen vormen. Onvermijdelijk is dan dat daarin onderwerp en gezegde en lijdend voorwerp en bepalingen hun vaste plaats krijgen: grammatica! De Chomsky-taalkundigen beschouwen grammatica en syntaxis als hét waarmerk van menselijke taal. Maar hoe zouden de VOAP’s hun talige communicatie hebben kunnen ontwikkelen met vermijding van een vaste woordvolgorde in hun zinnen? Taalgebruik werkt alleen als iedereen zich aan ontstane regeltjes houdt. Kijk maar naar de sms-taal of de jongerentaal. Hoe die ontstaan als niemand daar de baas over is? Hoe ontstaat sms-taal? Hoe ontstaat mode? Hoe ontstaan rages? Gewoon: zomaar.

Onze vrije markt economie hoort ook bij dit rijtje. De onzichtbare hand zoals Adam Smith dit fenomeen noemde. Familie van het geheimzinnige fenomeen wisdom of the crowd.

 

De geboorte van het scheppingsverhaal en dus van God

De HE-groepjes waren de eerste mensen die in dat nieuwe voedselgebied de dingen(planten, dieren, moerassen, kloven, bergen, noem maar op) hun namen gaven. Menselijkerwijs gesproken (voor ons bestaan de dingenslechts …) riepen ze hiermee die dingen‘in het bestaan’. ‘Schiepen’ ze de dingen – ook dichters zijn ‘scheppende’ kunstenaars.

Steeds meer namen voor steeds meer dingen, dat wordt een chaos in je kop als je daar geen samenhang in kunt brengen. Die samenhang levert het ‘van a tot z’-verhaal, van hoe de dingen ontstonden en zich ontwikkelden, inclusief onszelf, tot zoals de nu zijn. Het Scheppingsverhaal.
Voor hun nakomelingen was dat eerste groepje vrouwen, kinderen en mannen hun Grote Voorouder (we hebben nog steeds de neiging om hele bevolkingsgroepen samen te trekken tot één Figuur en te spreken over ‘de Duitser’, ‘de Engelsman’, ‘de Amerikaan’). Je begrijpt: met De Grote Voorouder doet al bij H.erectus de proto-God zijn intrede. God is dus van oorsprong een door ‘de mens’ geschapen koloniserend groepje vrouwen, kinderen en mannen.

Avond aan avond werd het Scheppingsverhaal van hun woordenwereld gedanst/gezongen rond het kampvuur. Hier zien we onze religieuze gevoelens geboren worden.

Conclusie.
Het is hier niet de plaats om onze hele prehistorie en cultuurgeschiedenis weer te geven. Het voorgaande is sowieso een vaak onbevredigende indikking. Voor de coherentere vertelling heb ik mijn boekje DE MENS voor dummies in de aanbieding.
Wat ik aan DLW wel heb laten zien is dat wij een nieuw Scheppingsverhaal kúnnen vertellen, als we filosofisch gebruik maken van het ‘laaghangend fruit’ dat aan de kennisbomen van de huidige menswetenschappen hangt. Het Grote Verhaal hoe wij zulke aparte dieren zijn geworden; dat wij in een woordenwereld leven; dat dit er toe geleid heeft dat we talige, dus religieuze wezens zijn geworden; hoe we aan het concept God gekomen zijn; dat het mogelijk vooral de vrouwen zijn geweest die onze mensheid zo bijzonder hebben doen worden in het geheel der natuur. Dat we vanuit onze geaardheid niet goed kunnen samenleven met NIX (zonder Groot Verhaal waar we dat allemaal voor doen).
En dus dat DLW hiermee een idee aangereikt krijgt om “zich te concentreren op kwesties waar levensbeschouwelijke waarden raken aan politiek”. Daarvoor moet DLW zijn theologie wel laten aansluiten op Kants filosofische antropologie. Moet doen waar Kant de filosofie toe opriep als zijn ultieme boodschap: het in kaart brengen van ‘de mens’.

DWL zou een begin kunnen maken aan de opvulling van de leegte die ontstond in onze westerse samenleving toen de filosofie in het postmodernisme-coma geraakte. Door zich te gaan zetten aan een nieuw Groot Verhaal.
Dat moet natuurlijk niet meer de vorm krijgen van een ‘heilig Boek’. DLW kan de filosofische antropologie wel nieuw leven geven, maar het nieuwe Grote Verhaal voor onze consumentensamenleving moet uiteindelijk een project worden van de UNESCO, als onderbouwing van haar Universele Verklaring, die immers al in 1949 niet God maar ‘de mens’ als grondslag had, maar aan welke grondslag toen nog geen onderbouwing kon worden gegeven gezien de stand der menswetenschappen toentertijd.
Het wordt geen ‘heilig Boek maar een never ending story. Daarrelevante wetenschappen zoals antropologie, archeologie, paleoantropologie en ethologie nooit zullen stoppen met onderzoeken, komt het Grote Verhaal nooit af maar wel steeds steviger in elkaar te zitten.

Het project van het nieuwe Grote Verhaal zal deze wetenschappen extra zuurstof verschaffen: er is dan een Groot Verhaal waaraan je onderzoeksresultaten kunt toetsen. Want dan is het van tweeën één: óf het resultaat klopt niet óf het Verhaal klopt niet – en dan wordt het acuut bijgesteld.
De filosofische antropologie moet, door DLW of niet, de plaats gaan innemen op de bok van de koets van ons denken en ‘de mens’ in kaart gaan brengen met wat we vandaag kunnen weten, dus met de data vanuit de genoemde discipline-wetenschappen. Helaas, als we ‘wijsgerige antropologie’ googelen, lezen we:
 “Recentelijk wordt de wijsgerige antropologie ook met de vraag geconfronteerd of zij nog weleens [sic] bestaansrecht heeft. Dit wil zeggen dat men zich afvraagt of zij nog wel echt een onderzoeksobject of bepaalde vragen heeft die niet door de menswetenschappen of de andere filosofische disciplines worden gedekt.”
De werkelijkheid is nog steeds dat de bok van de koets leeg is en de trekpaarden, de disciplinewetenschappen, teugelloos doorhollen, met hun oogkleppen; naar een einder waar de dreigende lucht van een nieuw PETM (Paleogeen/Eoceen Thermaal Maximum) zich samenpakt. Terwijl nu de academische filosofie, die toch ons mensheids-denken zou moeten belichamen, als een pony het span tracht bij te benen om de trekpaarden analytische kennis toe te hijgen.
DLW kan een belangrijke initiatiefnemer worden om onze westerse samenleving, die nu met NIX voort struikelt, van een nieuw Groot Verhaal te voorzien. Te voorzien van de hoog-nodige levensbeschouwelijke waarden waarmee wij, consumenten, leren inzien dat ons geluk niet gelegen is in ‘meer-meer-meer’ van van alles en vooral van meer geld, maar in het van betekenis zijn voor elkaar. Zodat we minder in populistisch uit te buiten paniek zullen raken bij het onvermijdelijke ‘inleveren’ van consumentisme ten gevolge van de klimaatcrisis.

Want ook al overleven we de huidige pandemie, de klimaatcrisis blijft.