Het drogbeeld van de energietransitie

Civis Mundi Digitaal #95

door Jan de Boer

Nu de warmterecords ieder jaar worden gebroken, Australië in brand staat en de muggen het noordpoolgebied ontdekken, wordt door de machthebbers steeds vaker gesproken over de noodzaak van een energietransitie naar duurzame energiebronnen. Zij hebben het dan over beloftevolle technologische oplossingen: steeds betere batterijen, enorme zonneparken, waterstof voor «schone » mobiliteit… Na twee eeuwen van fascinatie voor fossiele energie – olie en daarna aardgas als opvolgers van steenkool – zou de energietransitie nu echt op gang komen. Zij zou een recente bewustwording van de maatschappij zijn; haar heil zou afhangen van technologische innovaties die idealiter een gelijke hoeveelheid of zelfs meer energie zullen verzekeren dan die de wereld nu kent. Dat zijn de axioma’s die de gang naar de energietransitie begeleiden. Zonder weer eens de ongeluksprofeet uit te hangen moet ik constateren dat de milieugeschiedenis dit fraaie vooruitzicht onderuithaalt.

Veel te vaak wordt transitie gezien als een lineair proces dat de overgang van de ene naar de andere energiebron laat zien. Steenkool? Een energiebron van het verleden die de industrialisatie in de negentiende eeuw mogelijk maakte. Olie? De motor van de consumptiemaatschappij van de twintigste eeuw die nu op zijn eind loopt en vervangen wordt door windmolens, zonnepanelen en – volgens sommigen – kerncentrales. Een dergelijk schema, dat berust op het rustgevende idee dat maatschappijen zich ontwikkelen volgens een onvermijdelijke vooruitgang op dit en andere gebieden, heeft nooit plaatsgehad. Onze moderne tijd is nooit gemarkeerd geweest door een simpele opvolging van energiebronnen.

Laten we ons een regio verbeelden waarin de meeste huishoudens zonneboilers gebruiken, waarin de steden een dicht netwerk van trams hebben en waar windmolens en biomassa op het platteland een belangrijke plaats innemen…    Ja, deze verbeelde regio bestaat, deze regio is Californië in de eerste jaren van de twintigste eeuw! Ver verwijderd van steenkoolmijnen en oliebronnen kende deze staat een andere energiemix, voordat de ontdekking van grote olievelden daar verandering in bracht. En het betreft hier niet een enkel geval: de geschiedenis van de laatste twee eeuwen wemelt van alternatieve energiesystemen. Lange tijd werd de toevlucht tot dierlijke kracht door veel eenvoudige mensen als een rationele keuze gezien, ondanks de kracht van motoren op fossiele brandstoffen. Waterkracht domineerde de energiemix van de maatschappijen van de industriële revolutie in de negentiende eeuw, terwijl zonne-energie werd gezien als een alternatief voor steenkool in de koloniale tijd van Algerije in de jaren 1870.

Men zou in de verleiding komen om te denken dat deze gekozen oplossingen weinig sporen in het collectieve bewustzijn hebben nagelaten wegens hun duidelijke technische zwakheden en de wezenlijke superioriteit van steenkool en vervolgens olie. Volledig in beslag genomen door de verering van steenkool en zijn opvolgers zou de wereld heel laat de rampzalige consequenties van het massale gebruik van fossiele energie hebben ontdekt. Maar nee, deze lezing is kortzichtig en onvolledig. Zij houdt ons in de illusie dat wij eindelijk daarvan bewust zijn geworden en nu gaan handelen. In werkelijkheid toont de geschiedenis eerder aan dat sinds de negentiende eeuw talrijke stemmen opgaan die waarschuwen voor de vervuiling, overlast en uitputting van deze nieuwe energiebronnen. Zij lieten tevens weten dat er andere, minder dure, soberder en doelmatiger oplossingen bestonden. Maar deze vroegere twijfels en oplossingen zijn aan de kant geschoven en vergeten.

Deze marginaliteit, dit uitrangeren is niet bepaald door eenvoudige natuurlijke selectie. Zonder de technische moeilijkheden te miskennen, zijn het voor alles politieke, sociale en economische processen die hier aan het werk zijn. De belangen van de grote elektriciteitsbedrijven, de behoefte om beslissingsprocessen te centraliseren, de culturele hegemonie van een denkbeeldige ingenieur en een technocraat – die het doe-het-zelf-werk en de « low-tech » diskwalificeert en vanwege de heilige groei van het bruto binnenlands product consumptievermindering weigert te overwegen – hebben een beslissende rol gespeeld bij de komst van de huidige energiesystemen, die gebaseerd zijn op een steeds hogere productie. Als de nu reeds geïnstalleerde kracht van duurzame energiebronnen blijft toenemen, voegt deze zich op dit moment bij de andere energiebronnen in plaats van deze te vervangen. Zij wordt geacht de vervuilende levenswijzen en het huidige consumentisme in stand te houden in plaats van hun verdwijning te begeleiden.

Oog in oog met de klimatologische urgentie, met de ineenstorting van de biodiversiteit en de noodzaak om een ander energiemodel te bedenken en te bouwen, is het raadzaam om vroegere situaties en ervaringen te bestuderen. De energie-debatten betroffen nooit alleen een technische kwestie. Betrouwbare alternatieve energieën waren – zij het kort – vroeger aanwezig. Andere keuzes zijn mogelijk geweest en uitgeprobeerd, en een dergelijke imiterende benadering kan ons enige hoop bieden dat andere toekomsten denkbaar blijven.