Bespreking van: Sjoerd Zanen, Tong Mabior. In het gebied van de Boven-Nijl – tussen verleden en toekomst

Civis Mundi Digitaal #95

door Toon van Eijk

Sjoerd Zanen (1950) is een cultureel antropoloog die in het begin van zijn loopbaan in Zuid-Soedan werkte en daar in 2018 een interessant boek over schreef. Tong Mabior betekent Witte Speer, zijn naam in de Dinka clan die hem adopteerde. Hieronder wordt een korte beschrijving van zijn loopbaan gegeven.

 

 

De achterflap van zijn boek geeft een korte beschrijving van de inhoud:

 

 

Zanen heeft dus langdurige werkervaring in Afrika. Hieronder zal ik een aantal belangrijke aspecten van de inhoud van zijn lezenswaardige boek ter sprake brengen en van commentaar voorzien.

 

1. Planners en searchers

In navolging van de Franse filosoof en antropoloog Lévi-Strauss maakt Zanen in de context van ontwikkelingssamenwerking een onderscheid tussen ingénieurs en bricoleurs (knutselaars) oftewel tussen planners en searchers in de terminologie van William Easterly. Het is het onderscheid tussen een top-down planmatige aanpak en een bottom-up proefondervindelijke aanpak. Zanen schrijft: “Ingenieursprojecten werken alleen daar waar basisvoorwaarden zijn vervuld en waar techniek en technologie als principe een belangrijke culturele waarde vertegenwoordigen” (p.56). In een eerder artikel in Civis Mundi uit 2012 ben ik ingegaan op dit onderscheid tussen planners en searchers [[1]]. De volgende drie alinea’s stammen uit dat artikel.

In de ontwikkelingssamenwerking als westerse modernisering kunnen grofweg twee hoofdstromen onderscheiden worden. Jeffrey Sachs staat hierin model voor de benadering van de ‘planner’. In zijn boek The End of Poverty.How we can make it happen in our lifetime (2005) wordt deze aanpak uit de doeken gedaan. In deze nogal top-down, nauwkeurig geplande benadering hoopt men op relatief korte termijn significante verbeteringen op velerlei gebied te bereiken door gerichte investeringen. De nadruk op Poverty Reduction Strategy Papers en de Millennium Development Goals duidt op veel geloof in de maakbaarheid en stuurbaarheid van het ontwikkelingsproces, zoals ook Van der Veen (2010:552) aangeeft [[2]].

William Easterly, daarentegen, staat model voor de benadering van de ‘searcher’. In zijn boek The White Man’s Burden.Why the West’s efforts to aid the rest have done so much ill and so little good (2006) beschrijft hij een meer bottom-up benadering, waarin ‘searchers’ oplossingen proberen te vinden voor locale problemen via een trial and error process. Via een geleidelijke stap-voor-stap benadering ontstaat dan homegrown development. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de ‘searcher’ benadering, omdat die het ontwikkelingsproces zoals het daadwerkelijk plaatsvindt adequater beschrijft. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de ‘planner’ en ‘searcher’ een soort karikaturen zijn geworden en dat enige top-down planning in het ‘zoekende of tastende’ ontwikkelingsproces onvermijdelijk is. Het belangrijkste probleem met de ‘searcher’ benadering lijkt mij dat er niet voldoende capabele en effectieve ‘searchers’ beschikbaar zijn om op grote schaal vooruitgang te boeken. Voor een multiplier effect en het opschalen van bereikte resultaten lijkt toch een vorm van planning nodig te zijn. Al was het maar dat de overheid het proces van ‘searching’ dient te faciliteren door het creëren van een enabling environment.

Het is evident dat top-down planning van ontwikkeling niet succesvol is gebleken in Sub-Sahara Afrika. Zo zullen veel van de Millennium Development Goals niet gehaald worden in 2015 (net zomin als de huidige 17 Sustainable Development Goals allemaal gehaald zullen worden in 2030). Long & Van der Ploeg (1989) spreken van de noodzaak tot ‘deconstructie van geplande interventie’ omdat het niet gaat om de eenvoudige uitvoering van een tevoren gespecificeerd actieplan met bepaalde verwachte uitkomsten [[3]]. Ontwikkeling is eerder een ‘voortgaand, sociaal-geconstrueerd proces waarin onderhandelingen een belangrijke rol spelen’. Ontwikkelingsprojecten zijn strijdperken (arenas of struggle) met verscheidene groepen actoren met verschillende belangen (Leeuwis 1993:79) [[4]]. Een recent voorbeeld van een dergelijk strijdperk is de ‘land grabbing’ door China en andere landen, die op grote schaal land opkopen in Afrika voor hun eigen voedselvoorziening. Hiermee worden vooral de belangen gediend van Chinese investeerders, en Afrikaanse overheden en elites, en veel minder die van de lokale boeren. Er is in ieder geval geen sprake van een machtsvrije ‘ideal speech situation’ (Jürgen Habermas) waarin ook de rechten van kleine Afrikaanse boeren worden gerespecteerd [[5]].

Indien de searcher benadering de voorkeur verdient is de hamvraag hoe we aan voldoende effectieve searchers komen die met grote politieke machtsverschillen en economische ongelijkheden kunnen omgaan? Hoewel ik als landbouwkundig ingenieur ben opgeleid in Wageningen (met de toentertijd hoogst ongebruikelijke combinatie van twee natuurwetenschappelijke en twee sociaalwetenschappelijke afstudeervakken: tropische landbouwplantenteelt, tropische veehouderij, ontwikkelingseconomie, en krediet- en coöperatiewezen voor niet-westerse gebieden) heb ik van meet af aan getracht een ‘brede’ belangstelling en benadering te handhaven. Na het opdoen van praktische onderzoekservaring in mijn eerste twee jaren in Mozambique op een erg afgelegen landbouwkundig proefstation (1979-1980 in Namapa in Nampula Province) ben ik in het derde jaar begonnen met het verzamelen en bestuderen van variëteiten van lokaal belangrijke voedingsgewassen van kleine boeren, waar in de koloniale Portugese tijd geen enkele belangstelling voor was geweest. Het in die tijd net opkomende holistisch georiënteerde Farming Systems Research (FSR) is vervolgens mijn werkterrein gebleven in oostelijk en zuidelijk Afrika. Desalniettemin, is de vraag hoe de breed-georiënteerde searcher benadering in praktijk te brengen altijd lastig gebleven, en dat gold niet alleen voor mij. Dat was de hoofdreden om na vier meerjarige werkervaringen in achtereenvolgens Mozambique, Kenia, Tanzania en Zambia een proefschrift te schrijven over de praktische uitvoeringsproblemen van FSR en de wetenschapsfilosofische vooronderstellingen die daar volgens mij aan ten grondslag liggen [[6]].

Zanen merkt op dat de onconventionele, procesmatige en proefondervindelijke manier van werken in het succesvolle Malek Appropriate Technology Centre in Zuid-Soedan te danken was aan “het inzicht, of meer de intuïtie” van een van de Nederlandse projectmedewerkers (p 55). Ik heb het vermoeden dat hier een belangrijke, zo niet cruciale, factor wordt benoemd die een succesvolle searcher benadering mogelijk maakt, namelijk intuïtief opereren. In tegenstelling tot de planner benadering die op de ratio is gebaseerd, op discursief lineair oorzaak-en-gevolg denken, is de searcher benadering meer intuïtief en holistisch georiënteerd. Een cruciale vraag is dan of meer intuïtief denken en vervolgens handelen getraind kan worden? Volgens mij kan intuïtie als zodanig niet getraind worden, omdat het nu eenmaal op minder bewuste denkniveaus plaatsvindt, maar kan wel de ontvankelijkheid voor effectiever intuïtief functioneren getraind worden, bijvoorbeeld door middel van technieken voor bewustzijnsontwikkeling [[7]].

 

2. De silver bullet voor landbouw- en sociaal-economische ontwikkeling in Afrika?

Volgens Zanen denken de meeste (landbouw- en bosbouwkundige) onderzoekers in technische compartimentjes. “Deze compartimentalisatie leidt ertoe dat er met het onderzoek niet veel gedaan kan worden, omdat de aanbevelingen er meestal op neerkomen dat aan allerlei randvoorwaarden moet worden voldaan. Met andere woorden: dat de context zich aan moet passen” (p.64). Zanen is niet onverdeeld positief over het werk van Wageningers in Zuid-Soedan en de Sahel, waar hij ook langdurig heeft gewerkt. Hij schrijft: “Al die studies die door Wageningse onderzoekers worden ondernomen, die veel proefschriften en dikke boeken door hooggeleerden opleveren, maar waarvan het overgrote deel geen enkel praktisch nut sorteert” (p.65).

Eind vorig jaar heeft de bekende Wageningse onderzoeker en Sahel deskundige Henk Breman een interessant boek gepubliceerd in samenwerking met de Wageninger Schut en de Israëliër Seligman, getiteld From fed by the world to food security. Accelerating agricultural development in Africa [[8]]. Elders heb ik uitvoerig commentaar geleverd op dit lezenswaardige boek [[9]]. De volgende alinea’s in deze sectie zijn gebaseerd op dat commentaar.

Volgens Breman e.a. is een significante toename in kunstmestgebruik een conditio sine qua non of silver bullet voor toegenomen voedselzekerheid in Afrika en voor de bijdrage van de landbouw aan sociaal-economische ontwikkeling. Breman e.a. hebben de zes beleidsmaatregelen geïdentificeerd met de grootste impact op landbouwontwikkeling. Dat zijn: kunstmest & Integrated Soil Fertility Management (ISFM), marktontwikkeling voor inputs & landbouwproducten plus waardeketen ontwikkeling, gunstige baten-kost verhoudingen van inputs, transport & handel, gemengde bedrijven, en vrede & sociale stabiliteit. Dus kunstmest in een ISFM context is de silver bullet, maar dient wel gecombineerd te worden met vijf andere beleidsmaatregelen om effectief te zijn, en bovendien moeten de landgebruikszekerheid en gender gelijkheid bevorderd worden. Ook wordt het gebruik van verbeterde variëteiten en pesticiden aanbevolen. Het is lovenswaardig dat deze auteurs onderkennen dat kunstmestgebruik als zodanig niet afdoende is, maar door minstens zeven andere beleidsmaatregelen geflankeerd dient te worden.

Men kan dus spreken van de silver bullet van kunstmestgebruik, maar tegelijkertijd wordt duidelijk dat een hele serie andere conditio’s sine qua non of voorwaarden (preconditions) nodig zijn om kunstmestgebruik effectief te doen zijn. De benadering van Breman e.a. van een ‘stap-voor-stap eliminatie van de meest beperkende factoren’ klinkt gemakkelijk, maar het probleem is dat de talrijke beperkende factoren tegelijkertijd geëlimineerd dienen te worden om resultaat te boeken. Wanneer zo veel bottlenecks eigenlijk gelijktijdig aangepakt dienen te worden kan men nog nauwelijks van een stap-voor-stap benadering spreken. Hoe los je dit op in een veelal gebrekkige infrastructuur in Afrika op technologisch, economisch, politiek en sociaal-structureel gebied? In het begin van deze sectie zei Zanen dat compartimentalisatie erop neerkomt dat de context zich aan moet passen aan de technische oplossingen, bijvoorbeeld kunstmestgebruik. Het moge duidelijk zijn dat dit met zoveel contextuele conditio’s sine qua non een vrijwel onmogelijke opgave is.

De Wageningse landbouweconoom Niek Koning (2017) spreekt op de twee laatste pagina’s van zijn boek, Food security, agricultural policies and economic growth: Long-term dynamics in the past, present

and future, over de noodzaak van een ‘mentale transformatie’ om voldoende ‘sociaal kapitaal’ te genereren voor de door hem gewenste ontwikkelingen [[10]]. Breman e.a. benadrukken de noodzaak van samenwerking tussen beleidsmakers, handelaren en boeren. Dick Veerman, hoofdredacteur van de Foodlog website, vatte het boek van Breman e.a. samen in de zin: “Het moet gaan over gecoördineerde ontwikkeling vanuit de wil om samen iets te bereiken” [[11]]. Ten aanzien van deze gezamenlijke wil en gecoördineerde ontwikkeling denk ik dat het begrip ‘collectief bewustzijn’ nuttig is. Het collectief bewustzijn integreert een samenleving, het is als het ware de ‘onzichtbare hand’ die ‘de dingen bij elkaar houdt’. Het is ‘de lijm’ die collectieve actie mogelijk maakt [[12]].

Een hogere ‘waarde’ van het ‘sociaal kapitaal’ vraagt om een ‘hogere kwaliteit’ van het onderliggend collectief bewustzijn, wat op zijn beurt vraagt om een ‘hogere kwaliteit’ van het individuele bewustzijn van de samenstellende leden van een zeker collectief, oftewel wat Koning een ‘mentale transformatie’ noemt. Wellicht is de silver bullet voor landbouw- en sociaal-economische ontwikkeling in Afrika niet zozeer ‘kunstmestgebruik in een ISFM context’, hoe belangrijk dat ook is, maar de ‘mentale transformatie’ van grote aantallen individuele personen. Ofschoon ik niet claim de uiteindelijke silver bullet te hebben, lijkt meer belangstelling voor mentale transformatie of persoonlijke ontwikkeling of Bildung op zijn minst gewenst. Mogelijkerwijs is de belangrijkste ‘grondstof’ voor ontwikkeling de human resource basis. Kan de intellectuele, intuïtieve en spirituele ontwikkeling van de mens als silver bullet fungeren?

 

3. Een geïntegreerde totaalvisie

Zanen schrijft: “Men zou studenten moeten trainen in het doen van meer inductief, bottom-up onderzoek. Laat ze eerst goed begrijpen hoe en waarom iets is zoals het is, binnen de context en met inbegrip van gegeven beperkingen in de omgeving, en minder hoe iets zou moeten zijn vanuit hun westerse, cartesiaanse, academische top-down visie. Een holistisch begrip van de omgeving vereist het doen van onderzoek in interdisciplinair verband. De uitdaging daarvan is om vanuit interdisciplinaire kennis een geïntegreerde totaalvisie te ontwikkelen die meer is dan een optelsom van sectorale, ‘compartimentale’ kennis” (p.65).

Hier ben ik het volledig mee eens, zoals mag blijken uit mijn proefschrift met subhoofdstuk titels als: Explicitation of worldview and predispositions, An actor-oriented sociology of development, Characterization of positivist and constructivist paradigms by various criteria, The scientization process, Holism in agricultural science and rural development, Basic attitudes towards nature and ecological spirituality, A holistic framework for multi-dimensional development: different categories of factors, The orchestration of synergy, The illusion of intellectual holism, Trans-disciplinarity, Intuitive operation by farmers and scientists, Intuition: the holistic art of anticipation and integration, and The art of agronomy (Van Eijk 1998) [[13]].

Het ontwikkelen van een geïntegreerde totaalvisie die meer is dan een optelsom van disciplinaire en interdisciplinaire kennis is echter niet eenvoudig, zoals ik laat zien en beargumenteer in mijn proefschrift. Dit blijkt ook uit de relatief geringe praktische resultaten van ontwikkelingssamenwerking en zeker ook uit het frequente falen van onderzoek en beleid in het hoogontwikkelde Nederland (bijvoorbeeld met betrekking tot de huidige N-crisis). Het zich voornamelijk richten op het gebruik van de ratio, het intellect oftewel het rationeel-empirisch bewustzijn resulteert in ‘de illusie van het intellectueel holisme’. Men verwacht door rationeel denken een geïntegreerde totaalvisie te kunnen ontwikkelen die meer is dan een optelsom van natuurwetenschappelijke en sociaalwetenschappelijke disciplines, maar dit lukt zelden of nooit. Ik bepleit een ‘trans-disciplinariteit’ in de zin van een combinatie van natuurwetenschappelijk & sociaalwetenschappelijk onderzoek en effectieve technieken voor bewustzijnsontwikkeling. Deze technieken resulteren onder meer in effectiever intuïtief functioneren [[14]].

In een eerder artikel van mijn hand in Civis Mundi over integraal en reductionistisch denken komen de volgende sectie titels voor: Mijn praktijkervaring met integraal systeemdenken in Afrika, Integraal landbouwsysteem-denken in Nederland, Het feit-waarde dualisme, Eenheid-in-diversiteit in de zoektocht naar integrale kennis, en Substantiële rationaliteit [[15]]. Er is zeker enige overlap in het denken van Zanen over het ontwikkelen van een geïntegreerde totaalvisie en mijn denken hierover.

Zanen schrijft, Lévi-Strauss citerend, dat de antropologie als wetenschap “een onophoudelijk heen en weer bewegen tussen de polen van vereenzelviging en distantie is” (p.89). Vereenzelviging, empathie en sympathie met de onderzochten dient gecombineerd te worden met afstand nemen om een ‘astronomische blik’ en antropologische analyse mogelijk te maken. Voor zover dat beoordeeld kan worden aan de hand van een boek, ben ik van mening dat Zanen hier heel goed in geslaagd is. Ook schrijft hij: “In de culturele antropologie zoals die door mij werd bedreven, gaat het om de verbinding van materiële, sociale, religieuze en morele levenssferen. Men noemt dat ook wel een holistische benadering” (p.144).

In verband met de verbinding van de verschillende levenssferen oftewel de wederkerige relaties tussen verschillende categorieën van factoren, heb ik in eerdere publicaties een holistisch kader voor het multidimensionale maatschappelijke ontwikkelingsproces geschetst [[16]]. Dit ontwikkelingsproces wordt beïnvloed door wetenschappelijke, technologische, economische, politieke, sociaal-structurele, culturele & persoonlijkheid factoren, en bewustzijnsfactoren - waarbij de factoren in mijn optiek in de hier gegeven volgorde steeds meer omvattend zijn en meer gewicht in de schaal leggen.

 

4. Verankering van hulp

In een sectie aan het eind van zijn boek getiteld ‘Ontwikkelingshulp’ schrijft Zanen: “Waar ik mijn pijlen op wil richten, zijn de pretenties van ontwikkelingssamenwerking, en de onderlinge aannames die ten grondslag liggen aan veel ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en -programma’s, in verleden en heden… De beleidsdocumenten van Afrikaanse landen staan stijf van de donor-idealen, verwoord in donor-jargon. Het hele continent, zowat alle sectoren van de samenleving moeten ‘hervormd’ worden en daar worden miljarden aan steun in gepompt. De hervormde sectoren dienen vervolgens als vehikel voor Westerse vernieuwingen. Dat is dus niet de hulp aanpassen aan de context, maar de context aan de hulp. Daarmee kom je schijnbaar een heel eind, maar in de praktijk blijkt uiteindelijk dat de hervormingen iets missen, namelijk verankering in de samenleving. Want als ze wel verankerd waren geweest in de samenleving, hadden ze in Afrika, na al die projecten, programma’s en budgetsteun van al die donoren, allang … die Millennium en/of Sustainable Development Goals gehaald. Ze moesten het immers toch intussen zelf kunnen?” (p.264).

Het aanpassen van de hulp aan de reëel bestaande maatschappelijke context, in al zijn facetten of aan alle vermelde categorieën van factoren, blijkt uitermate moeilijk te zijn. Ondanks al het modieuze gepraat over ownership en partnerschap blijkt verankering in de samenleving niet te lukken. Ik denk dat deze ‘verankering’ uiteindelijk gefundeerd is in het ‘collectief bewustzijn’ van een samenleving, maar helaas is dat een begrip dat in de ontwikkelingssamenwerking nog niet gebruikt wordt [[17]].

 

5. De logica van de staat en de logica van de stam

Zanen schrijft: “De gemiddelde Afrikaan en veel van hun leiders zijn niet bereid zich te verantwoorden voor het gebruik van publieke middelen voor persoonlijk gewin en zij vinden wrede praktijken om aan de macht te komen en te blijven geoorloofd … Afrika leeft in twee werelden, twee contexten … [Naast het moderne, westers georiënteerde systeem is er sprake van een traditioneel] parallel systeem van stille occulte krachten, corruptie en nepotisme. In tegenstelling tot onze verwachting en hoop, ging en gaat het [parallel systeem] niet over … Ik verzin dit niet alleen zelf; er zijn boeken over geschreven door internationaal gerenommeerde Nederlandse Afrikanisten zoals Peter Geschiere en Stephen Ellis. De contradictie die ik zie is die van twee tegengestelde waardensystemen die naast elkaar en door elkaar heen bestaan, en die leiden tot permanente ambiguïteit… De relatie tussen stad en platteland neemt een nieuwe dimensie aan. De mechanismes uit het dorp (‘dingen van ons’) worden aangewend om de nieuwe urbane werkelijkheid met zijn wetten van de staat, Westerse rechtspraak en de markt (‘dingen van vreemdelingen’) het hoofd te kunnen bieden… We moeten het echte, dualistische Afrika leren kennen zoals het is, niet zoals wij willen dat het is… De huidige impasse [in Zuid-Soedan] wordt gekenmerkt door ambiguïteit tussen de logica van de staat en de logica van de stam”(p.265-8). De volgende twee alinea’s stammen uit een eerder artikel in Civis Mundi [[18]].

Volgens Couwenberg zijn in veel niet-westerse landen, na het dekolonisatieproces, regimes gebaseerd op een autoritair staatsnationalisme tot stand gekomen. Hoewel in eerste instantie (door de koloniale mogendheden geïntroduceerde) liberale en democratische beginselen het uitgangspunt vormden, zijn de pogingen die beginselen daadwerkelijk in praktijk te brengen veelal mislukt. “De westerse neiging eigen waarden, normen en instituties zonder voorbehoud op te vatten als algemeen geldig en toepasbaar met voorbijzien aan de eigen aard en ontwikkelingsmogelijkheden van die jonge staten speelde daarbij een belangrijke rol”[[19]].

De politiek (maar zeker niet economisch) onafhankelijke nieuwe staten vielen terug op een autoritair gezagspatroon, opgebouwd rond een president als top van een heersende elite “waar om heen een personencultus groeit en een netwerk van persoonlijke loyaliteiten en als machtsbasis steunend op … een partij die de politieke macht geheel of grotendeels monopoliseert” [[20]]. Het cultiveren van een staatsnationalistische ideologie als politieke integratiefactor was logisch meteen na de onafhankelijkheid: de meeste Afrikaanse staten kenden een veelheid aan etnische groeperingen, met vrij willekeurig getrokken koloniale grenzen, en de elites hadden geen daadwerkelijke macht, gegrondvest in eigendom van de productiefactoren land en arbeid, over de bevolking. De plattelandsbevolking beheerde deze productiefactoren en was (en is) daarmee feitelijk onafhankelijk. De politieke elites zagen het staatsapparaat vooral als hun eigendom en de exploitatie daarvan resulteerde in endemische corruptie.

De zwakke formele staat is het centrale onderwerp in Van der Veens boek uit 2002 over de recente geschiedenis van Afrika [[21]]. Na de onafhankelijkheid evolueerden de prekoloniale, traditionele patronagenetwerken via de koloniale moderne staat naar de huidige dictatoriale eenpartijstaten. De zwakke formele Afrikaanse staten worden ook wel ‘patrimoniale staten’ genoemd, omdat de heersers het land feitelijk als hun persoonlijk eigendom (patrimonium) beschouwen [[22]]. Het disfunctioneren van de zwakke formele natiestaat noopt de meerderheid van de bevolking (vooralsnog boeren) ertoe een uitweg te zoeken in het informele cliëntèlestelsel om hun belangen te verdedigen [[23]].

Volgens Van Cranenburgh (1990) is bijvoorbeeld de Tanzaniaanse staat tegelijkertijd hard en soft. Het harde aspect verwijst naar een autoritaire beleidsformulering en -uitvoering en het zachte of zwakke aspect naar de geringe daadwerkelijke impact van de staat op het gedrag van de bevolking. Autonomie in beleidsformulering is geen garantie voor succes in beleidsuitvoering [[24]]. De feitelijk zwakke formele Afrikaanse staat maakt ontwikkelingssamenwerking als westerse modernisering, tot uitdrukking komend in activiteiten gericht op ‘goed bestuur’, een moeizame exercitie.

Het is mijns inziens wel zo dat de feitelijk zwakke, maar autoritair ogende, formele natiestaat Tanzania veel beter af is dan het huidige Zuid-Soedan, waar de frictie tussen de logica van de staat en de logica van de stam veel nijpender is. Wellicht heeft dit ook te maken met het feit dat Tanzania veel kleine etnische groepen telt, waarbij geen enkele groep groot genoeg is om de rest te kunnen domineren. Ook heeft Tanzania’s eerste (en relatief integere) president Julius Nyerere van meet af aan de nationale eenheid van alle Tanzanianen benadrukt [[25]].

 

6. People get the leaders they deserve

De gerenommeerde Afrikanist Stephen Ellis, naar wie Zanen hierboven verwijst, schrijft in zijn boek Season of Rains. Africa in the World het volgende: “The pretense that the official organs of government actually function in reality as they do on paper has become institutionalized in Africa over decades and it can easily be integrated into wider circuits of deception used by international operators who wish to hide their activities behind a screen of formality and law. These include secret services, money-launderers, offshore bankers, corporate lawyers, sanctions-busters, drug-traffickers, arms-smugglers and many others” (Ellis 2012:p.37) [[26]]. Ellis says that corruption is often seen as Africa’s biggest home-grown problem. Ellis continues: “The Nigerian academic Claude Ake realized that the last thing many African governments really wanted was development, since it was the development effort that kept them in power; actual progress on this front would be counter to their interests” (p.40/1). “The flow of development aid gave African governments access to resources beyond the limits of any tax contract with their own citizens” (p.41).

Ellis writes: “Even the most formidable president can work only with the material constituted by societies, deriving power from the fact that large numbers of people subscribe to common ideas and activities, whether in the guise of formal institutions or simply in informal networks. This is an observation that runs contrary to the idea … of a continent ruined by poor leaders. Whether leaders are seen as wise (Mandela, Nyerere) or as the corruptors of entire nations (Mobutu, Mugabe), it is unsatisfactory to attribute everything to the characteristics of just one person” (p.97). We need to reconcile individual and society. It is important to connect the deeds of wise/poor heads of state “to the popular currents flowing through their societies” (p.97). Ellis continues: “Is it Africans themselves who are the main authors of the continent’s unfulfilled destiny, or outsiders? … Great dictators do not spring from nowhere, and nor do their actions take place in a social vacuum … In the end, Africans, like other people, get roughly the leaders they deserve” (p.147-9).

De bovenstaande opmerking van Ellis dat samenlevingen de leiders krijgen die ze verdienen, is volgens mij correct. Het is in het algemeen niet zo dat de bevolking de leiders volgt, maar de leiders volgen de bevolking. In deze context is het begrip ‘collectief bewustzijn’ relevant. Overheden en politieke machthebbers weerspiegelen het collectieve bewustzijn van de bevolking. Hoewel een enkele sterke autoritaire politieke leider door charisma, retorische gaven en symboolpolitiek enige invloed kan uitoefenen op het gedrag van zijn/haar onderdanen, is het uiteindelijk toch zo dat deze leider het collectieve bewustzijn van de bevolking weerspiegelt en volgt. Ook autoritaire of totalitaire machthebbers hebben niet voldoende ‘macht’ om bevolkingen van vele miljoenen mensen te sturen. Zij hebben slechts macht in zover en zolang de bevolking hen toestaat om macht te hebben [[27]].

Ellis schrijft ook terecht dat: It is notoriously difficult to gather any reliable statistics on the informal sector, but its existence is the only explanation for the fact that hundreds of millions of Africans manage to survive despite earning less than a dollar per day according to statisticians … People have more money than the UN says” (p.104/5). Inderdaad, met een inkomen van slechts één of twee dollar per dag zouden de meeste Afrikanen het niet lang volhouden.

Ellis continues: “In their pursuit of an orderly world, European countries may be advised to attach a higher priority to pragmatic cooperation with sovereign states in matters of mutual concern rather than working to advance the grand designs of global jurisdiction that grew during the 1990s. This is a matter that is difficult to discuss without being suspected either of a crude cultural relativism or unconcern about human rights … In sum, the emerging framework for European aid is a much more country-specific, less ideological, more pragmatic approach than in the past” (p.167/8).

In het laatste subhoofdstuk getiteld Decolonizing the Western Mind, schrijft Ellis op de laatste pagina van zijn boek: “The modern vision of development is a direct descendant of the aspiration of nineteenth-century evangelicals to bring ‘civilization’ to Africa, as they called it then… What Africa’s developers in past and present have in common is the assumption that the West… is in the vanguard of human history and that poor countries need to catch up. The passage of time is seen as a race, or perhaps a stately procession, in which the laggards may be helped towards the front ranks… Grudgingly or otherwise, Europeans and North Americans will have to accept that not all of the ideas that they have distilled from a reading of their own history are milestones that have to be passed by all mankind on its journey into the future… We need to consider Africa’s recent history in ways that have more power to explain things than either the Africa-as-victim theory or the Africa-as-incompetent one, with their sub-variants” (p.170).

Ontwikkelingssamenwerking als een meer land-specifieke, minder ideologische en meer pragmatische benadering die niet is gebaseerd op ‘Afrika-als-slachtoffer’ of ‘Afrika-als-incompetent’ theorieën, klinkt goed en overtuigend, maar bij mij rijst dan de vraag hoe zowel Ellis als Zanen dit in praktijk willen brengen? Zijn minder ideologisch geladen of meer waardenvrije benaderingen überhaupt mogelijk? Ik vrees dat de meeste ontwikkelingswerkers niet eens beseffen dat ze impliciete Westerse waarden aanhangen. Meer aandacht voor wetenschapsfilosofie en moraalfilosofie in de opleiding van studenten Internationale Samenwerking is gewenst.

 

7. Een weerbarstige keten van (context)factoren

Op de voorlaatste pagina van zijn boek schrijft Zanen: “Niet alleen research, maar ook de geboden hulp in de vorm van projectjes lijdt dikwijls aan compartimentalisatie, dat wil zeggen dat de hulp een deel werkelijkheid betreft zonder voldoende rekening te houden met een hele keten van andere (context)factoren… Het zijn gevallen van symptoombestrijding zonder de echte problemen op te lossen … Ik pleit niet tegen innovaties, maar het tragische is dat als de vernieuwingen niet werken vanwege een weerbarstige context, het volgens de ‘ontwikkelaars’ vaak ligt aan de doelgroepen: een veelvoorkomend geval van victim blaming” (p.269).

Zoals gezegd in sectie 3 hierboven is de implementatie van een geïntegreerde, holistische benadering verre van eenvoudig. Het multidimensionale ontwikkelingsproces wordt beïnvloed door wetenschappelijke, technologische, economische, politieke, sociaal-structurele, culturele & persoonlijkheid factoren, en bewustzijnsfactoren. Deze ‘keten van (context)factoren’ maakt de uitvoering van specifieke projecten of programma’s gecompliceerd.

De geringe impact van de huidige ontwikkelingssamenwerking is naar mijn mening grotendeels terug te voeren op de voortdurende nadruk op technologische en economische factoren, die weliswaar het meest zichtbaar (en meetbaar) zijn, maar tegelijkertijd een relatief ondergeschikte positie in het multidimensionale ontwikkelingsproces innemen. Het is wel de vraag of de conventionele ontwikkelingshulp überhaupt veel impact kan hebben op de meer omvattende factoren. Kunnen politieke, sociaal-structurele, culturele & persoonlijkheidsfactoren gemakkelijk door buitenstaanders worden beïnvloed? [[28]]. En ‘bewustzijnsfactoren’ worden tot op heden überhaupt niet in het ontwikkelingsdiscours genoemd.

 

8. Zuid-Soedan moet het zelf doen

Met betrekking tot de situatie in Zuid-Soedan concludeert Zanen: “De belangrijkste condities waaraan voldaan moet worden om enige vorm van duurzame ontwikkeling mogelijk te maken in Zuid-Soedan zijn law and order, het staken van gewelddadige conflicten tussen bevolkingsgroepen en een einde aan de algemene toestand van wetteloosheid in het land. Dit kan alleen door Zuid-Soedan zelf gerealiseerd worden… De van bovenaf maakbare en door de White Man’s Burden geïnspireerde samenleving is in Zuid-Soedan in ieder geval een illusie gebleken” (p.269). De conclusie van Zanen dat Zuid-Soedan het zelf zal moeten doen, zelf law and order moet bewerkstelligen, is ontnuchterend maar correct. Hoe dit op korte of middellange termijn gerealiseerd gaat worden is de vraag. De opmerking van Ellis in sectie 6 dat ‘samenlevingen de leiders krijgen die ze verdienen’ opent mijns inziens een perspectief in de zin dat leiders het collectieve bewustzijn van de bevolking weerspiegelen en volgen. Dan zou bewustzijnsontwikkeling (persoonlijkheidsontwikkeling, Bildung, mentale transformatie, spirituele ontwikkeling) door de individuele Zuid-Soedanazen centraal dienen te staan, zeker bij een gedeelte van hen. Wellicht treedt bij een relatief laag percentage van de bevolking, die een of andere vorm van bewustzijnsontwikkeling praktiseert, al een keerpunt op en kan law and order bewerkstelligd worden [[29]].

 

Afsluitende opmerkingen

Zanen heeft zonder meer een lezenswaardig en interessant boek geschreven dat ingaat op de historie en huidige problematische toestand van Zuid-Soedan, zijn werkervaringen in dat gebied en een aantal cruciale aspecten van ontwikkelingssamenwerking in het algemeen. Het boek zou gelezen moeten worden door iedereen die zich met Afrika bezighoudt [[30]].

 

 

Eindnoten


[1] Van Eijk, T. (2012), Ontwikkelingssamenwerking als westerse modernisering? Civis Mundi digitaal # 9, januari 2012.

[2] Van der Veen, R. , 2010, Waarom Azië rijk en machtig wordt. KIT Publishers, Amsterdam.

[3] Long N. and J.D. van der Ploeg (1989). Demythologizing planned intervention. In: Sociologia Ruralis,Vol.XXIX, No.3/4, pp.226-249.

[4] Leeuwis, C., 1993, Of computers, myths and modelling. The social construction of diversity, knowledge, information and communication technologies in Dutch horticulture and agricultural extension. Wageningen Studies in Sociology no. 36, Wageningen.

[5] Zie het rapport: Land Rights and the Land Rush: Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project (2011). http://www.landcoalition.org/cpl/CPL-synthesis-report . Zie ook: Meine Pieter van Dijk (Ed.), 2009. The New Presence of China in Africa. Amsterdam University Press. http://dare.uva.nl/aup/en/record/323564   http://dare.uva.nl/document/154992

[7] Van Eijk, T. (2018), De illusie van holistisch denken. Civis Mundi digitaal # 55, februari 2018.

[8] Henk Breman, Antonius G.T. Schut and No’am G. Seligman (2019). From fed by the world to food security. Accelerating agricultural development in Africa. Plant Production Systems, Wageningen University, The Netherlands.

[10] Koning, N., 2017, Food security, agricultural policies and economic growth. Long-term dynamics in the past, present and future. Earthscan from Routledge. Een boekbespreking is hier beschikbaar: Van Eijk, T. (2017b), Toekomstige voedselzekerheid vereist onorthodoxe landbouwpolitieke keuzes en mentale transformatie. Civis Mundi digitaal # 53, december 2017.

[12] Voor meer over individueel en collectief bewustzijn verwijs ik naar subhoofdstuk 9.2 De bewustzijnsfactoren in mijn proefschrift: Van Eijk 1998 (zie eindnoot 6). Zie ook verscheidene eerdere artikelen in Civis Mundi.

[13] Zie eindnoot 6.

[14] Voor meer over de rede en intuïtie, zie hoofdstuk 5 Kennis als een drieluik in Van Eijk 2017: Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu. 

[15] Van Eijk, T. (2018), Couwenbergs Integraal en Reductionistisch Denken: jazeker, maar hoe?.Civis Mundi Digitaal #70, oktober 2018.

[16] Zie Diagram 1 in: Van Eijk, T. (2015), Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi digitaal # 33, oktober 2015.

[17] Zie Diagram 1 in Van Eijk 2015.

[18] Zie eindnoot 1.

[19] Wim Couwenberg, Modern autoritarisme in historisch en actueel perspectief. Civis Mundi digitaal # 8, november 2011.

[20] Zie eindnoot 19.

[21] Van der Veen, R. , 2002, Afrika. Van de Koude Oorlog naar de 21e eeuw. KIT Publishers, Amsterdam.

Zie ook hoofdstuk 10 (De zwakke formele staat, blz. 164-183) in: Van Eijk 2007. Ontwikkeling en arbeidsethos in Sub-Sahara Afrika. Het belang van gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling. KIT Publishers, Amsterdam.

[22] Zie ook Van Eijk, T. (2011) Achtergrond Aziatisch proces van modernisering. Civis Mundi digitaal # 3, april 2011.

[23] Van Eijk 2007 (blz. 173). Zie eindnoot 21.

[24] Van Cranenburgh, O. (1990:51). The Widening Gyre. The Tanzanian One-Party State and Policy towards Rural Cooperatives. Proefschrift, Rijksuniversiteit Leiden.

[25] Ik ken Tanzania relatief goed omdat ik er 12 jaar heb gewoond en gewerkt en nog steeds vaak kom vanwege het gegeven dat ik sinds ruim 30 jaar een Tanzaniaanse levenspartner heb.

[26] Ellis S. 2012. Season of Rains. Africa in the World. The University of Chicago Press, Chicago.

[27] Zie sectie 4: Macht; in: Van Eijk, T. (2011) Achtergrond Aziatisch proces van modernisering. Civis Mundi digitaal # 3, april 2011.

[28] Zie mijn artikel Ontwikkelingssamenwerking als westerse modernisering in Eindnoot 1.

[29] Ben Tiggelaar. De 3,5-procentregel voor revoluties. NRC, 7/8 maart 2020. Harvard-hoogleraar Erica Chenoweth doet al jaren onderzoek naar de effectiviteit van protestbewegingen. “Politieke veranderingen – variërend van wetswijziging tot verandering van regime – bleken onafwendbaar wanneer 3,5 procent van de bevolking actief betrokken was, dus deelnam aan bijvoorbeeld betogingen en stakingen … Volgens Chenoweth en haar collega’s moeten we deze groep zien als het topje van de ijsberg. Bij actieve participatie van 3,5 procent is er een grote kans dat je de passieve steun hebt van meer dan de helft van de bevolking van een land”. Hoewel deze 3,5 procent slaat op actieve deelname aan protestacties, is het mijns inziens mogelijk dat een nog geringer percentage dat (passieve) bewustzijnsontwikkeling praktiseert, in politieke veranderingen kan resulteren.

[30] Er is onlangs een ander boek verschenen dat handelt over vroegere werkervaringen in een aantal Afrikaanse landen. Voor commentaar op dat boek, zie: Commentaar op: Arno Delmon (2019). Bekentenissen van een gemankeerde babyboomer. Op zoek naar de Ziel der Dingen (staande op sterke schouders). LM Publishers, Volendam. Dit boek heeft minder betrekking op de professionele aspecten van ontwikkelingssamenwerking en focust meer op de persoonlijke wederwaardigheden en ontwikkeling van de auteur.