Sociale veranderingen bij een crisis
Deel 2: De grote transformatie volgens Karen Armstrong

Civis Mundi Digitaal #96

door Piet Ransijn

 

 

In haar boek De grote transformatie beschrijft de bekende godsdiensthistorica Karen Armstrong hoe in de ‘Spiltijd’, rond 800-300 v. Chr., de levensbeschouwingen vorm kregen die tot dusver richting gevend zijn geweest in de Griekse, Chinese en Indiase filosofie en de wereldreligies. De filosoof Karl Jaspers noemt deze tijd de ‘Achsenzeit’. Een tijd die heel bepalend is geweest voor onze geschiedenis en onze morele en geestelijke ontwikkeling. Armstrong noemt het “een van de vruchtbaarste perioden van intellectuele, psychologische, filosofische en religieuze verandering in de geschreven geschiedenis. [Deze] zou ongeëvenaard blijven tot de Grote Westerse Transformatie, die onze...moderne tijd inluidde” (p 8). Volgens haar vindt deze transformatie allang plaats. De corona-crisis kan dan worden gezien als een onderdeel daarvan. In hoeverre kunnen de principes en inzichten die toen aan het licht zijn gebracht ons nu nog inspireren tijdens de corona-crisis?

 

Vergelijking met nu

En in hoeverre is de huidige transformatie te vergelijken met die in de Spiltijd? De laatste vraag kan pas beantwoord worden na de transformatie, als deze al gaat plaatsvinden, want niets is zeker. We leven ‘in een web uit gissingen geweven’, zoals de Griekse filosoof Xenophanes zei (Brian Magee, Popper, p 33-34). Wat we wel weten, is dat sindsdien de wereldbevolking zo’n duizendmaal is toegenomen, maar ook dit is een gissing. Als er een transformatie plaatsvindt, zal deze grootschaliger zijn en wellicht geen eeuwen bestrijken, zoals die in de Spiltijd. Volgens Sloterdijk vindt er een voortdurende revolutie plaats, een permanente transformatie volgens zijn boek De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd (zie nr. 89). ‘Het verschrikkelijke virus van de nieuwe tijd’ lijkt deze transformatie meer momentum te geven.

Zoals gezegd, benadrukken veel artikelen de noodzaak van structurele veranderingen, hoewel ook morele veranderingen naar voren komen en met name solidariteit en empathie. Dat laatste was volgens Armstrong toen ook het geval. Dit appèl op empathie ging vergezeld van een appèl op spiritualiteit en bewustwording van de bovenpersoonlijke dimensie van ons bestaan. Volgens Armstrong en de wijzen van de Spiltijd dienen solidariteit en spiritualiteit samen te gaan, als de binnen- en buitenkant van een meer humane levenswijze.

Ze begint dit boek als volgt: “Vrijwel elke generatie denkt op een keerpunt in de geschiedenis te staan, maar de problemen van onze tijd lijken wel uitzonderlijk ingewikkeld en de vooruitzichten steeds onzekerder.” Het lijkt een open deur, die nu meer dan ooit open staat. Ze wijst op ‘het ontbreken van wijsheid’ ondanks ‘onze uitzonderlijke economische en wetenschappelijke vooruitgang’. Deze gaat helaas hand in hand met ‘het vermogen om elkaar kwaad te doen’. Het grote verschil met de wereldoorlogen en de Koude Oorlog is dat een virus ons nu kwaad doet, als gemeenschappelijke vijand, in plaats van dat mensen elkaar kwaad doen. Maar ook hier zijn menselijke factoren medebepalend. Het virus is door onvoorzichtig gedrag van mensen wereldwijd uit de hand gelopen. We kunnen de problemen die het virus veroorzaakt alleen oplossen door samenwerking. Daarvoor is solidariteit nodig, waarvoor weer bewustwording en wijsheid nodig is.

 

Wat hebben de wijzen uit de Spiltijd ons nog te bieden?

In de moderne tijd zijn religie en ook filosofie voor velen irrelevent en ongeloofwaardig geworden. Maar we blijven volgens Armstrong wel “op zoek naar momenten van extase en vervoering waarin we ons mens-zijn vollediger beleven dan normaal, diep van binnen worden geraakt en tijdelijk boven onszelf worden uitgetild. We zijn betekenis zoekende wezens...” (p 8). Velen zullen dit met Karen Armstrong, Albert Camus, Han de Wit en Pitirim Sorokin kunnen beamen. Volgens hen hebben de wijzen uit de Spiltijd een belangrijke boodschap voor onze tijd.

Bij Camus gaat het om Griekse mythen en filosofen. Bij Han de Wit over het realiseren van onze fundamentele menselijkheid. Sorokin benadrukt de vereniging van verschillende ego’s in een bovenpersoonlijk Zelf, dat als Wij ervaren kan worden. “The solution proposed by Sorokin is the Integralism, a system of knowledge that integrates the three forms of knowledge (empirical-sensory, rational-mindful, and supersensory-superrational) acquired via three means (sense, reason, and intuition),” aldus socioloog Emiliana Mangone. https://www.researchgate.net/publication/323359394_From_Calamities_to_Disasters_Pitirim_Aleksandrovic_Sorokin’s_Insights.

“De meeste filosofen uit de Spiltijd hadden geen belangstelling voor doctrines en metafysica. Theologische overtuigingen waren totaal oninteressant voor iemand als Boeddha... Alle tradities die ontwikkeld werden in de Spiltijd verschoven de grenzen van het menselijke bewustzijn en legden een transcendente dimensie in de kern van ons wezen bloot, maar ze beschouwden dat niet noodzakerlijkerwijs als iets bovennatuurlijks... Het was essentieel alles ter discussie te stellen en elke leer aan je persoonlijke ervaring te toetsen” (p 9-10). Dat past in de moderne tijd en ook in de integrale visie van Sorokin. Na de Spiltijd is daar echter ‘de klad in gekomen’ en kreeg dogmatisme vaak de overhand. Dat ging vaak gepaard met geweld. Armstrong heeft dat in een ander boek, De strijd om God, uitvoerig toegelicht.

 

Klaas van Egmond, Een vorm van cultuur

Voormalig RIVM directeur Klaas van Egmond vat haar visie als volgt samen: “Alle toen ontwikkelde tradities verschoven de grenzen van het menselijk bewustzijn en constateerden dat er een ‘transcendente’, boven de mens uitstijgende kern in het menselijk wezen moest zijn... Het devies was... deugdzaam leven... Mededogen... nam een belangrijke plaats in. Religie draaide eerder om heilige rechten van anderen dan om een orthodox geloof. Zodra de nadruk te veel ging liggen op doctrines en dogma’s... was de vruchtbare ontwikkeling ten einde” (Een vorm van beschaving, p 113-14). Daarnaast ging het ook om de ervaring van genoemde ‘kern van ons wezen’, waarvan mensen zich wel bewust kunnen worden, ook als deze verstandelijk niet te begrijpen.

Van Egmond baseert zijn integrale visie op ‘eigentijdse wijzen’, zoals o.a. Carl Jung, kwantumfysicus Wolfgang Pauli, Rudolf Steiner, Teilhard de Chardin, Fromm, Sorokin, Feyerabend en Ken Wilber, om de meest bekende te noemen. Hij legt de nadruk op de wereldbeschouwing en onderscheidt daarbij in zijn conclusie een “eerste middelpuntzoekende kracht, de betrokkendheid op de Ander, de naastenliefde en het zuiver altruïsme”. Daarnaast een tweede middelpuntzoekende kracht, als de mens zijn bewustzijn weet uit te breiden tot de mensheid als geheel. Beide krachten “maken het voor de mens mogelijk om zich ‘naar het midden te begeven’ en zich Zelf te worden. Het is de beste garantie voor ‘duurzame ontwikkeling’” (p 282-83).

Ook hier zien we een samengaan van altruïsme en bewustwording, van solidariteit en spiritualiteit. Hoewel Van Egmond diverse dimensies van het wereldbeeld onderscheidt, komt zijn visie in essentie op hetzelfde basisbeginsel neer als bij de Spiltijd-wijzen, Armstrong, Sorokin en anderen, die hij behandeld. Hij spitst zijn benadering vooral toe op de mileuproblematiek, maar ook op andere problematische kanten van de moderniteit.

 

Het samengaan van geestelijk leven met een empathische ethiek

De wijzen van de Spiltijd wezen de weg naar Brahman, Tao, God, Nirvana, of hoe deze realiteit ook genoemd werd. Tegelijk leerden zij dat deze realiteit in iedereen aanwezig is. Daarom ging deze weg samen met compassie en empathie. Onafhankelijk van elkaar werd in heel verschillende landen en culturen een equivalent van de Gulden Regel geformuleerd: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ ofwel ‘Uw naaste gelijk uzelf’. Dat betekende dat de geestelijke weg samenging met een ethisch leven en “dat je bereid moest zijn te veranderen” (p 10). Deze samenhang is bijv. vervat in de titel van het Tao Tse Tsjing, het boek van Tao, de Weg en de deugd (zie nr 95 hierover).

“Alle wijzen predikten een spiritualiteit van empathie en mededogen; ze stonden erop dat mensen hun egoïsme en hebzucht, hun gewelddadigheid en liefdeloosheid lieten varen... Je mocht niet eens een vijandig woord spreken... Verder realiseerden bijna alle wijzen uit de Spiltijd zich dat je goedheid niet beperkt mocht blijven tot je eigen omgeving; je zorg moest zich op een of andere manier tot de wereld uitstrekken... Wij moeten dit ethos uit de Spiltijd herontdekken.”

“In onze globaliserende wereld kunnen we ons geen bekrompen of selecte visie meer veroorloven. We moeten leren handelen alsof mensen in verre landen even belangrijk zijn als wijzelf... Elke traditie ontwikkelde zich in een maatschappij... die door oorlogen en geweld werd verscheurd... Toen ze op zoek gingen naar de oorzaken van het geweld in de psyche, ontdekten de filosofen uit de Spiltijd de innerlijke wereld en begonnen ze een tot dusver onontgonnen terrein van menselijke ervaring te verkennen... Ze ontdekten allemaal dat de ethiek van mededogen werkte” (p 11). Het zijn inzichten die in onze tijd niets aan relevantie hebben ingeboet.

Een punt van kritiek van Armstrong is de veronachtzaming van vrouwen, die van ondergeschikte betekenis zijn in de tradities van de Spiltijd. Er werden rond die tijd echter wel godinnen vereerd. In de Indiase Oepanishaden traden ook soms wijze vrouwen op, evenals soms in de Bijbel, maar dit waren uitzonderingen. Niettemin “hebben de pioniers van de Spiltijd de fundamenten gelegd waarop anderen konden voortbouwen. Elke generatie probeerde deze oorspronkelijke inzichten aan te passen aan de eigen omstandigheden en dat is wat ons nu te doen staat” (p 15).

 

Welke wijzen en wat leerden zij vooral?

Om welke wijzen gaat het en welke geschriften gaven gestalte aan de Spiltijd? Filosoof Karl Jaspers noemt in zijn gelijknamige boek Socrates, Boeddha, Confucius, Jezus, The Great Philosophers vol. 1, als de belangrijkste personen die aan de ‘Achsenzeit’ uitdrukking gaven. Hij noemt dit ‘paradigmatische personen’, zeg maar grote voorbeelden. Maar er zijn er veel meer, zoals in volgende delen van The Great Philosophers naar voren komt. Karen Armstrong bespreekt de volgende tradities en vele vertegenwordigers daarvan uitvoerig in haar vele omvangrijke boeken.

Armstrong benadrukt steeds de essentie van empatisch ethisch handelen op grond van de verbindende ervaring van eenheid en een egoloos niveau van bewustzijn. Handelen vanuit het ego staat vaak op gespannen voet met ethische principes, die een universeel karakter hebben en bovenpersoonlijk zijn. Het realiseren van een egoloos bewustzijnsniveau is te beschouwen als de innerlijke kant van ethisch handelen met betrekking tot de omgeving. In onze tijd kennen wij ook de spanning tussen eigenbelang en algemeen belang, ego en anderen. Het verbindende bewustzijn is vaak op de achtergrond geraakt. Het inzicht van de wijzen van de Spiltijd is dat zij de aandacht vestigen op dit verenigende bewustzijn als basis van ethisch handelen. In onze tijd lijkt dit nu noodzakelijk om tot solidariteit te komen, die nodig is om onze problemen gezamenlijk het hoofd te bieden.

Armstrong legt het accent op de overeenstemming. Maar er zijn uiteraard grote verschillen. In India zijn de wijzen over het algemeen meer meditatief en naar binnen gericht, terwijl de Chinese wijzen meer aards gericht zijn, geen kluizenaars waren en in de wereld leefden en werkten. De Griekse wijzen zijn vaak meer rationeel en huldigen het socratische principe van ‘deugd is weten’. De Joodse profeten waren vooral ethisch gemotiveerd en op God gericht. Al deze tradities huldigden de Gulden Regel. Voor een vergelijkende benadering, zie o.m. P T Raju, Oosterse en westerse wijsbegeerte en S. Radhakrishnan ed., History of Philosophy Eastern and Western.

In India zijn het de Veda’s en vooral de Oepanishaden, waarin vele wijzen optreden. Verder onder meer de Bhagavad Gita en de Yoga-soetra’s van Patanjali. Het basisinzicht is dat Brahman, het Al(omvattende) in onszelf aanwezig is als Atman, het Zelf. Afstemming op dit Zelf, dat inhoudsloos bewustzijn is, betekent leven in overeenstemming met het universum, dat ook in onszelf en anderen aanwezig is. De yoga-soetra’s benadrukken ook het belang van morele beginselen, die overeenkomen met de Tien Geboden. Yoga betekent verbinding, het betreft een eenheidservaring.

Hoewel rituelen ook sociale functies hebben, heeft het boeddhisme allerlei begrippen en rituelen van het hindoeïsme achter zich gelaten, ook het Zelf-concept. Het gaat erom te komen tot het (bewustzijn van) het Nirvana, dat eigenlijk overeenkomt met een inhoudsloos bewustzijn. Nirvana betekent letterlijk ‘niet-waaien’. Gedachtenstromen komen tot rust, waaien niet meer en waaieren niet meer uit.

Het Chinese taoïsme is uitvoerig besproken in nr 95 en gaat in wezen over hetzelfde. Tao komt overeen met Brahman en is in alles en ook in onszelf aanwezig. Er is echter geen duidelijk uitgewerkt bewustzijnsbegrip, zoals in het oude India. Confucius legde vooral de nadruk op ethisch handelen, onder meer in zijn beroemde Gulden Regel, die ook in de andere tradities is geformuleerd. In het taoïsme komt dit neer op handelen in overeenstemming met Tao, niet vanuit het individuele ego, maar vanuit Tao, onze universele ‘bestaansgrond’.

De bijbelse profeten legden veel nadruk op ethisch handelen in overeenstemming met God, die als persoon werd opgevat, maar eigenlijk onbepaald is en niet kan worden gevat. Zeker niet in beelden, woorden of in vormen. Maar eigenlijk ook niet in een persoonsbegrip. Bij de Griekse filosofen vinden we vergelijkbare inzichten en termen voor dat wat niet te vatten is. Ook benadrukken zij het handelen in overeenstemming met de Logos, het Griekse equivalent van Tao en Brahman. Zij leggen het accent meer op handelen volgens de rede, de Joden op handelen volgens de Tien Geboden.

 

Goudsblom: sociaal-culturele achtergronden, sociale en culturele diversiteit

Bij de Griekse wijzen “wordt de geest gericht op het diepste wezen der dingen. Men heeft ontdekt, dat achter de wereld van de directe ervaringen een onvermoede orde heerst; deze wil men nu verkennen... We kunnen de diepste grond der dingen doorvorsen: de geest die alles beheerst... Er zijn twee soorten kennis... die afgaat op gezicht, gehoor, reuk, smaak en gevoel, en de echte, de verlichte” (J Goudsblom, Nihilisme en cultuur, p 126-27, ‘Van Thales naar Socrates’, over o.m. Pythagoras, Parmenides, Heraclitus, Anaxagoras en Democrites).

Deze ontwikkeling vond plaats in een tijd van toenemende “sociale diversiteit, waarbij groepen met uiteenlopende opvattingen zich hebben gezet tot vreedzaam samenleven.” Dit “maakt het gewenst dat men de beschikking krijgt over een algemeen principe waaraan alle meningen onderworpen kunnen worden. Socrates’ ontdekking dat één waarheid van zijn en welzijn het definitieve gericht vormt over iedere opvatting, kunnen we zien als de uitvinding van zulk een universeel principe... In de geschiedenis van het Griekse, het Chinese en het Indische denken [zijn] overeenkomstige omstandigheden in een periode van grote sociale mobiliteit... In een pluralistische maatschappij, waar vele groepen met onderling verschillenden opvattingen op voet van gelijkheid met elkaar verkeren, kan behoefte ontstaan aan een algemeen aanvaardbare leer van zijn en welzijn.” Aldus geeft Goudsblom (p. 183-84) de sociaal-culturele achtergronden van de Spiltijd beknopt weer.

De weergave van Goudsblom komt overeen met die van evolutiewetenschapper en historicus Peter Turchin. Deze benadrukt dat voor de cohesie en samenwerking in de mega-rijken van de Spiltijd verenigende principes en een universele ethiek nodig waren. De rijken waren te groot om de bevolking te kunnen onderdrukken. Het idee dat andere mensen en volkeren ertoe doen, ontstond in de Spiltijd. Later zijn daaruit mensenrechten voortgekomen en het beginsel van gelijkheid. Universele levensvisies en ethische principes verbreden de samenwerking tussen etnische groeperingen en werken verbindend (Ultrasociety: How 10.000 years of war made humans the greatest cooperators on earth, p 202-09).

De vier belangrijkste tradities zijn zo kort gekenschetst en de sociaal-culturele achtergronden. Er zijn vele vertegenwoordigers en richtingen. Latere vertakkingen, zoals het christendom, de islam, de Indiase vedantafilosofie en latere Griekse en westerse filosofen, bouwen erop voort.

 

‘De weg voorwaarts’

We beëindigen De grote transformatie hier met het laatste hoofdstuk met de toepasselijke titel ‘De weg voorwaarts’. Er lijkt een bewustzijnstransitie nodig. Met name “in samenlevingen die van hun ankers zijn geslagen” (p 446). Men zoekt dan vrede en integratie en een overkoepelende levensvisie in de uiteenlopende richtingen. Armstrong bespreekt hoe verschillende tradities voorwaarts zijn gegaan.

“De Chinezen wisten dat geen school ooit de waarheid in pacht kon hebben, omdat de Tao transcendent en onbeschrijflijk was... Ontzag voor de mening van anderen was belangrijker dan één onfeilbare visie... In het Westen zijn geloofsovertuigingen vaak in een aggressieve concurrentiestrijd verwikkeld geraakt... De Chinezen hadden die inzichten nodig toen het keizerrijk zich steeds verder uitbreidde.” Een zekere verdraagzaamheid is noodzakelijk om een groot rijk te kunnen verenigen.

In India fungeerde het hindoeïsme als verbindende culturele factor, in het Westen het christendom, in het Midden-Oosten de islam, ondanks de verscheidenheid en rivaliteit van richtingen. Armstrong benadrukt de rol van de Gulden Regel en equivalenten, die universeel voorkomt bij de genoemde tradities. “In hun diepste kern delen de religies van de Spiltijd het ideaal van medeleven, respect en zorg voor allen” (Armstrondg, p 473). In de praktijk werd er echter vaak flink gevochten, maar minder dan voor de Spiltijd. Turchin legt uit hoe ondanks oorlogen meer wordt samengewerkt, juist bij oorlogen.

Armstrong benadrukt dat de empathische moraliteit en spiritualiteit gepaard gaat met een ruimer bewustzijn, dat zij ‘ekstasis’ noemt, letterlijk ‘uittreden’ uit “het gekentende bewustzijn”, dat in het ego vastzit, en het opengaan voor “een werkelijkheid die men ‘God’, nirvana, brahman, atman of de Weg [Tao] noemde” (p 474). Dit was aanvankelijk geen geloof, maar een ervaring die werd verdiept door empathie en verbondenheid. Zij noemt dat ook ‘een moment van transcendentie’, van een ruimer bewustzijn, “buiten de grenzen van het egoïsme... Overstijgen van hebzucht, egoïsme en gewelddadigheid” is volgens haar de ‘grondhouding’ van de Spiltijd (p 475). In de praktijk echter “hebben mensen vaak liever gelijk dan mededogen.” Dat zien we bijv. in fundamentalistische religies en politieke ideologieën, maar ook in het dagelijks leven. Willen we niet allemaal graag gelijk hebben?

 

Aanbevelingen van Armstrong

Tot slot geeft Armstrong een paar adviezen. “Ten eerste moeten we aan zelfkritiek doen... niet steeds ‘de andere partij’ hekelen, maar naar het eigen gedrag kijken... De verantwoordelijkheid voor eigen daden nemen... Zo moeten ook in de huidige ellende de hervormingen bij onszelf beginnen... Ten tweede moeten we het voorbeeld van de wijzen uit de Spiltijd volgen en praktisch, doelgericht in actie komen... Ze herschreven en reorganiseerden hun rituelen en heilige teksten om het geweld... uit te bannen...  Dat hoeft geen zuiver intellectuele onderneming te zijn, het moet ook een spiritueel proces worden... De wijzen van de Spiltijd bleven geduldig verklaren dat waarachtige kennis ongrijpbaar is..., deinsten er niet voor terug om basisprincipes ter discussie te stellen, en met het oog op problemen van onze tijd moeten we voortdurend openstaan voor nieuwe ideeën” (p 478-80).

“De Spiltijd was een periode van spirituele genialiteit; wij leven in een tijd van wetenschappelijke en technologische genialiteit, maar onze opvoeding laat vaak te wensen over” (p  482). Dat gold ook voor de bevolking in de Spiltijd, zoals blijkt uit de Bijbel en andere geschriften. Daarom traden wijzen en profeten naar voren. “Het individu moest verantwoordelijkheid nemen voor zijn handelen... Ook al zijn onze problemen heel anders dan die van de Spiltijd-wijzen, toch kunnen ze ons helpen. Zij veegden de inzichten van de oude religies niet van tafel, maar diepten ze uit en verbreedden ze. Op dezelfde manier moeten wij de inzichten van de Spiltijd verder ontwikkelen.”

“De wijzen hebben eerder ingezien dan wij dat we onze sympathie niet kunnen beperken tot onze eigen groep. We moeten ons oefenen in de ‘onmetelijke blik naar buiten, zoals de boeddhisten het noemen, de blik die zich uitstrekt tot alle hoeken van de aarde... Tegenwoordig is iedereen op deze planeet onze naaste... In laatste instantie heeft iedereen meer baat bij ‘liefde’ en ‘zorg’ dan bij eigenbelang en kortzichtige politiek... Een pragmatisch uitgedrukt respect voor de ander is waarschijnlijk onmisbaar voor een vreedzame mondiale maatschappij... We leven op dit moment in een tragische wereld, waarin... geen pasklare antwoorden zijn: het vraagt ons om de dingen vanuit het perspectief van de ander te zien... We moeten op zoek naar het verloren hart...” (p 482-84). Met deze behartenswaardige aanbevelingen besluit ze haar boek.

 

Slot: relevantie voor nu

Er zijn nu grote verschillen met vroeger. Reeds genoemd is het mogelijk wel duizendvoudige bevolkingsaantal en de mondiale schaal. Tegenwoordig is de milieuproblematiek nijpend, en op dit moment vooral de viruscrisis. Voor de milieucrisis is de visie van de wijzen uit de Spiltijd ook relevant. Hun empathie strekte zich ook uit tot de dieren, de natuur en het universum, vooral in het Oosten. Geweldloosheid, ‘ahimsa’, gold ook de dieren. Een andere omgang met dieren had ons misschien de ellende met het coronavirus bespaard, dat afkomstig is van dieren die worden gegeten.

Wat Armstrong schrijft, heeft een opmerkelijke relevantie voor onze tijd van nu. We lossen onze problemen niet alleen op met alleen praktische en technische oplossingen, zoals IC-bedden en beademingsapparaten, als we weer terug gaan naar oude patronen tot een nieuwe crisis uitbreekt. De inzichten, ervaringen en de grondhouding van de wijzen van de Spiltijd lijken buitengewoon relevant. Ze spitten een laag dieper dan de uiterlijke problematiek. Ze wezen naar de essentie van ons mens-zijn en ons bewustzijn, vanwaaruit we effectief en ethisch kunnen handelen. Dat is nu hard nodig is. Het is tijd om schoon schip te maken en op een nieuwe manier te gaan leven door oude inzichten aan te passen aan de moderne tijd.

Door de moderne wetenschap kunnen deze inzichten worden bevestigd, bijgesteld en aangepast aan onze tijd. Zoals bijv. door onderzoek naar de heilzame invloed van empathie, meditatieve ontspanning, bewustwording en reflectie en het inzicht dat bewustzijnsverandering gepaard gaat met maatschappelijke verandering. In een tijd van transitie zijn naast ethische principes en een praktische aanpak ook een innerlijk anker nodig en een open bewustzijn, dat voorbij grenzen gaat.