Leven en werk van Albert Camus
Deel 6C: Gnosticisme, existentialisme en nihilisme

Civis Mundi Digitaal #97

door Piet Ransijn

De hemel is gescheiden van de donkere aarde. Het licht komt van boven

 

Onder deze titel voegt Hans Jonas een interessante epiloog toe aan zijn boek Gnosticisme. Zijn vergelijking met existentialisme en het nihilisme is interessant in dit verband, omdat Camus een antwoord zocht en gaf op deze stromingen. Bij zijn antwoord heeft hij nota genomen van het hellenisme, het christendom, het gnosticisme en het neoplatonisme. Het is interessant om de sporen van deze invloeden in zijn leven en werk te kunnen traceren. Dit geeftr een dieper begrip daarvan in een cultuurhistorisch perspectief, waarin onze verwevenheid met het verleden meer naar voren komt.

Jonas wijst op overeenkomsten ondanks de verschillen tussen een moderne intellectuelistische beweging en “een primitieve mythologische denkwijze uit een mistig verleden,… die nooit werd toegelaten in het ordentelijke gezelschap van onze wijsgerige traditie” (p 347). Jonas spreekt van ‘antiek nihilisme’. De nihilistische ervaring heeft te maken met de onbeduidendheid en eenzaamheid van de mensen in de grootsheid van de zwijgende kosmos, die overschillig tegenover hen is. Zoals Pascal ooit treffend opmerkte: “Geworpen in de onmetelijke eindeloosheid der ruimten, die ik niet ken en die mij niet kennen, voel ik mij beangstigd” (p 349).

Als deel van dit ontzagwekkende geheel “is de mens slechts een riet, blootgesteld aan de kans ieder ogenblik geknakt te worden door de krachten van een oneindig en blind heelal… Als denkend riet is hij er radicaal verschillend van.” Hij staat er als het ware buiten als een vreemdeling in een onbekend universum, gescheiden door een onoverbrugbare kloof, “vervreemd van de zijnsverbondenheid in een geheel… in ‘een verre uithoek van de natuur’ waarin de mens ‘zichzelf als verloren beschouwen moet’”(p 350, verwijzend naar Pascal).

Het universum kent geen doel en biedt geen grond voor waarden, die de mensen zelf mogen zoeken. Ze worden op zichzelf terug geworpen om zin te geven aan hun leven en zijn niet meer ingebed in een zinvolle, geordende kosmos, zoals bij de oude Grieken. “De wereld is een poort tot duizend woestijnen. Wie dat verloor wat gij verloort, houdt nergens stil,” schreef Nietzsche in het gedicht Vereinsamt, dat eindigt met de regel ‘Wee hem, die geen thuis heeft” (p 351).

 

De aarde als een donkere ‘unheimische’ plaats

 

‘Kosmisch nihilisme’

Als God dood is en “als alle transcendente betrekkingen weggevallen zijn, is en de mens met de wereld en met zichzelf alleen gelaten” (p 352). De vervreemding van de mens tren opzichte van de wereld noemt Jonas het wezen van het dualistische existentialisme. Hij noemt dit ook ‘kosmisch nihilisme’. ‘De ontwaarding van de hoogste waarden en het ontbreken van een doel’ wordt beschouwd als de meest algemene omschrijving van het nihilisme. Zie Nietzsche, in J Goudsblom, Nihilisme en cultuur, p 10.

In het gnosticisme vinden we een radicaal dualisme tussen de mens en een zinloze, bedreigende wereld, welke door een onoverbrugbare kloof van de transcendente God is gescheiden, die absoluut buiten en boven de wereld als een Onbekende, Volkomen Andere bestaat. De schepping komt niet voort uit God maar uit de hartstocht en onwetendheid van een lager inferieur wezen, de demiurg, die boosaardige krachten in de wereld heeft gelegd. Daardoor ontbreekt de vererenswaardige orde van de kosmos in het Griekse wereldbeeld.

De wereld is vijandig en ‘unheimisch’ geworden. Mensen voelen zich er niet meer thuis. Er heerst een onverbiddelijk, onderdrukkend, tiranniek noodlot dat als vijandige macht tegenover de mensen staat. Er is geen wereldziel meer waarvan we deel uitmaken in een alomvattend zinvol geheel. “Onder deze ontgoddelijkte hemel wordt de mens zich van zijn verlorenheid bewust. Door die kosmos omgeven en aan diens macht uitgeleverd, maar door de adeldom van zijn geest (zijn pneuma) erboven verheven, kent hij zichzelve, doch niet als een deel, maar als een gevangene van het hem omsluitende systeem” (p 357).

“Kennis (gnosis) kan de mens uit deze slavernij bevrijden… De wereld moet overwonnen worden… De wereld van de wereld wordt enerzijds overwonnen door de macht van de Verlosser, die van buitenaf (in) het gesloten systeem doorbreekt, anderzijds door de macht van de ‘kennis’, die door hem geopenbaard is” (p 357-58). Dit lijkt de situatie van de gnosticus iets rooskleuriger te maken dan die van de moderne existentialist, die in een goddeloze wereld leeft, zonder enige heilsverwachting dan die welke hij zichzelf toebedeelt. Zoals bijv. de revolutionaire heilsverwachting bij Sartre, die door Camus verworpen wordt.

 

 

Het verlies van het idee van een geordende kosmos

De verwerping of het verlies van het oude idee van een geordende kosmos, waar Camus op teruggrijpt, leidt tot “een catastrofale ontwaarding en geestelijke ontlediging van het universum”, dat door de gnostici gedemoniseerd wordt als verblijfplaats van demonen. Deze ontwaarding gaat veel verder dan de objectieve geest van de moderne natuurwetenschappen, die juist steeds meer wetmatigheden ontdekken. Het verdwijnen  van het geordende kosmos-idee heeft waarschijnlijk te maken met “de ondermijning van het wetsidee”, toen geordende stadsstaten plaats maakten voor een mengeling van botsende culturen met hun eigen normen en waarden. Uit de mengeling en integratie van Griekse en midden oosterse cultuurelementen is hellenistische cultuur voortgekomen, waarin het gnosticisme welig tierde als mengvorm van uiteenlopende religieuze cultuurelementen uit diverse culturen. Volgens Goudsblom (zie boven) gold dit ook voor het ontstaan van de Griekse filosofie.

De transcendente gnostische God onderhoudt geen normatieve en zingevende relatie tot de wereld, die niet uit hem voortkomt. Het is een verborgen God. Het is alsof hij er niet is. Het transcendente zwijgt. Dit gaat nog niet zover dat God dood is, zoals Nietzsche constateerde toen hij vaststelde dat er geen bovenzinnelijk wereld is, die zin kan geven aan het leven. Zoals voor de moderne mens zijn goed en kwaad  voor de gnosticus subjectief en niet door God in de wereld gelegd als natuurwetten. De mensen hebben een zekere vrijheid om te kiezen voor wat ze beschouwen als goed en kwaad. Zij dienen  weliswaar deugdzaam en fatsoendelijk te leven, maar het gaat uiteindelijk om ‘gnosis’, die hen kan bevrijden van het aardse lijden. Daarmee kunnen zijn hun geworpenheid in de wereld doorbreken en zich erboven verheffen door te reiken naar het licht van God, dat boven alle tegenstellingen verheven is. Daardoor wordt het ‘binnenkosmische’ of binnenwereldse nihilisme getranscendeerd. Iets wat vreemd is aan het existentialisme. Daarbij dienen we  onze weg in de wereld te vinden en er zelf van te maken wat ervan te maken valt.

 

Ontwaarding van de onverschillige natuur

“De existentialistische ontwaarding van de natuur weerspiegelt haar geestelijke ontlediging door de moderne natuurwetenschap en heeft een en ander gemeen met de gniostische minachting voor de natuur. Zelden heeft een wijsgebeerte zo weinig aandacht gehad voor de natuur als het existentialisme, dat aan de natuur geen waardigheid overgelaten had” (p 367). Ook in dit opzicht wijkt de visie van Camus af van zowel het existentialismne als het gnosticisme en komt deze meer overeen met die van de oude Grieken en Plotinos. Behalve een onderwaardering van de natuur is er ook een verlies van een eeuwigheidsperpectief en een verdwijnen van ideeën en idealen, die voortkwamen uit de overleden God en de verdwenen goddelijke werkelijkheid.

“De gnostische mens is geworpen in een vijandige, anti-goddelijke en daarmee anti-menselijke natuur, de moderne mens in een onverschillige natuur… de absolute leegte, de werkelijk bodemloze afgrond. In de gnostische opvatting is het vijandige, het demonische nog altijd antropomorf, ons zelfs in zijn vreemdheid nog tot op zekere hoogste vertrouwd en de tegenstelling geeft nog een zekere richting aan het bestaan… De moderne natuurwetenschap heeft zelfs de deze antagonistische kwaliteit van de neutrale natuur niet meer gelaten. Aan deze natuur kan helemaal geen richtsnoer meer ontleend worden. Dit maakt het moderne nihilisme oneindig veel radicaler en vertwijfelder dan het gnostische nihilisme met al zijn panische angst voor de wereld… Dat de natuur zich in geen enkel opzicht om iets bekommert, is de wezenlijke afgrond. Het is een situatie… dat de mens zich enkel maar zorgen maakt, met in zijn beperkte bestaan niets anders dan alleen de dood voor ogen, dat hij in zijn toevalligheid volstrekt eenzaam is en dat zijn doelontwerpen objectief doelloos zijn” (p 368).

De demonische natuur van het gnosticisme is dus wezenlijk anders dan de onverschillige natuur van het nihilistische existentialisme, waarin een mens een toevallig accident is, zonder enige creatieve bedoeling. De visie van het geworpen zijn in een onverschillige natuur komt voort uit een dualistische metafysica. “De scheuring tussen de mens en de totale werkelijkheid ligt ten grondslag aan het nihilisme… Het staren op de eenzaamheid van het zelf, waartoer de mens zich veroordeeld ziet, kan hem doen neigen naar een monistisch naturalisme” (p 369-70). Tegelijk met de scheur wordt zo de idee van een afzonderlijke, op zichzelf staande mens uit de weg geruimd. Hij wordt door een dergelijk monisme weer ingebed in het geheel van de natuur.

In deze epiloog van zijn boek Gnosticisme gaat Hans Jonas zoals gezegd uitvoerig in op het besef van de onvolmaaktheid van het aardse bij het gnosticisme. Het positieve aspect van de gnosis als bevrijding en verlichting, die het wezenskenmerk is van het gnosticisme, krijgt minder aandacht in deze vergelijkende epiloog. Want de gnosis is niet van toepassing bij de vergelijking met het nihilisme en existentialisme. Het is er geen kenmerk van, maar een verschilpunt. De gnosis komt in zijn boek uitvoerig aan de orde, maar dit past niet in dit bestek. Bovendien komt de gnosis bij Plotinos aan bod aan de hand van wat Camus over hem schrijft in het volgende deel 7. De filosofie van Plotinos is meer systematisch dan de uiteenlopende beschouwingen van het gnosticisme in zijn diverse verschijningsvormen en sluit aan bij de visie van Camus waar deze serie over gaat.

 

Noten

  1. Citaten zijn ontleend aan: https://www.academia.edu/11350881/Albert_Camus_Between_Plotinus_and_Saint_Augustine, de doctoraalscriptie van Camus, Christan Metaphysics and Neoplatonism.