Civis Mundi Digitaal #100
Inleiding
In het meest recente nummer van Vice Versa, het blad voor journalistiek over mondiale samenwerking (www.viceversaonline.nl), jaargang 54 - nummer 2, worden een aantal interessante onderwerpen besproken. In dit artikel wil ik een aantal van deze onderwerpen aanstippen.
1. Eigenaarschap
In een artikel in Vice Versa getiteld ‘Noodhulpsector schiet terug in oude reflexen’ wordt gezegd dat van de 1,2 miljard dollar die tot nu is ingezameld binnen het kader van de Global Humanitarian Response Plan Covid-19, slechts 0,1 procent direct naar lokale ngo’s gaat. De rest gaat naar VN-organisaties en internationale ngo’s. Er wordt ook gezegd dat grote donoren zo min mogelijk risico willen lopen en daarom de eisen voor financiering opschroeven. “In coronatijd zien we opnieuw: hoe complexer de situatie, hoe meer zekerheden donoren nodig hebben om misstanden en schandalen te voorkomen, en hoe minder ruimte er is voor vernieuwing en nieuwe samenwerking. Helaas zijn het vaak de lokale partijen die daardoor op afstand komen te staan”.
Enerzijds is het begrijpelijk dat donoren corruptie willen voorkomen. Anderzijds wordt er binnen de ontwikkelingssamenwerking al decennia over ownership of lokaal eigenaarschap van projecten en programma’s gesproken. Het is duidelijk dat het daadwerkelijk realiseren van lokaal eigenaarschap, en dus het overdragen van beslissingsmacht, slechts in geringe mate van de grond komt. Dit geldt niet alleen voor noodhulp, maar ook voor meer structurele vormen van ontwikkelingssamenwerking. Uiteindelijk heeft dit mijns inziens te maken met een gebrek aan onderling vertrouwen tussen gevers en ontvangers van hulp (men kan spreken over ontwikkelingssamenwerking in plaats van het eerder gebruikelijke ontwikkelingshulp, maar als puntje bij paaltje komt ligt de beslissingsmacht bij degene die het geld heeft). Efficiënte en effectieve samenwerking vraagt ook om onderling vertrouwen. Hoe creëer je dat noodzakelijke vertrouwen? Ik kom hierop terug.
2. Macht en holisme
In een artikel getiteld ‘Patricia Vermeulen langs de Shift the Power-meetlat’ (zij is CEO van Amref Flying Doctors in Nederland) wordt gezegd dat veel donoren nog steeds thematische financiering bieden. Vermeulen zegt: “We weten allemaal allang dat de problematiek in gemeenschappen zeer divers is en nooit alleen over een single issue gaat. Het is onhandig als ze dan met zeer thematisch gefocust geld komen”. Verderop zegt ze dat problemen holistisch aangepakt moeten worden. Tegelijkertijd merkt ze op dat nog steeds erg veel macht bij de donoren van Amref ligt. “Zij bepalen in eerste instantie het geld en de regels. Amref zelf is vervolgens de tweede laag. Wij bepalen in welke landen we zitten en hoeveel geld er naar lokale organisaties gaat. Pas daarna komt de groep begunstigden van onze programma’s. Uit de (machts)analyse bleek dat slechts 10 procent van de macht echt op lokaal niveau ligt”.
Zelfs voor Amref Flying Doctors, een bij uitstek Afrikaanse gezondheidsorganisatie met het hoofdkantoor in Nairobi en 97 procent van de medewerkers van Afrikaanse afkomst, blijft de machtsverdeling problematisch. Ook dit laat weer zien dat het ‘Luister naar de allerarmsten’ (de titel van het besproken Vice Versa nummer) nog niet zo eenvoudig is. Daadwerkelijk lokaal eigenaarschap is blijkbaar niet eenvoudig in praktijk te brengen.
Hoewel het Afrikaanse begrip Ubuntu (‘ik ben omdat wij zijn’) heel belangrijk is binnen het mondiale netwerk van Amref, blijft de machtsverdeling een lastig op te lossen probleem. Het effectief realiseren van het begrip Ubuntu zou, in theorie, ook het door Vermeulen gepropageerde holistisch aanpakken van problemen moeten bevorderen. Zoals ik in mijn proefschrift ‘Farming Systems Research and Spirituality’ heb trachten aan te tonen is het implementeren van een holistische aanpak in de landbouwsector verre van eenvoudig.[1] Dit geldt ook voor andere sectoren (bijvoorbeeld de gezondheidssector) en des te meer voor activiteiten die meerdere sectoren omspannen. Het is evident dat geïntegreerde (plattelands)ontwikkeling meerdere sectoren dient te omvatten, zoals gezondheidszorg, onderwijs en landbouw. Maar het holistisch plannen en vooral implementeren van een ontwikkelingsproces blijft problematisch. Voor meer hierover verwijs ik graag naar een aantal hoofdstukken in mijn proefschrift.[2]
3. Hoop op verandering van geesteshouding?
In een artikel getiteld ‘Wie de grenzen van de natuur overschrijdt, verliest’, schrijft Jan Pronk het volgende: “De [verscheidene] crises hangen onderling samen, versterken elkaar en kunnen worden teruggevoerd op gemeenschappelijke oorzaken. Kapitalisme en de geesteshouding die daarmee gepaard gaat: consumentisme, een leefstijl gericht op genot en amusement, narcisme gevoed door sociale media, het terugdringen van publieke verantwoordelijkheden, verheerlijking van marktmechanismen en van geld verdienen met geld, in plaats van met het investeren in maatschappelijk zinvolle productie, dat alles draagt bij aan het niet langer respecteren van grenzen die de natuur ons stelt”. Pronk vraagt zich vervolgens af of er nog hoop is. “Kunnen individuele personen helpen een verandering te bewerkstelligen? … Eén enkel persoon die vragen stelt, op onderzoek uitgaat, volhoudt en leiders op hun verantwoordelijkheid aanspreekt, kan succes hebben. Er is dus hoop”.
Wanneer Pronk concludeert dat een bepaalde geesteshouding de grondoorzaak is van de samenhangende problemen betreffende klimaatverandering, biodiversiteitsverlies, vluchtelingenstromen, enzovoorts (hij spreekt van ‘een crisis in het wereldsysteem’), dan kan ik daarin meegaan. Het onderliggende probleem is inderdaad een narrow-minded grondhouding ten opzichte van de natuur en medemens. Zie bijvoorbeeld mijn recente bespreking van het boek De symfonie van de natuur van Koo van der Wal.[3] Pronk is hoopvol dat individuele personen een verandering kunnen helpen bewerkstelligen. Dit zou inhouden dat individuele personen allereerst hun geesteshouding dienen te veranderen. De volgende vraag is dan hoeveel individuele personen dit moeten doen om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen. Dat één enkel persoon veel kan bereiken, lijkt mij onwaarschijnlijk. Wanneer bereik je een drempelwaarde of omslagpunt dat maatschappij-brede verandering in gang zet? En niet onbelangrijk, hoe veranderen een (beperkt?) aantal individuen hun geesteshouding op een efficiënte en effectieve manier? Deze vragen blijven helaas onbeantwoord in Pronks op zich grondige en sympathieke analyse.
4. Intrinsiek gemotiveerd MVO
In een artikel getiteld ‘Is het, na verleiden en voorlichten, tijd voor verplichten?’ over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) zegt Maria van der Heijden, directeur MVO Nederland, het volgende: “Bedrijven die nu weinig of niets doen aan (I)MVO komen daar zonder problemen mee weg. Reken je af met freeriding (meeliften op de inspanningen van de koplopers) of green washing (je als bedrijf beter voordoen dan je in werkelijkheid bent), dan maak je het voor de duurzame koplopers ook aantrekkelijk om nóg meer te doen … Dat er een groep intrinsiek gemotiveerde bedrijven is, is goed. Maar daarmee alleen redden we het niet. Het gaat erom dat we het systeem veranderen. De overheid moet het schaakbord met de regels hiervoor bepalen”.
Volgens Van der Heijden is slechts binnen 6,2 procent van onze economie sprake van transparantie in handelsketens. De groep intrinsiek gemotiveerde bedrijven die daadwerkelijk maatschappelijk verantwoord onderneemt, is klein. Ondanks voorlichting, subsidies en facilitatie van het optuigen van convenanten, door de overheid, neemt MVO geen grote vlucht. Een vraag is of verplichting door de overheid mogelijk is zonder veel extra bureaucratie en of dat wel resultaten zal opleveren. Het bevorderen van intrinsiek gemotiveerd MVO hangt af van het verhogen van de intrinsieke motivatie van de stafleden van bedrijven. Hoe doe je dat? Hoe komt verandering van binnenuit tot stand? De hierboven vermelde grondhouding of geesteshouding ten opzichte van de natuur en medemens is in deze context cruciaal. Hoewel het belang van verandering van grond- of geesteshoudingen soms, min of meer terloops, vermeld wordt in discussies over ontwikkelingssamenwerking, blijft het daar praktisch altijd bij. De cruciale vraag hoe verandering van geesteshoudingen te bewerkstelligen wordt eigenlijk nooit gesteld. Dat blijft een black box.
5. Cijferdwang
In een artikel getiteld ‘De allerarmsten worden niet geholpen. En dat kan wél’ zegt Anika Altaf, gepromoveerd op dit onderwerp aan de UvA: “Je moet je niet laten drijven door de prestatiedruk van meetbare resultaten – juist die cijferdwang leidt ertoe dat organisaties de allerarmsten links laten liggen, omdat met hen niet makkelijk te scoren valt”. De sterke nadruk op meetbare resultaten, liefst te bereiken binnen een korte project- of programmaperiode van 4-5 jaren, is al decennia lang onderwerp van discussie in de ontwikkelingssamenwerking. Een technocratische managementcultuur is nu eenmaal in tegenspraak met de (bijna altijd) rommelig verlopende, geleidelijke ontwikkelingsprocessen. Uiteindelijk komt de cijferdwang voort uit (het in sectie 1 eerder genoemde) gebrek aan onderling vertrouwen tussen gevers en ontvangers van hulp.
6. Het creatief kapitalisme van filantropen
In een artikel getiteld ‘Creatief kapitalisme als uitweg uit de crisis?’ analyseert Fons van der Velden, directeur van Context - international cooperation, het ‘creatief kapitalisme’ zoals gepromoot door moderne filantropen, onder wie Bill Gates. Creatief kapitalisme is een systeem met twee doelstellingen: “Winst maken en ook het leven verbeteren van degenen die niet volledig profiteren van marktwerking. Om het systeem duurzaam te maken, moeten we daar waar dat maar mogelijk is gebruikmaken van winstprikkels”. Van der Velden merkt op dat de samenleving geen zeggenschap heeft over hoe het geld van filantropen wordt besteed. “Vergeet niet dat veel filantropen notoire belastingontwijkers zijn, waarmee overheden miljarden aan inkomsten mislopen. Bovendien gaat het bij filantropie feitelijk om publiek geld – de gulle gevers worden immers veelal gecompenseerd via belastingvoordelen”.
Volgens Van der Velden veronderstellen de moderne filantropen dat “ze de wereldproblemen kunnen oplossen met dezelfde benadering en middelen die de problemen veroorzaakten”. Zij hanteren een technocratische benadering met nadruk op technologische innovaties om duurzame ontwikkeling te bevorderen, zoals in het stimuleren van een ‘groene economie’. “In deze benadering zijn veranderingsprocessen overwegend technisch, waardevrij en neutraal, los van de politieke en economische context van hedendaagse uitdagingen. Veranderingen in machtsrelaties en bezit zijn niet aan de orde … De primaire taak van bedrijven is het creëren van aandeelhouderswaarde (en niet waarde voor belanghebbenden) … Het draait om symptoombestrijding en marginale aanpassingen binnen het huidige neoliberale ontwikkelingsmodel. Bovendien: zij, en niet democratisch gekozen instituties, bepalen de prioriteiten en aanpak”. Zo’n technocratische benadering is karakteristiek voor de zogenaamde ecomodernisten. In een eerder artikel in Civis Mundi heb ik daar kritische kanttekeningen bij geplaatst.[4]
Van der Velden benadrukt, in tegenstelling tot de voornamelijk technocratische benadering, het belang van een meer politiek-economische benadering, waarin niet de belangen van shareholders maar die van stakeholders centraal staan. Hij is van mening dat in de beleidsnota van minister Kaag ‘Investeren in perspectief; Goed voor de wereld, goed voor Nederland’ een managementachtige technocratische benadering overheerst. Het woord Nederland/Nederlands komt 340 keer voor in deze nota, het woord macht slechts drie keer. Hij citeert ook Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus die ooit zei: “Armoede wordt niet gecreëerd door arme mensen. Het wordt gecreëerd door het systeem dat we hebben gebouwd, de instellingen die we hebben ontworpen en de concepten die we hebben geformuleerd” (mijn cursivering).
Ik onderschrijf het belang van een politiek-economische benadering volledig. In de laatste zin van Yunus is echter wel de vraag wie bedoeld wordt met het woordje we? Hij bedoelt waarschijnlijk de gehele gemeenschap. Gezamenlijk hebben we het huidige neoliberale systeem ‘gebouwd’ of min of meer (on)bewust ‘laten ontstaan’. De hamvraag is dan hoe we het hedendaagse managementachtige technocratische systeem fundamenteel kunnen hervormen? Kunnen we dat overlaten aan (democratisch gekozen) politici (de overheid), het bedrijfsleven (de markt), het maatschappelijk middenveld?
In het onderstaande Diagram worden deze drie domeinen van de samenleving schematisch weergegeven met een onderliggend collectief bewustzijn als schakel tussen de drie domeinen. Zie een eerder artikel in Civis Mundi voor meer uitleg.[5] Uiteindelijk zijn het de individuen die gezamenlijk het collectief bewustzijn vormen, die een fundamentele systeemverandering kunnen bewerkstelligen. Zoals eerder geopperd in sectie 3, blijft echter de vraag hoeveel individuele personen hun geesteshouding dienen te veranderen om brede maatschappelijke verandering te bewerkstelligen? Wanneer bereik je een omslagpunt? Is dat wanneer 1, 10 of 50 procent van de bevolking een meer ecologisch en maatschappelijk verantwoorde geesteshouding ontwikkelt?
In sectie 1 werd opgemerkt dat efficiënte en effectieve samenwerking om onderling vertrouwen vraagt. De efficiëntie en effectiviteit van de samenwerking tussen de drie domeinen van overheid, markt en maatschappelijk middenveld wordt bepaald door de coherentie van het onderliggend collectief bewustzijn, dat als schakel tussen de drie domeinen fungeert. Breed maatschappelijk draagvlak is een gevolg van een coherent collectief bewustzijn. Het benodigde onderlinge vertrouwen tussen individuele burgers en de drie domeinen is een functie van de coherentie van het collectief bewustzijn.
7. Kennisdiscriminatie
In een artikel getiteld ‘Kritiek op kruidendrankjes: kennisdiscriminatie?’ bespreekt Ellen Mangnus de casus van het door de president van Madagaskar gepromote kruidendrankje Covid-Organics als coronageneesmiddel. De stof artemisinine, ook gebruikt bij de behandeling van malaria, is de basis van de drank. Naar aanleiding van de felle discussie tussen voor- en tegenstanders van de drank, werpt Mangnus de vraag op of er sprake is van zwart-wit discriminatie, of op zijn minst kennisdiscriminatie, in het aannemen van oplossingen tegen de pandemie? Het gegeven dat de Malagassische president tot nu toe weigert de drank aan wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen, maakt het er niet eenvoudiger op. Met betrekking tot traditionele geneeskunde stellen aanhangers dat het om meer gaat dan een medisch systeem: “het is een filosofie, een holistische kunst, die niet getoetst kan worden met de gangbare medische methoden”. Zo werd de Chinese traditionele geneeskunde in 2019 officieel erkend door de WHO, maar sommige westerse critici vonden dat een “misplaatste statusverhoging voor pseudowetenschap”.
Mangnus verwijst naar Simon Rietveld, een gepensioneerd medisch psycholoog, die zegt dat de drank coronaklachten zou kunnen verlichten. “De kans dat het mensen tegen het virus beschermt of daarvan geneest acht hij klein”. De drank kan volgens hem wel een placebo-effect hebben en hoop bieden, maar dat laatste kan ook negatief uitwerken in de zin dat “mensen zich beschermd voelen en zich niet aan de afstandsregels houden”. Mangnus is geneigd “mee te gaan met de grote groep Afrikaanse experts in traditionele medicijnen die in een vergadering met de WHO stelden dat traditionele geneeswijzen als waardige kennis beschouwd moeten worden, maar dat ieder medicijn uitvoerig getest moet worden voor het aan de bevolking aangeboden mag worden”.
Mijn positie is dat iedere theorie (of filosofie of holistische art) theoretische uitspraken mag doen of verklaringen mag trachten te geven voor tot dan toe niet begrepen effecten; dat wil zeggen niet begrepen binnen het kader van het op dat moment dominante wetenschappelijk paradigma. Het is echter wel wenselijk de uitspraken, verklaringen of hypothesen zodanig te formuleren dat ze met conventionele wetenschappelijke methoden getoetst kunnen worden. Het draait om toetsbare hypothesen. Of de gevonden en geverifieerde praktische effecten theoretisch verklaard kunnen worden, binnen het kader van al bestaande of nieuwe inzichten, is mijns inziens minder relevant. Uiteindelijk gaat het om nuttige effecten in het dagelijks leven. De weigering om de effecten van de drank wetenschappelijk te toetsen geeft daarom te denken.
8. Verlicht eigenbelang
Ellen Mangnus is een gepromoveerd Wagenings ontwikkelingseconome met een grote fascinatie voor filosofie. Zij schrijft al vele jaren in Vice Versa op bekwame wijze over actuele kwesties in de ontwikkelingssector, vanuit een filosofische invalshoek. Zij is een van de weinigen die dit doet. Zoals bovenstaande secties hopelijk aantonen, is zo’n filosofische invalshoek nuttig om door te dringen tot de grondoorzaken van een aantal voortdurende problematische aspecten van ontwikkelingssamenwerking. In een eerder artikel in Vice Versa uit 2011 schreef zij over ontwikkelingssamenwerking vanuit het perspectief van Spinoza’s filosofie.[6] Dit artikel is vandaag nog steeds relevant. Spinoza is zonder meer een van mijn favoriete filosofen.[7]
In het artikel uit 2011 schrijft Mangnus dat het toenmalige ministerie stelde dat ontwikkelingssamenwerking “een zaak moet zijn van verlicht eigenbelang, de mengvorm tussen een altruïstisch en egoïstisch streven”. Zij schrijft ook dat “er bij veel organisaties een vrees heerst dat dit verlichte eigenbelang ruimte biedt om onder de noemer van ontwikkelingssamenwerking toch vooral aan de medemens te verdienen”. Dat dit ook nu nog een gegronde vrees is blijkt uit de bovenstaande secties 3, 4 en 6. Vervolgens vraagt Mangnus zich af hoe we het verlichte eigenbelang kunnen verenigen met het morele motief? “Wanneer doen we er goed aan om uit een bepaald soort eigenbelang te handelen?”
Mangnus vervolgt: “Spinoza ziet eigenbelang niet als iets kwaads, maar juist als iets noodzakelijks om te overleven. Maar, stelt Spinoza: om te kunnen voortbestaan en om een leuk leven te leiden, hebben we anderen nodig. Kiezen voor eigenbelang betekent dat je kiest voor samenwerking met anderen en daarmee ook bijdraagt aan hun welzijn … Rekening houden met het belang van een ander valt samen met eigenbelang”. Dus volgens Spinoza is “ontwikkelingssamenwerking uit eigenbelang een slimme zet … mits dit belang samenvalt met en niet ten koste gaat van het belang van de ander. De medemens die ontwikkelingshulp ontvangt moet daarom in vrijheid kunnen bepalen hoe ze die hulp gebruikt. Ontwikkelingssamenwerking waarbij we verdienen aan de ontvanger of deze afhankelijk maken van onze steun is helemaal niet in ons belang. Een moreel motief is daarom een voorwaarde om van verlicht eigenbelang te kunnen spreken”.
Verlicht eigenbelang is dus gegrondvest in een ‘verlicht’ moreel besef. Zo’n moreel besef of ‘verlichte’ geesteshouding ontwikkelt zich bij de meeste mensen niet spontaan, daaraan zal voortdurend gewerkt moeten worden door middel van een of andere methode voor ontwikkeling van ‘bewust zijn’. Spinoza onderscheidde drie kennisvormen: de verbeelding, de rede en de intuïtie. Hoewel hij intuïtie de hoogste kennisvorm noemde, geeft hij helaas heel spaarzaam informatie over deze voor hem belangrijkste kennisvorm. Mijns inziens kan de intuïtieve vaardigheid om op een ecologisch en maatschappelijk verantwoorde manier te functioneren, bevorderd worden door methodes voor ‘bewust zijn’ ontwikkeling. Dan zal zich een synthese voordoen van egoïstisch en altruïstisch streven in daadwerkelijk ‘verlicht eigenbelang’. Dit verlicht eigenbelang komt uitgebreid ter sprake in mijn boek over Spinoza’s filosofie, en wel in hoofdstuk 6: Het concentrische ik; hoofdstuk 7: Spinoza’s liberalisme; en hoofdstuk 8: Zelftoe-eigening als integriteit en integratie.[8]
9. Oneindig geldkapitaal en eindig natuurkapitaal
Ellen Mangnus en Marc Broere hebben voor Vice Versa Bram Büscher geïnterviewd, die sinds 2015 hoogleraar Sociology of Development and Change aan Wageningen Universiteit is.[9] Büscher zegt in dat interview: “We moeten naar een systeem waarin we geen waarde of geld meer inzetten om slechts meer waarde of geld te creëren (kapitaal), maar waarin we mensen en dieren in hun waarde laten en productiesystemen bouwen die dat bevorderen in plaats van afbreken”. Volgens hem wordt alles op de wereld onderdeel van het neoliberale proces; “alles moet verhandelbaar zijn en kapitaal worden. Mensen doen er niet meer toe als mensen en natuur niet meer als natuur. Het moet menselijk of natuurlijk kapitaal worden”.
Als voorbeeld noemt hij programma’s waarmee het bedrijfsleven CO2-uitstoot mag compenseren door het steunen van milieuvriendelijke projecten in ontwikkelingslanden, zoals het planten van bomen. “Het probleem is dat geldkapitaal oneindig is, maar de natuur niet. Je kunt niet oneindig geldkapitaal omwisselen voor natuurkapitaal. Op een gegeven moment kun je niet nog meer bomen en planten compenseren. Vooral de basisgedachte achter dit soort programma’s is fundamenteel fout. Het geld van milieuvernietigende activiteiten is namelijk het geld geworden dat de natuur beschermt … Alleen natuurvernietiging leidt nog tot natuurbescherming. Deze programma’s gaan uit van de logica dat het probleem ook de oplossing is. Bovendien versterken ze het denken dat geleid heeft tot het probleem en legitimeren ze daarmee ook het probleem”.
Hij eindigde zijn oratie in 2015 met een quote van Albert Einstein: “probeer door middel van filosofie en vrij denken buiten de structuren en het denken van de tijd waarin je zit te komen, en die bredere verbeelding te stimuleren”. Ik ben het eens met de analyse van het neoliberale systeem door Büscher. En filosofisch vrij denken is inderdaad belangrijk om het systeem, en de rol daarbinnen van ontwikkelingssamenwerking, te veranderen. Vrij denken ‘buiten de structuren en buiten het huidige denken’ is echter niet eenvoudig. We hebben allen de neiging om binnen het dominante (wetenschappelijk) positivistisch paradigma te denken. Daarom begin ik mijn proefschrift met het expliciet maken van mijn wereldbeeld en vooronderstellingen (subchapter 1.4: Explicitation of worldview and predispositions).[10] Daarna volgt hoofdstuk 3: Analytical perspective for interpretation of work experiences and literature, and for selection of main issues, met onder andere een bespreking van het actor-structure debate. Vervolgens heb ik drie verschillende, naast elkaar bestaande wetenschappelijke paradigma’s nauwkeurig beschreven: het positivistisch, constructivistisch en transcendentalistisch paradigma.[11] Op deze manier tracht ik enigszins ‘buiten de structuren en buiten het huidige denken’ te geraken.
Eindnoten
[1] Van Eijk, T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands.
[2] Chapter 7: About holism; Subchapter 9.1: A holistic framework for multi-dimensional development: different categories of factors; Subchapter 10.3: The orchestration of synergy; Chapter 11: FSR – An illusion of intellectual holism?; Chapter 12: Intellect and intuition.
[3] Van Eijk T. (2020). Een symfonisch wereldbeeld. Bespreking van: Koo Van der Wal, De symfonie van de natuur: Tableau van een kleurrijke en creatieve werkelijkheid. Civis Mundi Digitaal #98, mei 2020.
[4] Van Eijk, T. (2018), Kritische kanttekeningen bij een nieuwe, ecomodernistische beweging. Bespreking van: Marco Visscher en Ralf Bodelier (red.), Ecomodernisme. Het nieuwe denken over groen en groei. Nieuw Amsterdam, 2017. Civis Mundi Digitaal #61, juli 2018.
[5] Van Eijk, T. (2015). Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi digitaal # 33, oktober 2015.
[6] Mangnus E. (2011). Filosoferen met Ellen: Spinoza over eigenbelang. Vice Versa, 23 augustus 2011.
[7] Zie ook: Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu.
[8] Zie Eindnoot 7.
[9] Mangnus E. en Broere M. (2017). Bram Büscher: Meer scherpe randjes graag. Vice Versa, 7 November 2017.
[10] Zie Eindnoot 1.
[11] Deze karakterisering van de drie paradigma’s is in iets minder gedetailleerde vorm ook te vinden in mijn boek over Spinoza’s filosofie. Zie Eindnoot 7.