Het raadsel Ludwig Wittgenstein
Deel 2: Loopbaan en denkontwikkeling

Civis Mundi Digitaal #106

door Pieter J. van Strien

 Wittgenstein in een nieuw licht

In juli 2020, dus nog maar net een half jaar geleden, verscheen er in Duitsland een studie over Wittgenstein onder de titel Der sprachlose Philosoph. De auteur Christian Schneider is een psychoanalytisch georiënteerde filosoof en sociaal psycholoog. Ik kreeg het boek pas na de publicatie van Deel 1 over Ludwigs jeugd. De meest opvallende these in zijn boek is dat Wittgenstein als klein kind autist was en pas geleidelijk heeft kunnen uitbreken uit de cocon waarin zijn belevingswereld was opgesloten, maar daarin nooit helemaal is geslaagd. Een duidelijke aanwijzing voor zijn diagnose is dat Ludwig, zoals vermeld in de vorige aflevering, pas leerde praten toen hij vier jaar oud was – een kenmerk da hij overigens gemeen had met een ander erkend genie: Albert Einstein.

Ook zijn moeder had autistische trekken

Bij het bespreken van Ludwigs familie vertelde ik al dat zijn moeder Leopoldine opging in haar eigen artistieke wereldje van muziek. Als vaardig pianiste was ze een rolmodel geweest voor haar oudste zoon Hans, maar verder was ze passief en gedwee onderworpen aan de wil van haar man. Als ze pijn of verdriet had, droeg ze dat stilletjes zonder anderen ermee lastig te willen vallen. Eigenlijk leek ook zij autistisch. Ze gaf geen leiding aan het personeel en als er iets moest worden geregeld met gasten, liet ze dat aan haar man of aan de oudere kinderen over. Als er iets was, kon Ludwig beter terecht bij zijn oudste zus Hermine of de ondernemende zus Margarete. Alles was zo georganiseerd dat het gebeuren in huis doordraaide zonder dat moeder zich ermee hoefde te bemoeien.

Het gevolg van deze constellatie was dat de kinderen hun gang konden gaan binnen de door vader Karl gestelde grenzen. Of en wanneer ze bij bepaalde  culturele of zakelijke contacten werden betrokken, bepaalde hun vader. Het gezin kwam daardoor op buitenstaanders over als een in zichzelf besloten wereldje waarbij hun contacten vooral tot de muziekvrienden en familieleden van hun ouders waren beperkt. En sinds de dood van de oudste zonen was dat overwegend een vrouwenwereld en dat werd nog sterker toen ook zoon Kurt wegviel. Of en wanneer de kinderen bij bepaalde  culturele of zakelijke contacten werden betrokken bepaalde hun vader ook.

Over bezoek van vrienden of vriendinnen wordt niets vermeld in de Lebenserinnerungen van Hermine en in latere biografieën. Toen Ludwig zich open begon te stellen voor de buitenwereld gebeurde dat via Margarete. Als jongste van de kinderen, Nesthäckchen, zoals het in het Duits heet, werd hij door de vrouwelijk leden van het gezin, waarvan de oudste, Hermine, vijftien jaar ouder was dan hij, verwend als een wonderkind. Er werd over hem gemoederd en de zachte kant werd bij hem aangekweekt. De hechte band die er binnen het gezin bestond met gemeenschappelijke vakanties in het slotje Hochrieth en muziek. Het hele jaar door moet Hermine ook hebben bijgedragen aan zijn behoefte aan geborgenheid.

In welke mate moeder Leopoldine haar katholieke geloof uitdroeg tegenover haar kinderen, wordt niet vermeld in Ludwigs biografieën, maar het is heel wel mogelijk dat de straks te vermelden droom van Ludwig priester te worden door haar kerkgang is gewekt. Dat het gezin kerkelijk betrokken was, blijkt uit het feit dat oudste zoon Hans het gezang in de Peterskirche die het gezin wekelijks placht te bezoeken, met de viool of op het orgel placht te begeleiden (H. Wittgenstein, 2015). 

Karl en Leopoldine Wittgenstein, Ludwigs vader en moeder 

Vader Karl brengt de wereld van de techniek binnen

Afgezien van de muziek werd de sfeer in het gezin Wittgenstein in hoge mate bepaald door het werk van vader Karl binnen diens staalimperium. Hij was vaak van huis en als hij binnenkwam in zijn palais en met krachtige stappen de trap omhoog ging, voelde ieder de druk van zijn presentie. Musiceren was mooi als tijdverdrijf, maar waar het op aankwam, was je vleugels uitslaan in het zakenleven. Dit was de houding waar de beide oudste zonen Hans en Rudolf op waren afgeknapt. Ook na vader Karls dood werkte de adem van zijn leefregels nog door. Bij Ludwigs studie- en beroepskeuze was er geen sprake van een expliciet op hem uitgeoefende druk. Tegenover zijn vader had hij dan ook geen negatieve maar hoogstens een ambivalente houding, omdat deze ook met hart en ziel meedeed met de “zachte” culturele activiteiten, die bij de overige geinsleden werd gecultiveerd. Maar het was wel opmerkelijk dat Ludwig lange tijd niet de behoefte had zelf een bepaald muziekinstrument te leren spelen. Zoals ik eerder vertelde, beperkte hij zich tot meefluiten.

Toen hij na de praktisch georiënteerde Oberschule in Linz voor het eerst op een kruispunt op zijn levensweg kwam te staan, liet hij de wereld van zijn vader prevaleren en ging naar de Technische Hochschule in Berlijn-Charlottenburg voor een studie machinebouw. En toen hij een volgende stap moest zetten, liet hij zich leiden door wat in de nieuwe eeuw de stoere droom van menig jongen zou worden. Zoals de auto en de trein als opvolger van het rijtuig in de jeugd van zijn vader en grootvader in het centrum van de belangstelling stonden, was dat nu het vliegtuig: de “aviatie”, uitstijgen boven de wereld en vliegen als een vogel. Hij koos er primair voor omdat hij er aardigheid in had. Daarnaast moet er bij hem ook wel de behoefte achter hebben gezeten, zijn vader een plezier te doen en indruk op hem te maken. Voor zover dit laatste het geval was, was deze, om met Freud te spreken, een deel van zijn Über-Ich geworden.

Inmiddels negentien jaar oud, ging hij naar een experimenteercentrum in Engeland en schreef zich voor verdere begeleiding van zijn experimenten in als researchstudent aan de universiteit van Manchester. Hij nam daar het verbeteren van een vliegtuigmotor ter hand en ontwikkelde een soort straalmotor, waarbij hij zelfs enkele patenten verwierf, waaronder een op een verbeterde propeller. Ongetwijfeld iets wat hij met trots kon vertellen aan zijn vader, die immers voordat hij zakenman werd ook een technische opleiding had gevolgd, maar zelf nooit een uitvinding had gedaan. 

Vader Karl, een mogal masculiiene man 

Een andere ‘mannelijke’ denkvorm: analyse en logica

Al in zijn schooltijd in Linz en tijdens zijn vakantiedagen thuis was Ludwig begonnen, in dialoog met zijn zus Margarete, naar antwoorden op meer fundamentele vragen te zoeken: wat kan ik met zekerheid weten? Omdat de hoogleraar wis- en natuurkunde Ludwig Boltzmann, bij wie hij in Wenen met zijn vragen terecht had gekund, kort daarvoor zelfmoord had gepleegd, nam hij in Duitsland contact op met de hoogleraar wiskunde en logica Gottllob Frege in Jena. Hoewel deze op het concept waarmee Ludwig bij hem aankwam, veel had aan te merken, zag hij de belofte die erin stak en schreef een warme aanbevelingsbrief aan zijn beroemde collega Bertrand Russell in Cambridge, een telg uit een oud adellijk geslacht. Er ontstond een vaderlijke band met Frege die vele jaren heeft voortgeduurd. Ludwig volgde zijn raad op en ging naar Russell.

Na afloop van het eerste semester dat hij bij Russell had gevolgd, ging hij op hem af en vroeg hem plompverloren of hij dacht dat hij een volslagen idioot was. Op Russells vraag waarom hij dat wilde weten, antwoordde hij: ”Omdat ik als ik een idioot ben piloot wordt en zo niet filosoof.” Russell antwoordde dat hij dat pas kon zeggen wanneer hij hem na de vakantie een filosofisch essay zou voorleggen. “Al bij de eerste zin”, zo schreef Russell na het te hebben gelezen aan zijn vriendin Ottoline, “zag ik dat ik met een genie van doen had.” 

Russell en Wittgenstein

 Over het paard getild?

Terug naar Cambridge. In februari 1912 liet Ludwig zich daar officieel inschrijven. Maar hij gedroeg zich niet als een gewone student. Er ontstond al in korte tijd een vriendschap met Russell, maar die werd al gauw op de proef gesteld door de arrogante houding die hij tegenover Russell aannam en zijn ongeduld als de ander hem niet meteen begreep: ”Ik ben duidelijk genoeg geweest en heb geen zin het nog een keer uit te leggen!” Bij een andere gerespecteerde filosoof, G.E. Moore, vertegenwoordiger van de nieuwe Britse analytische filosofie, ging het net zo. Maar ze accepteerden het van hem, omdat ze hun hoofd bogen voor wat ze als zijn genialiteit ervoeren en maakten notities als hij zijn ideeën uiteenzette. Op hun verzoek deed hij dat soms op dicteersnelheid, zodat ze het precies konden opschrijven en onderling uitwisselen.

Ook anderen in Cambridge  kwamen als vanzelf onder de indruk van zijn sterke persoonlijkheid. Dankzij zijn felle blik en het gedecideerde optreden, dat hij van zijn vader had, raakte vrijwel ieder die hij ontmoette in zijn ban. Toen hij later zelf colleges begon te geven kwamen velen daarop af en dat geldt ook voor de lezingen die hij af en toe gaf.

Toen Ludwig na verloop van tijd ingeburgerd was geraakt, kon hij soms ook een ronduit aanmatig toon aanslaan. Nadat hij een aantal jaren had meegedraaid, zonder dat daar een inkomen tegenover stond, besloten Russell en Moore hem aan een hoogleraarschap met het daarbij passend salaris te helpen. Ze legden hem uit dat hij daarvoor reglementair eerst wel moest promoveren, ook al was het in vereenvoudigde vorm. Maar hij werd hij ronduit grof: “als ik het niet waard ben een uitzondering te maken op een stom detail stuur me dan maar naar de hel en als ik het wel waard ben en jullie doen het niet, loop dan zelf naar de hel!” Toen hij zijn Tractatus had geschreven, besloten ze later dit maar als proefschrift te accepteren met een collegiaal gesprek als verdediging ervan.

Gelukkig ontstond er al tijdens zijn eerste jaar in Cambridge een hartelijke, ongecompliceerde vriendschap met een ander erkend genie: de econoom John Maynard Keynes. Voor Ludwig was het zo’n opsteker dat hij zoveel aandacht kreeg en waardering ontmoette, dat de zelfmoordplannen waarmee hij rond had gelopen, vooreerst naar de achtergrond verdwenen. Omdat geld voor de vrijwillig arme Ludwig een beladen onderwerp was geworden, was er een keertje wel een rimpeling in het overig glad verlopend contact, toen het lenen en terugbetalen van een bescheiden geldbedrag een keer ter sprake kwam. Ludwig merkte toen dat je met de grootmoedige Maynard eigenlijk geen kon ruzie krijgen. Binnen de Bloomsbury Circle had Keynes wel moeilijker situaties meegemaakt.

Co-cognitie

Psychologisch interessant aan de dicteersessies met Russell en Moore is naast de omkering van de leermeester-leerling relatie het feit dat Wittgenstein graag iemand had die bij het ontwikkelen van zijn denkbeelden als katalysator en klankbodem fungeerde. Er ontstond dan kennelijk een innerlijke spanning, die hem hielp verder over een vraagstuk door te denken. Uit de uitdrukking van instemming of onbegrip op hun gezichten las hij af of hij met zijn ideeën op het goede spoor zat. Elders (Van Strien, 2015) heb ik dat co-cognitie genoemd. Later deed zich, zoals straks zal blijken, een daaraan verwante cognitief samenspel voor bij een bezoek aan de architect Engelmann tijdens de oorlog.

Pincent: een homo-erotische relatie

Kort nadat Ludwig zich in Cambridge had gesetteld ontstond er een vriendschapsband met de twee jaar jongere David Pincent, die hij had leren kennen als proefpersoon bij psychologische experimenten over de rol van ritme in de beleving van muziek, die hij naast zijn studie bij Russell deed in het nieuw opgerichte psychologisch Laboratorium in Cambridge, het eerste in Engeland. Het klikte in die mate tussen hen dat Ludwig Pincent hetzelfde jaar op zijn kosten meenam op een tocht van vier weken naar IJsland. Het biografisch materiaal bevat duidelijke aanwijzingen dat hij homo-erotische gevoelens voor hem koesterde. Ook verder in zijn leven bleek Ludwig, zoals we straks zullen zien, homoseksueel geaard te zijn, waarbij het initiatief vooral van hemzelf kwam. Verderop vertel ik dat hij ook een keer verliefd is geweest op een jonge vrouw. Maar dat gebeurde pas toen zich een religieuze bekering bij hem had voltrokken. Later viel hij toch weer terug in het homofiele patroon. 

Wittgenstein met Pinsent op de boot naar Noorwegen

Noorwegen

Het grootste deel van de zomer na zijn vaders dood in 1913 bracht Ludwig door op de Hochreith. Daarna ging hij terug naar Cambridge en vertrok in de herfst met David Pincent naar een eenzame plek in Noorwegen om rustig te kunnen werken.

Inderdaad bleek hij daar beter op te schieten dan in Cambridge. Hij had zoveel nieuwe ideeën ontwikkeld, dat na zijn terugkomst Russell persoonlijk bij hem langs kwam om het fijne ervan te weten te komen. Typerend voor de status van genie die Ludwig inmiddels had, was dat Russell opnieuw de rol van discipel aannam en zich door hem notities liet dicteren, notities die de kiem vormden van de latere Tractatus. In 1914 ging hij nogmaals naar Noorwegen, ditmaal naar een eenzaam hutje in Skjolden aan het eind van een tot diep landinwaarts dringende fjord waar hij nog langer hoopte te blijven. Om niet te worden afgeleid, nam hij “de geliefde” (= Pincent) niet mee. Dit betekende in feite een definitief afscheid, want Pincent is kort na het in augustus 1914 uitbreken van de wereldoorlog, zo schreef diens moeder aan Ludwig, bij een mislukte testvlucht omgekomen op de luchtmachtbasis. Per post hadden ze tot die tijd nog wel contact met elkaar gehad.

Hoewel Ludwig in Noorwegen meestal aan het werk was, leefde hij niet helemaal als een kluizenaar. Hij knoopte af en toe een praatje aan met iemand van de plaatselijke bevolking en zag zelfs kans de taal in korte tijd te leren. Ook heeft hij in april 1914 bezoek gehad van G.E. Moore, de juist al genoemde filosoof uit Cambridge, en dicteerde hem bij die gelegenheid een aantal notities, die door Wittgensteinkenners nog hoger worden gewaardeerd dan de aan Russell gedicteerde. Niet alleen uit plichtsgevoel tegenover zijn verweduwde moeder, maar ook vanuit het besef dat hij, niet mocht  ontbreken, ging hij in Juli terug naar Oostenrijk, naar de familiebijeenkomst op slot Hochreith die steeds plaatsvond in de zomer. In feite heeft hij zijn hele leven alleen in Engeland gewoond wanneer onderwijs-verplichtingen (en later ook ziekte) dat van hem eisten.

 

 Als vrijwilliger in militaire dienst

Toen de oorlog uitbrak zag Wittgenstein als Oostenrijks staatsburger het als zijn plicht zich als vrijwilliger voor de dienst aan te melden, ook al betekende het een inbreuk op zijn denk- en schrijfwerk. Hij werd eerst aan het oostelijk front op verschillende plaatsen ingezet op een waarnemingsschip op de (toenmalige) grensrivier de Weichsel, waar hij een zoeklicht moest bedienen dat hem tot een gemakkelijk doelwit van beschietingen maakte. Maar dat leek hem niet te deren.

Op grond van gesprekken met Ludwig voordat hij in dienst ging, noteerde David Pincent dat hij sterk depressief was en dagelijks rondliep met het idee zelf een eind te maken aan zijn leven: Straks meer over de schuldgevoelens die daar waarschijnlijk aan ten grondslag lagen en de daarmee samenhangende behoefte aan straf: “Ik zou willen dat God mij meer verstand zou geven, zodat alles mij duidelijk werd en dan zou maken dat ik niet lang meer zou hoeven leven”, luidt een van zijn notities en “Ik word iedere dag door verschrikkelijke angst en depressies geplaagd en bevind me op de rand van de waanzin.” In die stemming bleef hij op zijn post en in zijn kwetsbare positie bij de schijnwerper bovenop het dek en liet de vijandigheden gelaten langs zich heen gaan. En intussen dacht hij na over het probleem dat hem sinds zijn komst naar Cambridge bezig hield; Hoe krijg ik zekere kennis over de wereld?  Het basisprobleem van zijn latere Tractatus

 

Een existentiële ervaring: het evangelie van Tolstoj

Door verschuivingenin de frontlijn waren er ook pauzes in de vijandigheden en op een dag trof hij in een provinciestadje een boekwinkeltje aan waar ze ansichtkaarten verkochten en binnen maar één boek was te krijgen, namelijk Mijn kleine evangelie van Tolstoj (ontstaan 1883-’85; jongste Ned. Vertaling, 2020). Nadat hij zijn grote romans had voltooid en zich vergelijkend met de wereldgodsdiensten had beziggehouden, had Tolstoj in de nieuwe eeuw de behoefte gekregen zich rekenschap te geven van wat hij het belangrijkst vond in de christelijke boodschap en bracht dat in een beknopt  boekje bijeen. In sommige edities draagt het de titel van Het Evangelie in het kort. Het ging hem erom, schreef hij, om Christus zonder Christendom”, want als instituut had de kerk Christus, die hij als goed mens zag, begraven onder de hiërarchie van een starre priesterklasse en een geestdodend ritueel. Dit vrijzinnige geluid kwam hem van de kant van de Russisch Orthodoxe kerk op excommunicatie te staan. Intussen wordt het boekje nog steeds druk op druk verspreid over de gehele wereld.

Ludwig begon er meteen in te lezen en voelde zich sterk aangesproken, niet alleen door her praktisch-ethische christendom dat Tolstoj uitdroeg maar ook door het besef van geborgenheid dat zijn boodschap wekt bij de lezer die zich helemaal aan God overgeeft. Thuis had hij de Confessiones van Augustinus al aandachtig gelezen en in Cambridge was hij ook het boek Varieties of Religious Experience van de Amerikaanse psycholoog William James (1902) tegengekomen. Als pragmatist zag James het waarachtig christen-zijn niet in het geloven in bepaalde leerstellingen maar ik praktische naastenliefde: een kwestie van de daad. Gevoegd bij deze vroegere leeservaringen kwam hij verder nadenkend over Tolstoj tot de conclusie dat zijn leven pas zijn vervulling zou krijgen wanneer hij zich volledig in dienst zou stellen aan het welzijn van medemensen: nederig dienstbaar christendom. Dat was hetgeen hij na de oorlog evenals Tolstoj wilde gaan doen.           

De volgende oorlogsjaren  

Maar vooreerst was het parool zich volledig in te blijven zeten voor het vaderland. Terwijl hij met doodsverachting het vijandig geschut trotseerde, vormde het gedrag van rekruten door hun alcoholgebruik, gevloek en ruwe manieren voor hem een kwelling. Met hun onbehouwen gedrag herinnerde dat ‘plebs’ hem aan zijn klasgenoten in Linz. In hun nabijheid zakte zijn creatief denkvermogen onmiddellijk weg.Gelukkig werd hij toen men zijn technisch talent ontdekte, hoofd van een reparatiewerkplaats en werd hij na verloop van tijd bevorderd tot korporaal en vervolgens tot luitenant waardoor hij vaker in het gezelschap kwam van hogere officieren.

 

Paul Engelmann

Engelmann

In perioden dat het in het gebied waarin hij zich bevond, in die tijd aangeduid als Galicië, rustig was aan het front, had hij gelegenheid om nog een paar dagen terug te gaan naar Wenen. Van Adolf Loos kreeg hij het adres van diens eveneens Joodse leerling, de architect Paul Engelmann, die in de garnizoensstad Ölmütz woonde. In de tijd dat hij daar verbleef ontstond er een warme vriendschap met zulke diepgaande gesprekken over Ludwigs filosofische denkbeelden, dat Engelmann er later in slaagde een verhandeling over zijn Tractatus te schrijven, waarin Ludwig zelf meer van zijn bedoelingen herkende (co-cognitie!) dan in het officiële voorwoord dat Bertrand Russell later schreef. Dat Ludwig hem als een ware vriend beschouwde, blijkt ook uit de heel vertrouwelijke brieven die hij hem na zijn terugkeer na de oorlog schreef. Over hun samenwerking als architecten zo dadelijk meer. 

Biddend creatief blijven doordenken tijdens spervuur

Aan het front in Italië, waar hij vervolgens werd ingezet, was het meteen menens. Geplaatst in de voorste linies, wierp hij zich terwijl de kogels hem om de oren vlogen, met ware doodsverachting manmoedig in de strijd. Toch overleefde hij de slag zonder letsel. Later vroeg hij herhaaldelijk in een positie te worden geplaatst waar de risico’s het grootst waren. Was het nog steeds zijn vroegere doodsverlangen? Was hij na het lezen van Tolstoj niet meer bang voor de dood? Of zocht hij de dood opzettelijk? Zijn dapperheid leverde hem verschillende medailles op. Misschien kon hij zich afsluiten tegen het gevaar door naast de aandacht voor de actuele gevechtshandelingen op een dieper niveau een gedachtestroom gaande te houden, die was gericht op de logische problemen die hij tot helderheid wilde brengen. Hij schreef op een zeker moment in zijn dagboek zich bij de poort van de oplossing te bevinden maar die nog niet helder genoeg te zien om hem te kunnen openen. vDaar doorheen liep nog en andere onderstroom van ethische aard. Blijkens zijn dagboeknotities plaagde hij zich doorlopend af met de vraag of het hem zou lukken te midden van de slachtpartij een zuiver mens te blijven in wie de Geest woonde. Hij wilde een waardige dood sterven, zoals zijn vader dat had gedaan. “God helpe mij, Amen” voegde hij er dan soms aan toe. 

Afronding van de Tractatus

Tijdens een verblijf bij zijn oom Paul in Hallein bij Salzburg en in het Italiaanse klooster Monte Casino, waar hij in november 1918 als krijgsgevangene werd ondergebracht, bleef hij bezig met het in een definitieve vorm gieten van de verhandeling, die later als zijn Tractatus bekend zou worden. Hij kwam pas vrij na de capitulatie van de Duits-Oostenrijkse “Centrale Mogendheden”.

Omdat het in deze bijdrage om de persoonlijke achtergrond van Ludwigs denkbeelden gaat, ga ik aan de kasten vol boeken erover voorbij en geef alleen maar een globale samenvatting. In zijn Tractatus begint hij met de uitspraken: “de wereld is alles wat het geval is”;  “de totaliteit is niet die van de dingen maar die van de feiten”; deze worden afgebeeld met behulp van woorden (afbeeldingstheorie); de totaliteit van de verbanden die daarbij worden gelegd vormen samen de wereld; deze verbanden moeten logisch zijn.” Latere filosofen hebben deze benadering wel logisch atomisme genoemd.

“Het meeste dat over filosofische vragen wordt gezegd, is niet zozeer fout als wel onzinnig, met name wanneer er pogingen worden gedaan het gestelde natuurwetenschappelijk in te kleden.” Aan het eind zegt hij dat het tot zover gezegde maar een deel is van de boodschap van zijn Tractatus is en dat het tweede deel bestaat uit het vele dat zich niet in woorden laat uitdrukken en alleen getoond kan worden: “Was sich sagen läßt, läst sich klar sagen und über das übrige muß man schweigen” (Wat gezegd kan worden, kan duidelijke gezegd worden en over het overige moet men zwijgen).  

Russell en vele tijdgenoten zullen hiermee waarschijnlijk geen raad hebben geweten. Ze zullen er mogelijk de uitdrukking in hebben gezien van het in die tijd opgeld doende positivisme. Zaken als metafysica, ethiek, religie en dergelijke worden daarmee inderdaad buiten de rationele discussie gesloten. Maar Wittgenstein bedoelde het positief: Uitspraken erover liggen op een ander plan, ze zijn transcendentaal: een achterliggende grondslag die zelf niet zichtbaar is. Ze zweven als het ware boven de werkelijkheid. Het werk van Augustinus, Kierkegaard en Dostojewski, Ludwigs lievelingsschrijvers, cirkelen rond het onzegbare en zegt niet meer dan nodig is om er een glimp van op te roepen. Bij Wittgenstein raakten ze dat waar het in het leven in diepste zin om gaat. Hiermee zette hij al een stap in de richting van zijn latere “Wittgenstein II” genoemde denk-fase.

Vanuit Italië stuurde hij de tekst van zijn geschrift naar Cambridge. Hij droeg het op aan de nagedachtenis van zijn omgekomen vriend David Pincent. In Cambridge werd de tekst onder de door G.E. Moore bedachte titel Tractatus logico-philosophicus intern verspreid. Bertrand Russell herkende er tot zijn genoegen de invloed van het logisch-analytische denken van Frege en hemzelf in en schreef er meteen een inleiding bij. Uitgevers waren eerst nogal terughoudend wegens de bondigheid van zijn in de vorm van genummerde stellingen geformuleerde thesen. Pas vanaf het moment dat de Londense uitgever Routledge een tweetalige editie uitgaf, brak hij door met zijn geschrift en begon hij school te maken. De Tractatus werd wereldberoemd en bestudering ervan werd een integraal bestanddeel van de filosofische opleiding.

Wittgenstein, die toen nog vast zat, maakte zelf zich geen zorgen over de ontvangst van zijn boek: Hij had het gevoel dat hij de vragen waarmee hij worstelde had beantwoord en dat zijn bijdrage aan de filosofie daarmee was voltooid. De verdere afwikkeling liet hij aan zijn vrienden in Engeland over. Zijn eigen taak was nu inhoud te geven aan de boodschap van Tolstoj. Dat zijn filosofische denkbeelden tijdens de uitvoering van dit voornemen zouden veranderen besefte hij toen nog niet. 

Tussenjaren

Tijdens zijn gevangenschap in Monte Casino was daar naast zijn denken over de basis van ons kennen nog iets anders bij gekomen. Hij had samen met een medegevangene met wie hij bevriend raakte, gedeelten van het evangelie gelezen en ze stuitten toen op de passage over Jezus en de rijke  jongeling die bij hem kwam met de vraag wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven? (Marcus 10; 21). Jezus had geantwoord: “Eén ding ontbreekt u: ga heen, verkoop alles wat ge hebt en geef het aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel; kom dan, neem het kruis op en volg me.”

Het eerste wat hij na zijn thuiskomst deed was daarom zijn aandeel in de inmiddels vrijgekomen enorme erfenis van zijn vader, een bedrag van vele miljoenen, weg te geven aan zijn zusters. Ze schrokken ervan, want ze hadden toch genoeg! Het leek wel of hij gek was geworden! Voor het geval dat hij het toch nodig zou hebben hielden ze zijn aandeel in reserve.

De boodschap van Tolstoj had nog een andere uitwerking. Hij bedacht dat zijn leven pas zijn vervulling zou krijgen, wanneer hij zich volledig in dienst zou stellen aan het welzijn van medemensenk. Als eenvoudig dienstbare werk werkte hij eerst een tijd als tuinman. Aan priester worden had hij ook gedacht. In zijn dromen had hij al voorstellingen van een altaar. Het lange opleidingstraject dat hij daartoe moest doorlopen, deed hem ervan afzien. Toen hij ontdekte dat er een eenjarige spoedopleiding voor het onderwijs bestond (waarschijnlijk om de door de oorlog opengevallen plaatsen op te vullen), koos hij ervoor  dorpsonderwijzer te worden, liefst in een zo eenvoudig mogelijke omgeving. Het initiatief van Tolstoj om in de onder zijn landgoed vallende dorpen scholen te stichten, waarbij de grotendeels analfabetische Russische bevolking kennis met de beschaving kon maken, diende voor hem als voorbeeld.

Ludwigs homofiele geaardheid

Zoals al bleek bij Pincent was Ludwig duidelijk homoseksueel. Toen hij kort na de oorlog terugkwam in Wenen en een wandeling maakte in het Prater-park kwam hij in aanraking met, wat hij noemde, “ruige jonge mannen”. Omdat ze hem erotisch prikkelden ging hij er vaker naar toe. Over de vraag of er ook fysiek contact was lopen de meningen van biografen uiteen. Volgens de psychobiografische analyse van de Amerikaanse filosoof William Bartley (1973), die naar Wenen kwam om meer over Wittgenstein te weten te komen, was dat inderdaad herhaaldelijk het geval en had hij ook een man in een homobar getroffen, die zei seksueel contact met Wittgenstein te hebben gehad. Maar omdat hij zijn naam niet vermeld wilde hebben en er dus geen schriftelijk bewijsstuk is, hebben andere biografen dit gegeven weggelaten

Thuisgekomen van dit soort ontmoetingen, voelde Ludwig zich ellendig en de doodswensen die hij al vroeg had waren veroorzaakt door schuldgevoelens over zijn voortdurende terugval in dit patroon. De zelfmoord van zijn oudere broers en die van Weiniger deden hem een radicaal voorbeeld aan de hand, maar dat vond hij toch een “Schweinerei” en een “overrompeling van jezelf”. In zijn gewetensnood schreef Ludwig, zonder openlijk op zijn homoseksuele escapades in te gaan, herhaaldelijk aan Engelmann, zijn nieuwe vriend uit Ölmütz, hoe beroerd hij zich voelde en dat hij niet waard was om te leven. Uit deze bewaard gebleven brieven valt op te maken dat er in hem een behoorlijke innerlijke spanning moet hebben bestaan en dat zijn telkens terugkerende zelfmoordplannen kunnen worden gezien als behoefte van zijn ene zelf om het andere te straffen. De freudo-marxist Herbert Marcuse (1964) noemt hem dan ook een sadomasochist.

Klinisch gezien maakt zijn manier van reageren in ieder geval een neurotische indruk. Schneider neemt in zijn in mijn aanhef genoemde boek aan dat ook de regelmatige masturbatie waarin hij verviel voor Ludwig al genoeg was om in dit soort wanhoop te vervallen. Over masturbatie maakte men zich in die tijd überhaupt drukker dan tegenwoordig. Via haar biograaf Elisabeth Youg-Brühl (2008) weten we dat Anna Freud ook regelmatig onaneerde en dat haar moeder haar regelmatig liet breien om haar handen van haar onderlijf weg te houden. Tegen de door hem zelf uitgevaardigde regel: “geen eigen familie” in, nam haar vader Sigmund haar in analyse.

Veel denkers, waaronder ook Otto Weiniger, vonden in die tijd dat alles wat met seks te maken heeft, überhaupt hoger geestelijk leven in de weg staat. Ook Tolstoj had zich na een tijd zijn lusten de vrije teugel te hebben gelaten, een absolute abstinentie opgelegd en hetzelfde gold voor Gandhi. Speciaal tegenover homofiele praktijken bestond er sinds jaar en dag een negatieve houding. In Engeland stonden er zelfs zware straffen op. De geniale Iers-Engelse schrijver Oscar Wilde ging ervoor zelfs jaren de gevangenis in en kwam er gebroken uit. Ook in Oostenrijk gold een verbod, maar dat werd nauwelijks gehandhaafd. Freud en zijn dochter Anna hadden er begrip voor als een door de gezinssituatie bepaalde afwijkende libidineuze hechting.·* Dat velen in Engeland er ook een halve eeuw later ook nog moeite mee hadden komt tot uitdrukking in de verwijten en zelfs dreigementen die Bartley uit de kring van Wittgenstein-vereerders kreeg te verduren (zie het nawoord achterin de herdruk van zijn boek in 1985).

De grotere acceptatie die er tegenwoordig is, komt deels voort uit de gedachte dat seksuele gerichtheid een kwestie van aanleg is. Bij recent medisch-neurologisch onderzoek stuitte men op een klein maar significant verschil in de omvang van enkele hersengebieden dat tijdens de groei van een embryo in de baarmoeder in een bepaalde fase onder invloed van hormonen kan ontstaan (”het “kwabje van Swaab”). Wie dat heeft, hoeft zijn aard geen geweld aan te doen. Ook veel omgevingsdenkers vinden momenteel dat de persoon in een significante ontwikkelingsfase zelf een keuze moet kunnen maken voor een hetero- of homoseksuele identiteit.

Mijn hypothese is dat achter Ludwigs zielennood vooral de behoefte ligt een tijdje te ontsnappen aan de spanning die na de dood van drie broers (en later ook de vader) binnen het familiale samenspel was ontstaan tussen de beide overgebleven zonen en de vrouwengemeenschap van de moeder en de vier oudere zusters. Dat daarbinnen voortdurende wrijvingen bestonden, blijkt uit de gezinsbiografie van Waugh (2008). Door ergens in zijn eentje te gaan wonen en erotisch contact te zoeken met andere mannen kon Ludwig  die spanning enkele ogenblikken achter zich laten.

 

Ludwig als dorpsonderwijzer

Van 1920 tot 1926 heeft Ludwig als onderwijzer in een drietal onontwikkelde bergdorpjes gewerkt, met tussen het eerste en het tweede nog een keer een reis naar Noorwegen. Hij betrok een eenvoudig huurkamertje met alleen een bed, een stoel en een waskom op metalen poten. Als onderwijzer wijdde zich met hart en ziel aan zijn taak, onderzocht samen met zijn pupillen dieren en planten en bracht voor dat doel zelfs een microscoop mee. De iets beter begaafde leerlingen vonden het prachtig. Maar over het geheel genomen waren zijn jaren als onderwijzer voor hem een beproeving.

Onder invloed van Tolstoj had hij het eenvoudige boerenleven geïdealiseerd, maar wat hij aantrof was toch vooral ruwheid en sluw eigenbelang. Hij troostte zich met de gedachte dat reformonderwijs de jeugd wel op een hoger plan zou tillen. Onder invloed van de in 1922 in Wenen benoemde psycholoog Karl Bühler, wiens vrouw Charlotte kinderpsychologe was, begon deze onderwijsvernieuwing juist wortel te schieten in Oostenrijk.

Helaas is er iets misgegaan in het laatste dorp.. Kinderen die het niet snapten, strafte Wittgenstein hardhandig alsof het een kwestie van onwil was. Zo ontstond er een vijandige gezindheid onder de dorpsgenoten. Het feit dat hij correct Hoogduits bleef spreken en het dialect niet kende, schiep ook afstand. Dit leidde in 1926 tot zijn besluit ontslag te nemen. De ouders van een mishandelde jongen dienden een aanklacht in die leidde tot een proces maar, waarschijnlijk dankzij bemoeienis van de familie, eindigde dat in de doofpot. Moedeloos en terneergeslagen ging hij terug naar Wenen. Toch was zijn gevoel te hebben gefaald niet terecht. Toen Bartley tientallen jaren later voorzien van een foto de dorpen waar Wittgenstein had gewerkt bezocht, herkenden de intussen oud geworden dorpelingen de foto meteen en waren vol lof.

In deze tijd stierf ook zijn moeder. De dood van haar twee oudsten had ze nog kunnen verwerken en ook die van haar man. Maar toen de ongecompliceerd-aardige Kurt haar ontviel, werd het haar teveel, temeer omdat zij hem zelf had aangemoedigd dienst te nemen. Nog een aantal jaren sukkelde ze voort, werd half blind en begon ook dement te worden. De kinderen zagen haar dood als een bevrijding voor haar, toen ze in 1926 stierf (Waugh, 2008).

 

Wittgenstein als architect

Gelukkig wachtte in Wenen op hem een uitdaging waaruit hij nieuwe energie putte. Zijn zuster Margarete, die ook geërfd had, had aan Paul Engelmann opdracht gegeven een huis voor haar te ontwerpen. Zoals ik juist al vertelde, was Ludwig na hun ontmoeting in Ölmütz met Engelmann per brief in contact gebleven. Nu hernieuwde hij de vriendschap en bood aan hem wat werk uit handen te nemen. Met zijn inspanningen om zijn zuster een passende woning te bezorgen, brak Ludwig opnieuw uit zijn cocon en betrad de vaderwereld: het bieden van een beschermend onderkomen voor de familie is een taak die al sinds mensenheugenis op de man rust.

Aan de naam van Engelmanns architectenbureau werd die van Wittgenstein toegevoegd. Omdat muren en plafonds al klaar waren bestond zijn bijdrage vooral in de verdere afwerking. Hij maakte detailtekeningen van elke deur en elk raam met verticale metalen spijlen als stijlkenmerk. Hij ontwierp zelfs speciale deurknoppen en zag streng toe op de uitvoering. Tegenover een onderaannemer trad hij zo dwingend op dat een van hen een keer in tranen uitbarstte. Ludwigs zuster Hermine noemde het een woning voor goden, niet voor gewone stervelingen en “huisgeworden logica”. Maar haar zus Gretl, zei ze, “paste het  als een handschoen.” (Leitner, 1956).

In gesprekken met de familie merkte biograaf Waugh (2008) later dat de andere familieleden toch niet zo enthousiast waren en dat Margarete zich zelf ook niet zo erg op haar gemak voelde in dit monument en gasten liever in het Palais ontving. Erg veel plezier heeft ze niet van het huis gehad. Een jaar nadat ze erin was getrokken, was ze door de recessie van 1929 gedwongen het personeel dat voor een comfortabele bewoning nodig was, op één na te ontslaan en toen ze Nazi’s bezit namen van Oostenrijk is ze uitgeweken naar Amerika en liet ze het huis onder toezicht van een vertrouwd personeelslid. Toen de Russen in 1945 de stad veroverden gebruikten ze het huis als barak voor hun soldaten en stalling voor hun paarden. Na haar terugkeer uit Amerika in 1949 ging ze er weer wonen en bleef er tot haar dood in 1958 en gaf het huis toen aan haar zoon Thomas, die intussen in Cambridge was gepromoveerd.

Vermeldenswaard is, dat de grote naoorlogse Nederlandse romanschrijver W.F. Hermans ook een bezoek heeft gebracht aan het huis. In zijn laatste studiejaren als fysisch geograaf in Amsterdam, zo schrijft hij in de inleiding op zijn boek Wittgenstein (1990), hoorde hij na afloop van een college symbolische logica de naam Wittgenstein voor het eerst van een Poolse student, van wie hij de naam niet had onthouden. Zijn belangstelling werd meteen gewekt, en dit leidde tot dit bezoek aan het Stonborough-huis en vervolgens tot de in het juist genoemde boek bijeen gebrachte essays over Wittgenstein

 Toen hij het huis bezocht, trof hij Thomas Stonborough en Ludwigs neefje Paul, jongste zoon van zijn  broer Paul er aan en kreeg uit de eerste hand kleurende bijzonderheden over Ludwig. Hij ontdekte dat de familie nog niet ten volle besefte hoe beroemd hun Ludwig internationaal inmiddels was geworden. Als bekwaam fotograaf bracht hij ook de entourage in beeld. Toen het zover kwam dat het huis zou worden afgebroken, leidde actie ertoe dat het huis tot nationaal erfgoed werd verklaard. De culturele afdeling van de Bulgaarse ambassade werd er toen in gehuisvest.   

Marguerite Respinger

Verliefd op een jonge  vrouw

In de tijd dat Ludwig werkte  als architect aan het speciale huis voor zijn zuster Margarete, heeft hij een jonge vrouw ontmoet, de Zwitserse Marguerite Respinger. Margarete’s zoon Thomas, die in die tijd in Cambridge studeerde, had haar tijdens de vakantieperiode uitgenodigd de vakantie bij hem thuis door te brengen om Wenen eens te leren kennen. Omdat Ludwig een klein ongelukje had gekregen tijdens zijn bezigheden bij de bouw van het nieuwe huis, moest hij stilzitten en kwam op het idee aan zijn huisgenoten een boek van een Noorse schrijver voor te lezen. Behalve Marguerite waren ook twee huisvrienden aanwezig: de broers Talle en Arvid Sjögren. Marguerite genoot van Ludwigs mooie voorleesstem en van de huiselijke gezelligheid en terwijl ze aan Ludwigs lippen hing sprong er een vonk over en raakten ze verliefd op elkaar. Toen hij weer hersteld was, gingen ze samen de stad in, gingen naar films en aten samen in een restaurant. Dat hij er in zijn onverzorgde plunje met open kraag en versleten ellenbogen uit de toon viel bij haar verzorgd toilet leek haar niet te deren. Voor het eerst was de homofiele Ludwig, die in Cambridge nooit had omgekeken naar en meisje maar meer naar jongerejaars mannelijke studenten, verliefd op een vrouw. Serieus als hij was, zag hij in haar zijn toekomstige levenspartner en dong naar haar hand – een openbreken van de autistische cocon waarin hij zat opgesloten en een stap in de richting van het normale rolpatroon van man en vrouw.

Om elkaar beter te leren kennen, nodigde hij haar in 1931 uit om een tijdje met hem in Noorwegen door te brengen. Hij zag het als een gelegenheid elkaar van hart tot hart te leren kennen en wilde haar ook deelgenoot maken van de inzichten in de essentie van het bestaan, die hij dankzij het Tolstoj-evangelie had gewonnen. Terwijl hij zelf verbleef in zijn zelf gebouwde hut, bracht hij haar onder bij een oude vrouw met haar dochter die er vlakbij woonden. Hij zag het als een retraite voor een wederzijdse bezinning op hun leven samen als man en vrouw. Kennelijk verwachtte hij dat zij net als hij zich met gebed en bijbel-lezen zou voorbereiden op hun samenleven. Maar zoiets lag niet in haar aard. Ze maakte er alleen een mooie vakantie van, ging zwemmen in het heldere water en genoot van in de schitterende natuur. Toen ze na veertien dagen vertrok om de bruiloft van haar zuster bij te wonen, wist ze één ding zeker: met die Ludwig Wittgenstein kan in nooit gelukkig worden. Bovendien zou ze zelf graag kinderen willen krijgen en had Ludwig zich een “rein” huwelijk zonder seks voorgesteld. Terug in Wenen zei ze tegen Ludwig dat het nu was afgelopen met elkaar te kussen. Met spijt besefte hij dat hij daar toch wel erg van had genoten. Kort daarna trouwde ze met Arvid Sjögren.

 

In der Mitte Moritz Schlick, links Hans Hahn (1879-1934), rechts Otto Neurath (1882-1945), links unten Rudolf Carnap (1891-1970), und Kurt Gödel (1906-1978) die Wichtigsten aus dem Wiener Kreis 

Wetenschappelijke contacten; de Wiener Kreis

Tussen zijn werk als onderwijzer en als architect in had Ludwig zijn contacten met filosofen nooit geheel achter zich gelaten. In december 1919 in Den Haag had hij een gesprek met Russell over de tekst van het hem toegestuurde Tractatus-manuscript. Zijn Tractatus werd in Cambridge weldra de bijbel van een nieuw paradigma in de filosofie. In november 1922 had hij opnieuw een ontmoeting met Russell in Innsbrück. Daar gingen ze met ruzie uit elkaar, omdat Ludwig Russell zijn huwelijksontrouw verweet. In de zomer voorafgaande aan zijn laatste baan als onderwijzer bracht hij een bezoek aan zijn vriend Keynes in Cambridge.

In Wenen kwam hij in 1927 door tussenkomst van zijn zuster Margarete in contact met de recent benoemde filosoof Moritz Schlick en presenteerde hij zijn ideeën in de “neo-positivistische” kring die deze om zich heen had verzameld. Men had de Tractatus bestudeerd en in hem een geestverwant gezien. Van zijn kant besefte Wittgenstein echter dat er onoverbrugbare verschillen bestonden als gevolg van de ethische wending die in de bewogen jaren na de voltooiing van de Tractatus in zijn denken was ontstaan en liet dat ook merken. Om zijn eigen identiteit te bewaren sloot hij zich daarom niet bij hen aan en woonde de bijeenkomsten maar gedeeltelijk bij. Wel was hij aanwezig bij een lezing van de door de kring uitgenodigde Nederlandse intuïtionistische wiskundige L.E.J. Brouwer en nam geïnteresseerd deel aan de discussie. Buiten de kring om ontstond er een persoonlijke vriendschap met Schlick die onder andere leidde tot een gezamenlijke reis naar Italië.

Onder invloed van de Kring zocht hij het eerst in een verificationistische wetenschapsopvatting – een volgende stap in het denken over de betrekking tussen wetenschap, taal en werkelijkheid. Maar hij kwam toen tot het besef dat hij alles nieuw moest doordenken. Om ook over zichzelf tot klaarheid te komen, begon hij aan een autobiografie in de geest van de Confessiones van Augustinus en evenals deze ”ter ere Gods”. Maar die is in een serie notities blijven steken. Uitwerking van zijn nieuwe invalshoek eiste alle aandacht bij hem op. Daarover meer in de volgende aflevering. 

Literatuur

Bartley, W. W. III (1973). Wittgenstein: La Salle. Ill.: Open Court; 2e uitgebreide druk 1985

Hermans, W.F. (1990). Wittgenstein. Amsterdam; De bezige Bij

James, W  (1902), The Variety of Religious Experience; A study in Human Nature. Longman, Green & Co 

Leitner,  B. (1976). The architectre of Ludwig Wittgenstein; A Documentation. New York: New York University

Maanen, H. van (2008). Dick Swaab en het homokwabje. KNAW Academienieuws december 2008

Marcuse, H. (1984). One dimensional man; Studies in the ideology of advanced industrial societies. London: Routledge.

McGuinness, B. (1988). Wittgenstein, a Life; Young Ludwig 1889 – 1921. London: Duckwood

Monk, R (1991). Ludwig Wittgenstein; the duty of genius. London: Vintage

Peursen, C.A. van (1965). Wittgenstein. Baarn: Het Wereldvenster

Strien, P.J. van (2015). Het creatieve genie. Amsterdam: Amsterdam University Press

Strien, P.J. van (2020). Hoog creatieven en hun vaders; psychologische biografie voorbij Freud. Amsterdam: Novum

Tolstoj, L. (2020). Mijn kleine evangelie. (korte uiteenzetting van de boeken der vier evangeliën) Utrecht: Bijleveld (3e druk) (geschreven  1883 – ‘85)

Waugh, A. (2008). The house of Wittgenstein; A family at war. London: Bloomsbury Publishing

West, D.J. (2008). Homosexuallity; its nature and cases. Abingdon: Taylor and Francis

Wittgenstein, H. (2015). Familienerinnerungen. Insbruck / Wien: Haymon

Wittgenstein (1922). Tractatus `logicus-Philosophicus, London: Routledge & Kegan Paul

Wuchterl, K & Hübner, A (1979). Wittgenstein. Reinbeck bei Hamburg: Rowohlts Monographien

Young-Brühl, E. (2008). Anna Fteud;, a biography.. New York: Simon and Shuster

N.B. In 1993 heeft Derek Jasman een korte film over Wittgenstein met veel oorspronkelijk fotomateriaal uitgebracht onder de titel:  Wittgenstein. Te zien via You Tube   

 



  • ·* Psychoanalytici zien de oorzaak in de affectieve relaties binnen het gezin waarbij  Freud en zijn volgelingen vooral kijken naar de oedipale binding van een zoon aan zijn moeder. Wanneer die langer dan normaal doorloopt, kan er een zodanige identificatie, met haar ontstaan dat hij haar vrouwelijke man-gerichtheid overneemt en die niet op zijn vader richt, want oedipaal is dat zijn rivaal, maar op andere mannen en zijn seksuele bevrediging zelf ook bij hen gaat zoeken (West, 2008). Deze verklaring gaat wel uit van een dominante moeder en een slappe vader, terwijl bij de Wittgensteins het tegendeel het geval was.