Civis Mundi Digitaal #106
Bespreking van Otto Duintjer, Onuitputtelijk is de waarheid. Budel/Eindhoven, Damon, 2002.
https://wp.johannescentrum.nl/2019/01/21/op-zoek-naar-meer-verbondenheid/
In onze tijd van mondialisering is het misschien meer dan ooit zaak dat we “leren samen te leven met mensen van alle volkeren, culturen en tradities op aarde. We komen elkaar tegen op wereldschaal en in onze directe omgeving.” De les en het leerproces van het humanisme was en is “je niet laten leiden door blind autoriteitsgeloof... af te gaan op het beetje licht dat je eigen bewustzijn opvangt en verspreidt, met name op zijn beste ogenblikken (altijd genoeg voor de volgende stap).”
Bij dit leerproces is verruiming en zuivering van het bewustzijn van belang “om je bewustzijn zo helder mogelijk te krijgen en te houden... “Socrates noemde het ‘zorg besteden aan de ziel’.” Het christendom en de oosterse tradities hebben er hun eigen termen en spirituele praktijken voor. “Onderlinge samenwerking en solidariteit zullen minder moeizaam tot stand komen naarmate... ons bewustzijn minder verduisterd is en verder reikt dan onze persoon, groep of cultuur” (p 89). Bij het afgaan op het eigen bewustzijn tegenover autoritaire machten is spirituele bewustwording dus van belang om humanistische idealen zoals broederschap en solidariteit te realiseren.
Bij Duintjer zijn theïsme, atheïsme en humanisme niet strijdig. Mits “’we God dan in ieder geval aanroepen ten gunste van de gehele mensheid en van alle levende wezens. En dan ook dienovereenkomstig handelen. Een God die niet minstens alle mensen overstijgt en positief omvat, kan niet transcendent zijn. Dat is hoogstens een godsbeeld, of een afgod... Mijns inziens verkeren alle levensbeschouwingen momenteel in enigszins vertroebelde staat, min of meer vermengt met tijdelijke fixaties, eenzijdigheden, dubieuze insluipsels of andere obstakels voor radicale openheid. Tegelijkertijd worden we geconfronteerd met een verscheidenheid van werkelijkheidsbenaderingen en met een feitelijke relativering die daarin reeds besloten ligt” (p 90). Naast relativisme nemen velen hun toevlucht tot fundamentalisme, niet alleen binnen theïstische tradities maar ook bij politieke ideologieën, sciëntisme, materialisme.
Een innerlijke weg naar mondiale verbondenheid
“Als er nu eens een innerlijke weg blijkt te zijn naar de creatieve bron van alle culturen en tradities?” Daar begint wat Duintjer spiritualiteit noemt: “een weg die vanuit elke traditie kan worden ingeslagen... als ervaringsweg naar en vanuit een innerlijk toegankelijke bron... aangewezen op praktisch zelfonderzoek en eigen ervaring” (p 91). Gidsen en wijsheidsgeschriften kunnen hierbij behulpzaam zijn.
Duintjer heeft de weg afgelegd van protestants-christelijk theïsme via agnostisch humanisme naar spirituele bewustwording door middel van meditatieve praktijken en inzichten. De bovenpersoonlijk bron die in ons is aan te boren, kan de toegang openen tot een meer omvattend waarheidsbegrip in de open ruimte die zich in een innerlijke stilte onthult. Deze ruimte gaat voorbij aangeleerde interpretatiekaders, taalkaders, levensvormen en speelruimte(n),waarbij hij verwijst naar collegafilosofen Carnap en Wittgenstein.
Volgens Duintjer kan langs deze innerlijke weg “ook de wezenlijke verbondenheid ervaarbaar worden van alle mensen en alle bewuste wezens... Het lijkt erop dat elk eindig bewustzijn deel uitmaakt van een achterliggend en overkoepelend bewustzijn (‘Geest’ of ‘’Zelf’), waarin alle bewustzijnsvormen samenkomen en onderling verbonden blijken... Is die onafgrensbare [manifestatie-]ruimte zèlf waar zich van alles blijkt voor te doen zonder dat je daarin jezelf als afzonderlijk wezen ervaart,... ons aller uiteindelijke ‘Zelf’” (p 95, 96). Dit inzicht staat centraal in de vedanta-filosofie.
“Is het ethische gebod tot verwerkelijking van ‘naastenliefde’, ‘mededogen’, ‘niet-schaden’ een afgeleide van een voorafgaande werkelijkheid... voorbij onze interpretatiekaders... waar allen verbonden zijn. Vanuit die werkelijkheid is er inderdaad evenveel reden om uw naaste lief te hebben ‘als uzelf’”. Dit omdat ze “’deel hebben aan ‘hetzelfde Zelf’... Hier ligt een bron van hernieuwde bezinning op de betekenis en achtergrond van moraliteit” (p 96).
Moraliteit en verbondenheid
In theïstische tradities is er een “transcendente moreel-gebiedende instantie... ‘een Heer die geboden gegeven heeft’. Gelovigen worden geacht op gezag te geloven. Later kwam daarvoor een catagorisch imperatief van normen en waarden, geboden en verboden voor in de plaats. Maar “is ervaring met werkelijke verbondenheid niet nog belangrijker?... Allerlei praktijken kunnen bevorderlijk zijn om te leren ons hart meer te openen en intuïties te zuiveren die wijzen op werkelijke verbondenheid. Voor dergelijke praktijken kan in het onderwijs bijv. meer ruimte worden gemaakt, dat toch niet uitsluitend gericht hoeft te zij op discursieve informatie en calculerend denken, noch uitsluitend gemotiveerd hoeft te worden door wat Plato noemde ‘begeerten van de buik’ (ik-gebonden begeerten naar veiligheid, genot en status)... Zij hoeven niet de leiding te hebben en ons blindelings mee te slepen. Het gaat erom ook datgene te honoreren wat daar bovenuit gaat” (p 96, 97).
Kleine kinderen maken nog moeiteloos contact met leeftijdgenootjes die andere talen spreken, maar na een paar jaar (onderwijs en opvoeding) gaat dit over en wordt het net zo moeilijk als voor vele volwassenen. “Kleine kinderen, omgeven door ouderlijke liefde, hebben hun hart wat meer open en verkeren voornamellijk bij de voor-talige, bovendiscursieve ingang van het menselijk bewustzijn. Zou het niet mogelijk zijn om culturele vaardigheden... aan te leren zonder contact te verliezen met dat innerlijk voorportaal? In ieder geval is het nooit onmogelijk om te leren zulk contact te hervinden” (p 97-98). Terwijl theologen... soms eindeloos blijven staren op onmiskenbare verschillen, (h)erkennen spirituele en echt creatieve mensen elkaar vaak, als zij “hun hart laten spreken en zich laten leiden door een bovenpersoonlijke intuïtie”.
“Voor het oplossen van maatschappelijke problemen kan een spirituele levenshouding stellig relevant zijn.” Het kenmerkende daarvan is o.m. “het leren van een soort levenskunst... om voluit aanwezig te leven. Het heeft ook te maken met transcendentie in de zin “dat mensen hun persoonlijk bewustzijn gaan ervaren als verbonden met een wijder bewustzijn dat allen omvat” (p98, 99). Is dit niet iets dat onze wereld nodig heeft, naast al het andere dat belangrijk is?
Onderstaande bijdrage verscheen ook in bovenstaand boek
Kritische kanttekeningen bij de Indiase vedanta-filosofie
Een spirituele levenshouding zoals boven herkende Duintjer in de advaita vedanta-filosofie, waarmee hij rond 1973 in contact kwam. De eenvoud in de zin van de focus of een hoofzaak sprak hem aan. Bij Ramana Maharshi is dit de vraag: “Wie ben ik?... nIet het lichaam niet de’’mind’ (gedachten en emoties), ook niet de persoonlijkheid... Je bent ‘atman’” (het Zelf, p 101-02). Atman, het Zelf, is Brahman, het alomvattende, dat Duintjer o.m. de ‘onuitputtelijke waarheid’ noemt, is de kern(waarheid) van de vedanta, die we in de Oepanishaden vinden. Ons aller bewustzijn heeft een bovenpersoonlijke dimensie, waarin het persoonlijk bewustzijn zich manifesteert.
Duintjer merkte echter dat leerlingen die zich met advaita vedanta bezig hielden zichzelf ‘verlicht’ en ‘gerealiseerd’ gingen noemen of lieten noemen. Hij had daar bedenkingen bij, omdat het hen een zeker gezag gaf, dat hem niet aansprak, terwijl zij “als mens... flinke steken kunnen laten vallen”. Hun ontwikkeling zag hij niet als afgerond, voor zover dat mogelijk is. Het leidt tot hernieuwde spirituele autoriteit, waar Duintjer en vele anderen daar eerder afstand van hadden genomen, en kan onmondigheid bevorderen bij volgelingen.
Maatschappelijke verantwoordelijkheid**
Een tweede bedenking was de exclusieve nadruk op (zelf)‘realisatie’ en ‘verlichting’, terwijl er nog veel meer te realiseren, te ontwikkelen en te leren valt, bijv. hoe te leven? Verlichting ziet Duintjer niet los van het leven. Die exclusiviteit gaat vaak samen met desinteresse voor het dagelijks leven, met name het ‘wereldse’ leven. Max Weber zou dit ‘wereldvermijdend’ mysticisme noemen. Een trek die vaak kenmerkend was voor Indiase tradities. Dit geldt slechts voor bepaalde leraren. Duintjer noemt Nisargadatta en Ramesh Balsakjar. Hoe zit het dan met onze persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid?
De vedanta-filosofie kan echter ook goed samengaan met maatschappelijke verantwoordelijkheid, zoals bij Maharishi Mahesh Yogi, zie bijv. Creating an Ideal Society en zijn commentaar op de Bhagavad Gita: A rediscovery to fulfill the need of our time. Verder Vivekananda en Ranganathanada van de Ramakrishna Mission, zie bijv, diens verzamelde werken Eternal Values for a Changing Society. Wat Nederland betreft is Douwe Tiemersma vermeldenswaard, zie Patricia van Bosse, Bewustzijn en non-dualiteit in ons dagelijks leven in nr 47 en Piet Ransijn, Vervulling van het streven naar vooruitgang door verruiming van bewustzijn. Aanvullende beschouwingen bij het interview met Wim Couwenberg: deel 2 in nr 88.
Volgens Duintjer hebben spirituele paden en tradities hun valkuilen. “De komende eeuw zullen alle tradities wel meer te maken krijgen met zulke leerprocessen van revisie en uitzuivering” (p 110). Hoofdzaak daarbij is “te leren meer verbondenheid te ervaren met de alomvattende en allesdoordringende Werkelijkheid (waar we ons overigens altijd al in bevinden)” (p 112). Dat impliceert dat geen enkele eindige deel-werkelijkheid gelijk gesteld kan worden aan het alomvattende oneindige. Het brengt ook respect met zich mee voor andere mensen en benaderingen. Een leraar kan helpen het alomvattende te benaderen, maar is ook “een omgrensbaar wezen” (p 113), dat er niet geheel mee samenvalt. Kritisch kijken naar de eindigheid van zo’n leraar acht Duintjer op zijn plaats met behoud van openheid en respect.
Geringschatting en respect
Geringschatting van het lichaam, de buitenwereld of een bepaald aspect van de werkelijkheid vindt Duintjer niet stroken met het inzicht dat alles deelheeft aan het de uiteindelijke alomvattende werkelijkheid. Het hoort er allemaal bij en is in wezen doordrongen van deze zowel transcendente als immanente realiteit. Het is ook van belang in geen enkel aspect gevangen te raken of dit te verabsoluteren, wel “dit te beamen als onderdeel van het alomvattende” (p 112).
Vrijwel alle grote leraren geven ook ethische leefregels. Ook Indiase leraren zoals Patanjali en Shankara, die “’in zijn commentaaar op de Bhagavadgita herhaaldelijk onderstreept dat vriendelijkheid en welwillendheid jegens alle mensen en levende wezens een essentieel kenmerk is van een spirituele wijze... Mijns inziens zou veel meer benadrukt kunnen worden dat de spirituele hoofdzaak zelf kan inspireren tot een ethische levenshouding” (p 116-16).
Als de achtergrond van ieders bewustzijn allesdoordringend is “dan blijkt elke medemens... dubbel respectabel. Enerzijds als eindig fenomeen ‘dat er wezen mag’... Tegelijk lijkt iets van dat oneindige door elke mens heen te schijnen... ‘Het goddelijke kijkt ons aan’... ‘Je naaste’ is dan altijd zo respectabel ‘als jezelf’” (p 116).
Samenvattend commentaar
Duintjer heeft ervaringen gehad van transcendentie. Voordien had hij al een intuïtief soort religieuze vertrouwdheid en intellectuele kennis van transcendentie. Door meditatie en andere methoden werd hij er meer vertrouwd mee. Ook door studie van eerst westerse en laten oosterse filosofie. In het besproken boek komen vooral Plato en de advaïta vedanta naar voren. Zijn studie, meditatie en spirituele ervaringen hebben hem verder aangezet tot (zelf)reflectie en zelfonderzoek, die zich ook kenmerkt door een wezenlijke sociale betrokkenheid en een kritische maatschappelijke en filosofische visie. Relevant is ook de verbinding tussen filosofische en spirituele bewustwording en maatschappelijke verantwoordelijkheid, die in deze tijd hard nodig lijkt. Wat hij schrijft lijkt adequaat onderbouwd en doorleefd. Er lijkt mij weinig tegenin te brengen. Wel zijn aanvullingen mogelijk, die bijv. in de verwijzingen zijn genoemd.
Het Zelfbewustzijn 2021 01 20 Na lezen van Duintjer en over Proust
Eén ding hoef je maar te weten
en je bewust te zijn van één gegeven
Dat is wie je bent, Dat wat alles kent
Dat is het Zelfbewustzijn
Zonder Dat zou je niet zijn
Al het andere kun je vergeten
hoe het zich ook keert of wendt
Al het andere verschijnt
in het bewustzijn
zoals het ook verdwijnt
Het kan niet blijvend zijn
zoals het Zelfbewustzijn
dat levenslang dezelfde blijft
als onze blijvende identiteit
Ook wanneer het tijdelijk verdwijnt
in dromen of in diepe slaap
tijdelijk verdwenen lijkt te zijn
tot het wederom ontwaakt
omdat het niet verdwijnt
telkens weer opnieuw verschijnt
als onze blijvende identiteit
Wij raken deze schijnbaar kwijt
in dromen en in diepe slaap
waarin het niet verloren gaat
Het Zelfbewustzijn blijft latent
als het ’s nacht niet wordt gekend
Maar niet alert en onbewust
komt het in zichzelf tot rust
Als wij na een nacht vol dromen
’s morgens tot onszelf weer komen
zijn wij weer ons Zelfbewustzijn
Degene die wij blijvend zijn
Ook in beneveling en waan
blijft iets daarvan bestaan
Als de persoonlijkheid verdwijnt
dan blijft toch naar het schijnt
het Zelfbewustzijn voortbestaan* *Zie o.m. F Myers, The Human Personality and Its Survival of Bodily Death
Zelfs wanneer wij overgaan
Het Zelf dat in ons woont
is geen beperkt persoon
Het is een puur bewustzijn
dat in en op zichzelf kan zijn
als Zelf dat in de nachten slaapt
en ’s morgens weer ontwaakt
Het Zelf dat als het droomt
in verre oorden woont
In zijn innerlijke stilte zwijgt
en altijd in zichzelf verblijft