Civis Mundi Digitaal #107
Bespreking van Thomas Rau en Sabine Oberhuber, Material matters: Het alternatief voor onze roofbouw-maatschappij. Uitgever: Bertram & De Leeuw.
Het kan zo niet doorgaan. Daar is ieder weldenkend mens het over eens. Grondstoffen worden steeds duurder en raken op den duur op. De manier waarop we al lange tijd onze goederen produceren tast het milieu aan en laat een giftige aarde achter voor onze nakomelingen. Thomas Rau en Sabine Oberhuber doen een voorstel voor een nieuw economisch model: het Turntoo-model.
Ingebouwd probleem
Sinds 1901 brandt in de brandweerkazerne van het Amerikaanse stadje Livermore een lichtje. Dit licht komt van een glazen peertje met een draadje dat door de toevoer van elektriciteit gaat gloeien en licht geeft. Zo kan een gloeilamp ook gemaakt worden. Maar dit is commercieel niet interessant. Slimme fabrikanten bedachten al snel dat zij erbij gebaat waren als producten slechts een beperkte levensduur zouden hebben.
Op 24 december 1924 nam het geheime Phoebus Kartel – waaraan de grote gloeilampenfabrieken deelnamen – het besluit om de levensduur van lampen te beperken tot duizend branduren.
Ook andere fabrikanten namen dergelijke beslissingen en produceerden sindsdien producten ‘met een probleem’, waardoor hun product vroegtijdig aan zijn einde kwam. Sindsdien worden de consumenten aangezet om vroegtijdig een nieuw product te kopen. Dit is goed voor de fabrikant en voor de handel, en volgens de economen ook voor de economie (hier ontlenen ze hun noodzaak voor ‘groei’ aan). Gevolg: de producten worden steeds duurder omdat de grondstoffen opraken. Dit heeft overmatige milieu- en klimaatproblemen tot gevolg.
Lineaire productie
Thomas Rau schetst hoe via allerlei verdienmodellen producten vervaardigd worden. De gloeilamp uit de brandweerkazerne is via een lineair model tot stand gekomen. Je kunt je dit voorstellen als een rechte lijn: een product wordt in een fabriek vervaardigd, vervolgens verkocht aan tussenhandelaren, en komt tenslotte in een winkel terecht waar het door een consument gekocht wordt. Verder gaat het model niet. Dat de levenscyclus van het product daarmee niet afgelopen is, is lange tijd niet door de economen erkend. Dat het ook daarna nog gebruikt en ook verbruikt wordt, is voor de deelnemende actoren niet relevant. Uiteindelijk eindigt de levenscyclus op een afvalberg. Daarmee wordt het oorspronkelijk ‘ingebouwde probleem’ – van de verkorte levensduur – op het bordje van de consument gelegd.
Schaarste
De aarde kun je opvatten als een gesloten systeem; van een bepaalde stof is maar een beperkte hoeveelheid aanwezig, waarbij we levensduur opvatten als: voor mensen bruikbaar om producten van te maken. Door de lineaire manier van produceren, waardoor grondstoffen uiteindelijk onbruikbaar op een afvalberg terecht komen of verband worden, wordt de hoeveelheid bruikbare grondstoffen steeds kleiner. Op deze manier stevenen onvermijdelijk af op een catastrofe. Gelukkig zijn er hier en daar initiatieven die het tij proberen te keren. Rau noemt er verschillende. Zo kunnen we voor de benodigde energie bijvoorbeeld gebruik maken van de zon in plaats van fossiele brandstof.
Circulaire economie
Voor het schaarsteprobleem is een eenvoudig model ontwikkeld: de circulaire economie. Ook wel Cradle2Cradle genoemd (van wieg tot wieg), of duurzaam hergebruik van grondstoffen. Dit houdt in dat producten niet in het grondstoffencrematorium terecht komen, maar ‘uit elkaar gehaald worden’. De afzonderlijke stoffen waaruit het product bestaat worden verzameld en weer toegevoegd aan een volgend product. Dit klinkt eenvoudiger dan het is, maar Rau rapporteert een aantal succesvolle ondernemingen.
Bij recycling kan het gaan om downcycling (de herwonnen stof heeft niet meer de zuiverheid die het oorspronkelijk had) of om upcycling (de herwonnen stof is zuiverder dan ervoor). Bij Cradle2cradle mag het niet om downcycling gaan. Rau ging verder.
Product als dienst.
Rau’s architectenbureau ging verhuizen. Hij wilde de nieuwe behuizing zo duurzaam mogelijk inrichten en had een idee. Hij nam contact op met Philips. “Kijk, legde ik uit, ik wil graag hoogwaardige verlichting en zo kom ik bij Philips terecht, maar ik heb besloten dat ik die lampen niet wil bezitten. Ik wil alleen licht” (p 86). Men begreep hem niet en Rau probeerde het uit te leggen. “Jouw gebruikelijk plan komt erop neer dat je allerlei fraaie lampen installeert die ons kantoor van licht voorzien. […] Maar ik wil het anders. Ik ben namelijk niet geïnteresseerd in het product, maar in de prestatie: 300 luw, ongeveer 2000 uur per jaar. […] Hoe Philips dat regelt, maakt mij niet uit zolang die lampen maar jullie eigendom blijven en ik alleen voor licht betaal. Ik wil een service, geen product.’(p 86-88).
Turntoo
Dit lijkt op een leasecontract, maar dit was niet Rau’s bedoeling. Rau onderhandelde namelijk niet met een willekeurige tussenhandelaar, maar met de producent van het product. Rau wilde voor de producent een nieuw verdienmodel. Neem een auto als voorbeeld. Als je een auto koopt kun je hem tweedehands verkopen, maar uiteindelijk komt hij op de schroothoop terecht, wordt uit elkaar gehaald en hoogstens gerecycled. In Rau’s model, dat hij van de naam ‘Turntoo’ voorzag, blijft de auto eigendom van de fabrikant, en komt uiteindelijk bij hem terug.
Dit biedt nieuwe mogelijkheden voor de fabrikant. Het is in Rau’s model namelijk onzinnig om nog een product ‘met een probleem’ te ontwerpen en op de markt te brengen. Bewust bekorten van de levensduur is niet langer in zijn voordeel. Dit zou schieten in je eigen voet betekenen. In het Turntoo-model wordt een producent juist uitgedaagd om zo duurzaam mogelijk te ontwerpen. Een product wordt niet verkocht maar geleased. De producent blijft eigenaar.
Lange levensduur is overigens niet het enige doel dat met dit verdienmodel wordt nagestreefd. Het gaat ook om het niet verloren gaan of om het onbruikbaar worden van grondstoffen. Daarvoor is een nauwkeurige eigendomsregistratie van elke gebruikte grondstof noodzakelijk.
Madaster
Wil je voorkomen dat een grondstof dusdanig verbruikt wordt dat het voor toekomstige generaties onbruikbaar is, dan zul je die grondstof bestaansrecht moeten toekennen. Bestaansrecht geef je door iets uit de anonimiteit te lichten en een identiteit te geven. Die identiteit kun je vastleggen in een paspoort. Dit heeft alleen zin als het bestaansrecht geregistreerd en bewaakt wordt. Dit kan gedaan worden door de gegevens vast te leggen in een register, zoals dit ook met personen of met het eigendom van stukken grond gaat. Bovendien heb je een instituut nodig om het register bij te houden en om de bedoelingen te handhaven. Als het om grond gaat gebeurt dit via een ‘kadaster’. Naar analogie heeft Rau het Madaster in het leven geroepen (zie www.madaster.com).
Materialen paspoort
Nu is een gebied (een stuk land) iets totaal anders dan de grond waaruit het bestaat. Het gebied (perceel) heeft een vaste plek, (grond)stoffen kun je verplaatsen en kunnen in de anonimiteit verdwijnen. Bovendien moet je ergens beginnen met registreren. Rau maakt daarvoor het onderscheid tussen een depot, een bank en een mijn. Dat kan door met bestaande gebouwen of met een bepaald product te beginnen. Je kunt een gebouw zien als een depot: een voorraad van grondstoffen en halffabrikaten. Door elk onderdeel van een paspoort te voorzien, stijgt het bezit in financiële waarde.
Als het gebouw aan het einde van zijn levenscyclus is kan het, zoals nog steeds gebruikelijk is, ontmanteld worden en alles wat nog bruikbaar is kan verkocht of vernietigd worden. Beter is om reeds bij het ontwerp elke grondstof of halffabrikaat van een paspoort te voorzien. Het gebouw fungeert dan als een bank (een opslagplaats voor grondstoffen): de eigenaar van het gebouw stelt zich dan op als eigenaar van de grondstof en is verantwoordelijk voor wat er met die grondstof gebeurt.
De verantwoordelijkheid gaat verder dan alleen het eigendom in financiële termen: registratie in het madaster houdt ook verantwoordelijkheid voor de duurzaamheid in. Een grondstof kan uit zijn oorspronkelijk verblijfplaats gehaald worden en verwerkt worden in een (half)product. Degene die dit doet, de mijn-eigenaar, draagt bij verhuur van een grondstof het bezit ervan, onder de voorwaarden van de Turntoo-condities, in licentie over aan de leaser.
Het proces
Het Turntoo-model beschrijft verschillende stappen die de verhouding tussen eigenaar en consument vastleggen. De stappen worden in het boek op de voet gevolgd. Onderdeel van elke licentie is dat de grondstof teruggaat waar het vandaan kwam. De nieuwe bezitter het fabrikaat weer opnieuw in licentie kan geven of kan teruggeven aan de tussenhandelaar die weer vóór hem in de keten zit. Uiteindelijk komt de oorspronkelijke grondstof bij de eigenaar (de mijn) terug en kan een nieuwe levenscyclus beginnen. Op deze manier gaat er, in theorie, niets verloren en blijft de oorspronkelijke grondstof zijn eigenschappen behouden.
Universele verklaring
Maar er kan nog meer, in de toekomst. Turntoo heeft naar analogie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ‘The Universal Declaration of Material Rights’ opgesteld. Deze verklaring kan handen en voeten krijgen als ze door een overheid overgenomen en gehandhaafd wordt.
Conclusie
Jan van Poppel vraagt zich in De Correspondent af of echt circulair wel bestaat. In de betekenis van ‘recyclen’ is dat niet het geval. Iedereen kan op zijn vingers natellen dat er in circulair proces toch wel het een en ander verloren gaat. Het is een verbetering ten opzichte van het verleden, maar niet afdoende. ‘Circulair’ lijkt in bedrijfsvoeringen een modewoord geworden te zijn, evenals de term ‘duurzaam’ – woorden om goede sier mee te maken. Het past in de discussie en in het besef dat er iets moet veranderen, willen onze nakomelingen nog een leefbare omgeving aantreffen.
Veel boeken die tegenwoordig uitkomen wijzen op de noodzaak voor verandering, voor een nieuw verhaal over wat nastrevenswaardig is. In het neoliberalisme was dat de noodzaak van voortdurende economische groei. Het is de vraag of die noodzaak er is, in elk geval blijkt dat het neoliberalisme niet de gedroomde oplossing biedt, integendeel, via dit model wordt de aarde leeggemolken en worden sommige groeperingen buitengesloten van de groei.
Thomas Rau en Sabine Oberhuber is het gelukt om in ieder geval een (voor mij) nieuw model te schetsen dat verder gaat dan de gebruikelijke kretologie (goede bedoelingen) en ook verder gaat dan de goede initiatieven die worden genomen door veel ondernemers (en particulieren door hun koopgedrag) om tot een duurzamere maatschappij te komen.
Jammer dat de uitvoering van het boek met de doelstelling van onnodig materiaalgebruik in tegenspraak is: het aantal onnodige foto’s is bijna even groot als het aantal pagina’s tekst. Interessant is ook de Tegenlicht uitzending.