Civis Mundi Digitaal #107
https://www.prospectmagazine.co.uk/magazine/why-keynes-is-making-a-comeback
De economische visie van Keynes Deel 2 Hervorming van de economie
Piet Ransijn
De economische visie van Keynes wordt vaak beschouwd in de context van de klassieke economie van zijn tijd, die hij heeft hervormd. Zijn macro-economische visie contrasteerde met de individualistische micro-economische visie van de klassieke econmomie diegebaseerd is op de homo economicus die zijn individuele eigenbelang op rationele wijze nastreeft, alsmede dat van zijn bedrijf. Het maatschappelijk belang werd gezien als de som van de eigen belangen van de individuen. Als die hun eigen belangen zouden nastreven, zou als vanzelf het maatschappelijk belang behartigd worden. Daar kwam het simpel gezegd op neer. Maar zo simpel was het niet.
https://slideplayer.com/slide/5328312/
Een algemene theorie
Keynes ging bij nader inzien niet uit van individuen en bedrijven maar van de economie van de totale samenleving, het economisch systeem als geheel (Dudley Dillard, Het economische stelsel van Keynes, p 15). Als de totale productie en consumptie, het totale inkomen en de totale werkgelegenheid behartigd zouden worden, zou dit als vanzelf de individuen ten goede komen. Dit is een omgekeerde benadering vergeleken met bovengenoemde microeconomische klassieke visie. Keynes beschouwde de delen in termen van het geheel. Want ‘wie een deel niet in het[EJ-E1] geheel ziet, die ziet het in het geheel niet’, luidt een toepasselijke woordspeling. Mede om die reden noemt hij zijn belangrijkste boek The General Theory of Employment, Interest and Money een ‘algemene theorie’. “Daarmee bedoel ik dat ik mij vooral bezighoud met het gedrag van het economisch systeem als geheel – met totale inkomens, totale investeringen en totale besparingen, en niet met inkomens, winsten, productie, werkgelegenheid, investeringen en besparingen van specifieke industrieën, bedrijven of individuen” (Clarke, Keynes: De biografie, p 173).
Het geheel is meer dan de som der delen, is een bekend principe. “Omdat zulke samengestelde grootheden [als de totale productie, investeringen etc.] anders van aard zijn, gedragen zij zich anders dan de individuele bestanddelen waaruit zij zijn samengesteld” (F.de Roos, ‘Keynes’ in Denkers van deze tijd: Marx, Schumpeter, Sorel, Keynes en Röpke, p 161).
De ‘spaarparadox’ als voorbeeld
Een voorbeeld is de ‘spaarparadox’. Sparen levert een individu meer beschikbaar geld op. Maar als iedereen veel gaat sparen komt er collectief gezien juist minder geld in omloop en wordt er minder geïnvesteerd, minder geconsumeerd en minder verdiend. “Een vergrote spaarneiging leidt dus tot vermindering van het nationale inkomen... Wanneer een persoon meer wenst te sparen... door beperking van zijn consumptie-uitgaven... wordt zijn vermogenspositie beter. Wanneer echter iedereen op deze wijze te werk gaat, is het gevolg dat het nationale inkomen afneemt. De volkshuishouding zal er niet rijker op worden, integendeel, er is grote kans dat de investeringen afnemen, wegens de gedaalde afzetmogelijkheden” (idem, p 187-88), omdat mensen dan minder consumeren.
“Malthus had vroeger al gewezen op de mogelijkheid, dat het sparen een verstorende invloed op de nationale economie zou hebben, maar hij kon geen adequate theorie in plaats stellen van de klassieke, die leerde dat het sparen voor de enkeling als een deugd gold en dus moeilijk voor de gemeenschap als geheel een ondeugd kon zijn” (A.A. de Boer, Inleiding tot het denken van J.M. Keynes, p 21).
Keynes toonde aan dat dit wel het geval kon zijn, zoals hij wel meer heilige huisjes van de klassieke economie omver haalde. Bijv. het idee dat eigenbelang en wat goed voor een individu is, in het belang van de hele samenleving is, en dat het vanzelf goed komt als iedereen zijn eigen belangen nastreeft. Macro-economisch gezien hebben individuele factoren collectief genomen vaak een andere uitwerking dan micro-economisch gezien. Consumeren kost een individu geld, in tegenstelling tot sparen. Maar het consumeren van de één is het inkomen van de ander. Collectief gezien komen consumeren en bestedingen in het algemeen de totale economie ten goede en levert het vele mensen inkomen op. De economie is meestal gebaat bij dynamiek, niet met stagnatie.
De klassieke economie meende dat sparen en investeren elkaar in evenwicht zouden houden door de rentestand en dat er dan genoeg geïnvesteerd zou worden om de productie op peil te houden voor volledige werkgelegenheid. Dat bleek ook niet het geval. “De spaarneiging bleek nauwelijks op de rentevoet te reageren” (De Boer, p 28). Ook investeringen werden niet voldoende gereguleerd door de rentevoet om productie en werkgelegenheid op peil te houden. Er bleek iets anders nodig. De totale consumptie en investeringen dienden te worden gereguleerd door overheidsinvesteringen. Dit is de kern van de General Theory. Het klonk als ketterij in de kerk van de klassieke economie. Keynes bracht het zo overtuigend dat velen er noodgedwongen in meegingen. In de bijlage volgt een meer uitvoerige toelichting van de belangrijkste inzichten van de General Theory.
Massale werklosheid in de crisistijd https://isgeschiedenis.nl/nieuws/grote-depressie-en-de-new-deal
Keynes’ algemene werkgelegenheids- en werkloosheidstheorie
Keynes’ algemene theorie doelt ook op (de werkingen en verklaring van) diverse niveaus van werkgelegenheid en werkloosheid, niet alleen de volledige werkgelegenheid, die het uitgangspunt was van de klassieke theorie. Omdat volledige werkgelegenheid het uitgangspunt was, kon de klassieke theorie werkloosheid niet verklaren, noch oplossen. Werkloosheid paste niet in het plaatje en zou automatisch worden bewerkstelligd door de (arbeids)marktwerking en het vrije spel van vraag en aanbod, die tot een natuurlijk evenwicht zouden leiden. Dit evenwicht was echter een evenwicht van aanhoudende werkloosheid, die niet overeenkwam met de theorie en waarvoor men ook geen remedie bleek te hebben.
Wat men ook probeerde, de werkloosheid bleef. Deze aanhoudende crisissituatie vormde voor Keynes een uitdaging om tot een verklaring en een oplossing te komen. Hij heeft er vele jaren aan gewerkt om te komen tot zijn General Theory, die afstand nam van het laissez faire beginsel van de vrije handel zonder overheidsinmenging, het basisidee van de klassieke economie. Het afstand nemen van dit economisch geloof was een ketterij, vloeken in de kerk van de klassieke economie van de vrije markt. Keynes profileerde zich als een vrijdenker optima forma, maar bleef schatplichtig aan de klassieke economie, die ook veel betekenisvolle elementen en verklaringen bevat. Al was het alleen maar om deze zo nodig te corrigeren. Het geloof in de vrije markt, dat ook weleens ‘marktfundamentalisme’ wordt genoemd, herleefde bij het neoliberalisme, dat nu bloot staat aan toenemende kritiek.
De inzichten van Keynes druisten in tegen de klassieke economie waarin hij was geschoold en ‘opgevoed’. Hij heeft er jaren over gedaan voor zijn theorie gereed was voor publicatie in 1936. “Later zou hij er tegen Harrod [zijn student, collega en biograaf] over zeggen dat hoewel er ‘eindeloos geknoei en talloze voorlopige versies nodig waren om het voor publicatie gereed te maken, de omslag in zijn denken in 1932 zorgde ‘voor momenten van omschakeling, die voor mij een persoonlijke geestelijke verlichting betekenden’ – en waarin hij ‘lichtdeeltjes zag aan het eind van de tunnel’” (Clarke, p 162). Je zou het een ‘paradigma-switch’ kunnen noemen in de zin van Thomas Kuhn, die leidde tot de zgn. ‘keynesiaanse revolutie’. Toch zijn er een paar voorlopers geweest van de revolutie van Keynes. Bovendien heeft hij zijn inzichten ontwikkeld in interactie met anderen en met de maatschappelijke, economische en politieke praktijk.
Mathus en Marx
Malthus en Marx: vroege kritiek op de klassieke economie
De econoom, demograaf en dominee Thomas Malthus (1766-1834) stelde reeds vragen bij het werkgelegenheidspeil. Hij vroeg zich af wat er zou gebeuren als er meer geproduceerd werd dan de bevolking kon consumeren. Zou de productie dan niet stagneren en er werkloosheid ontstaan? Zijn opponent David Ricardo (1772-1823), die zich beriep op de Franse econoom Jean-Baptiste Say (1768-1832), ging uit van het principe dat “ieder aanbod zijn eigen vraag schept... [want] er wordt precies voldoende inkomen gecreëerd om de bevolking in staat te stellen alles wat geproduceerd wordt te kopen” (Michael Steward, Keynes en de moderne economie, p 20).
Zij gingen ervan uit dat de vrije markt automatisch tot een evenwicht zou leiden bij volledige werkgelegenheid. Maar hun theorie spoorde niet met de feitelijke werkloosheid en Vroeg om een verklaring, waar Keynes zich sterk voor maakte
Malthus kreeg wereldfaam door zijn (over)bevolkingstheorie. Werkloosheid is ook deels te verklaren uit bevolkingstoename, die uiteraard meer banen vraagt. “Malthus heeft gewezen op een aantal tekortkomingen van de theorie van Smith, Ricardo en Say, zonder er echter ooit in geslaagd te zijn die bezwaren op een voor ieder overtuigende wijze onder woorden te brengen,” zoals Keynes dat deed (A.A. de Boer, Inleiding tot het denken van J.M.Keynes, p 14). In zijn Essays in Biography (1933) heeft Keynes een essay over Malthus opgenomen uit 1922, “waarin hij aan Malthus de kiemen toeschreef van zijn eigen recentelijk uitgekiemde denkbeelden” (D.E. Moggridge, Keynes, p 107).
Karl Marx (1818-1883) kwam met een andere verklaring voor werkloosheid. De werkgelegenheid zou dalen door arbeidsbesparende machines, dus door mechanisatie. Daarover schrijft hij in Het kapitaal. (Deel 1, hfst 13. Zie ook ‘The Conflict Between Machinery and Workmen’ in Neil Smelser Ed., Karl Marx on Society and Social Change, p 153-165). Volgens de meerwaardetheorie van Marx, waarbij producten meer opbrengen dan de kosten van arbeid en kapitaal, is de winst afhankelijk van de hoeveelheid arbeid bij de productie. Dan “betekent een daling van de werkgelegenheid tevens een daling van de winst... Deze... leidt weldra tot een crisis: de winst daalt zo sterk dat veel bedrijven failliet gaan... Nog meer arbeiders raken zonder werk... Grote bedrijven slokken de kleinere op.” Door monopolisering zouden crises zich herhalen. Vanwege verminderde concurrentie zouden zij minder investeren. Monopolisering zou prijsbeheersing en prijsopdrijving in de hand werken, waardoor mensen minder kunnen kopen met hetzelfde inkomen. Minder consumptie leidt tot minder productie, met als gevolg toenemende werkloosheid bij “een algemene overvloed van goederen, waar Malthus zo bang voor was geweest... omdat arbeiders slechts een gedeelte van wat ze produceerden konden kopen” (Steward, p 23, 24, 20).
Deze inzichten lopen vooruit op die van Keynes. Werkloosheid zou volgens Marx tot ‘Verelendung’ en revolutie leiden. Onder gelijk blijvende omstandigheden werd die kans ook reëel geacht door degenen die het voor het zeggen hadden. De ‘Verelendungstheorie’ werd echter niet bewaarheidt en daarmee evenmin zijn ‘ineenstortingstheorie’ van het kapitalisme, mede omdat burgerij en de regeringen dat probeerden te voorkomen met zgn. ‘socialistenwetten’ waarmee de ellendige omstandigheden enigzins werden verbeterd, zoals restrictie van kinderarbeid, arbeidstijdverkorting en later werkloosheidsuitkeringen en andere sociale wetgeving. Een voorbeeld van een zichzelf onderuit halende voorspelling. De levensstandaard van de bevolking werd ondanks alles geleidelijk beter. “In Engeland was het reële inkomen per hoofd in 1920 (en zelfs het ergste crisisjaar 1930) meer dan het dubbele van wat het in 1860 was geweest” (Steward, p 24). De kloof bleef echter relatief groot en zou sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw weer toegenome[EJ-E2] n zijn (zie de atikelen over Peter Turchin).
Wat bepaalt de werkgelegenheid?
Behalve wat betreft werkgelegenheid onderscheidde Keynes zich van de klassieke economen wat betreft het belang van investeringen, zowel door bedrijven als door de overheid. Ook in zijn inzichten wat betreft de rentevoet, het loonniveau en loonsverlaging en zijn monetaire theorie wijkt hij af van de klassieken. De titel van zijn baanbrekende hoofdwerk The General Theory of Employment, Interest and Money bevat de belangrijkste onderwerpen. Genoemde variabelen hangen samen. Maar “lonen, prijzen en rente bewegen zich niet vanzelf op een zodanige manier dat ze volledige werkgelegenheid garanderen [...door] een zelf regulerend mechanisme... zoals die door de orthodoxe theorie vereist werd... Werkgelegenheid wordt bepaald door het productiepeil... Op zijn beurt hangt productie weer af van de effectieve vraag... de eigenlijke uitgaven... Waardoor wordt de effectieve vraag bepaald?” (Steward, p 70). Door consumptie en investering in kapitaalgoederen, zoals gebouwen en machines.
Consumptie
Mensen besteden zelden hun hele inkomen aan consumptie. Ze bewaren en sparen een gedeelte. De verhouding tussen beide is het consumptiequotum, de mate waarin het inkomen aan consumptie en sparen wordt besteed, die de verhouding tussen consumeren en sparen weergeeft. Ook wel de marginale consumptieneiging en de spaarneiging genoemd, die samen 100% van het inkomen vormen, afbetalingen daargelaten. Bijv. 90% ofwel 9/10 van het inkomen wordt geconsumeerd en 10% ofwel 1/10 wordt gespaard.
Investeringen
Investeringen hangen af van de winstverwachting, die hoger dient te zijn dan de financieringskosten. Dit hangt af van de economische vooruitzichten. Als fabrieken en machines niet volledig draaien, zijn de winstverwachtingen van nieuwe investeringen minder dan bij ‘booming business’, als de vraag de productie overtreft. Verder verlaagt een lage rente de investeringskosten. De hoogte van de rente wordt vooral bepaald door de vraag en het aanbod van geld, de maatschappelijke behoefte aan geld en de mate waarin banken die behoefte tegemoet komen. Vooral centrale banken kunnen de rentevoet beïnvloeden, evenals de overheid. Dat is een kwestie van monetaire politiek, waartoe regeringen vaak hun toevlucht zoeken, zodat zij minder hoeven te investeren als zij door middel van een lage rentevoet de drempel voor bedrijven om te investeren kunnen verlagen. Van de andere kant valt er dan voor investeerders minder te verdienen en levert ook sparen minder op, want het kapitaal-rendement wordt medebepaald door de hoogte van de rente.
“Volgens Keynes liep de weg naar welvaart via monetaire expansie, openbare investeringen en andere vormen van overheidsbeleid. Volgens hem waren loonsverlagingen zowel demoraliserend als onjuist. Dit betekende een afwijking van het traditionele laissez faire” (Dillard, p 31). Ook zag hij niet veel heil in sparen. “Destijds werd sparen geëerd en gewaardeerd als de sleutel voor economisch herstel. Waar Keynes serieus op doelt is dat we verschil moeten maken tussen oppotten (of spaarzaamheid)... en de echter motor van de economische groei: investeren (of ondernemingsgeest)... ‘Als de ondernemingsgeest op de been is zal welvaart toenemen, hoe het ook met de spaarzaamheid is gesteld,’ schrijft hij in A Treatise on Money (Clarke, p 119).
De productie en de werkgelegenheid worden bepaald door consumptie en investeringen. De verhouding tussen consumptie en besparing, de consumptiequote is betrekkelijk stabiel. Mensen gaan niet zomaar meer consumeren. “Hieruit volgt dat de schommelingen in de werkgelegenheid voornamelijk afhankelijk zijn van het volume van de investeringen... Het volume... is afhankelijk van het marginale kapitaal-rendement en de interestvoet” (Steward, p 50, ‘Overzicht van de algemene theorie van de werkloosheid’). Het kapitaal-rendement is weer afhankelijk van de winstverwachtingen en de vervangingskosten van kapitaalgoederen. De rentevoet is afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid geld en de liquiditeitsvoorkeur (voor vrij opneembaar te besteden geld).
“Keynes bepleit dat de overheid leiding geeft aan de totale investeringen, ... om zodoende de onvermijdelijke schommelingen in particuliere investeringen te compenseren” (p 53). Deze investeringen worden nog belangrijker naarmate bij een hoger inkomen een geringer deel ervan opgaat in consumptie en de consumptiequote kleiner wordt. De hoogte van de consumptiequote speelt een belangrijke rol in de economie van Keynes. Dit licht hij toe met het begrip ‘multiplier’. Dit impliceert dat een investering een veelvoud van inkomen en consumptie oplevert afhankelijk van de hoogte van de consumptiequote. Dit vereist enige toelichting.
Het consumptiequotum en de multiplier
Als het consumptieaandeel of het consumptiequotum van het inkomen bijv. 80% of 0,8 is, is het spaaraandeel 20% of 0,2. Dit betekent dat 80% van het inkomen wordt geconsumeerd. Dat bekent ook dat degenen die dit inkomen ontvangen 80% van dit inkomen consumeren en daarvan ook weer 80% aan consumptie wordt besteed, enzovoort. Ieder extra bedrag dat in de economie wordt investeerd kan daardoor leiden tot een extra inkomen dat kan oplopen tot vijf maal het originele bedrag. De multiplier is dan 5, het omgekeerde van het spaarquotum van 0,2. [EJ-E3]
Als er een derde wordt gespaard en twee derde wordt geconsumeerd, is de multiplier 3. Als er 1/10 of 10% wordt gespaard en 9/10 of 90% wordt geconsumeerd, is de multiplier 9. Het is uiteraard niet zo’n simpel rekensommetje als het lijkt. In de praktijk zijn er interveniërende en complicerende factoren, zoals (hyper)inflatie, prijsstijgingen, buitenlandse handel, belastingverhoging of verlaging, productiecapaciteit, e.d., die hier te ver voeren. [EJ-E4] Toch vertrouwde Keynes erop dat de investeringen terugverdiend zouden worden, als de recessie werd gekeerd en het geld weer zou rollen door investeren en consumeren en dat dan de inkomens zouden blijven stijgen. Als mensen meer te besteden hebben, kopen ze meer en dient er meer te worden geproduceerd. Dat betekent meer werkgelegenheid. Daar komt het eenvoudigweg op neer. Aan complicerende factoren, zoals monetair en prijs- en loonbeleid, gaan we hier voorbij. Het basisidee van de multiplier heeft Keynes ontleend aan zijn jongere collega Richard Kahn in een artikel in het Economic Journal in 1931, waarvan Keynes hoofredacteur was. Keynes en zijn jongere collega de latere Nobelprijswinnaar James Meade hebben het principe verder uitgewerkt (Clarke, p 152 e.v.). Hoewel Keynes een vernieuwende dwarsdenker en vruchtbaar polemist was, is hij zeker door collega’s gestimuleerd en beïnvloed en was hij vaak in discussie en overleg met hen. Zijn baanbrekende werk is voor een belangrijk deel in interactie met anderen ontstaan.
https://www.slideserve.com/rue/john-maynard-keynes-economic-possibilities-for-our-grandchildren-1930
Samenvatting
“Wanneer de overheid volledige werkgelegenheid wil, zo betoogde Keynes, dan kan ze niet werkeloos blijven toezien en hopen dat de werkgelegenheid zich vanzelf zal herstellen. Zij moet door middel van maatregelen erop toezien dat er genoeg geïnvesteerd en geconsumeerd wordt om volledige werkgelegenheid te realiseren. Wanneer dit leidt tot een begrotingstekort... dan geeft dat niets... [als zij] er maar voor zorgt dat er genoeg vraag in de economie is om volledige werkgelegenheid te handhaven... Wanneer de overheid volledige werkgelegenheid wilde, dan moest zij zelf de verantwoordelijkheid aanvaarden en de vraag zodanig beïnvloeden dat volledige werkgelegenheid er ook werkelijk kwam.” De investeringen zullen dan door de toenemende vraag worden terugverdiend. Als er werkloosheid heerst, “concludeerde Keynes dan is het de taak van de overheid het productie- en inkomensniveau verder op te voeren, door de ondernemers meer te laten investeren of de gezinnen meer te laten consumeren of door eenvoudig zelf meer te investeren in openbare werken” (Steward, p 86, 101, 104).
Keynes doorbrak het taboe bij de klassieke economie wat betreft het overheidsingrijpen in de vrije werking van de economie en maakte er een noodzaak en een deugd van. Het omgekeerde geldt voor sparen. Dat is niet altijd een deugd, die in ons voordeel werkt. Als mensen meer sparen, consumeren ze minder. Hoe hoger het consumptieaandeel, des te meer kan het inkomen cumulatief stijgen volgens het principe van de multiplier. Bovendien is sparen iets anders dan investeren. Spaarzin is niet hetzelfde als ondernemerszin. Sparen is passief en onttrekt geld aan de actieve economie, terwijl investeren actief gericht is op groei van de productie(middelen).
De nadruk op het belang van consumeren boven sparen ging tegen de protestantse ethos van soberheid en spaarzaamheid in. Maar binnen betrekkelijk korte tijd wist Keynes deskundigen en de overheid toch op zijn hand te krijgen door sluitende redeneringen die door feiten werden onderbouwd. Belangrijk hierbij was ook de combinatie van de wetenschappelijke en journalistieke ondersteuning van zijn visie.
“Ondanks het feit dat Keynes’ werkgelegenheidstheorie algemeen aanvaard en toegepast is, behoort werkloosheid toch nog niet geheel tot het verleden” (Steward, p 256). Er zijn verschillende vormen en oorzaken van werkloosheid. Naast structurele, conjuncturele en frictiewerkloosheid is er bijv. werkloosheid in bepaalde industriegebieden als gevolg van meer efficiënte productiemethoden en automatisering. De benadering van Keynes is een algemene benadering die de werkloosheid in zijn geheel aanpakt en effectief is gebleken. In het bovenstaande is vooral ingegaan op de volgende belangrijkste peilers van de General Theory, die in de bijlage meer uitvoerig wordt weergegeven:
1. de relatie tussen inkomen en consumptie, die wordt bepaald door het inkomen,
2. investeringen,
3. volgens het principe van de multiplier “zou de inkomensgroei een veelvoud zijn van die de investeringen” (Moggridge, p 101),
4. de rentetheorie, die hier summier aan de orde kwam. Winstverwachtingen spelen hierbij een belangrijke rol. Er zijn geen zekerheden, slechts waarschijnlijkheden.
Verder gaat Keynes in op de loon- en prijsvorming, de conjunctuurcyclus, monetaire en fiscale politiek, inflatie, internationale betrekkingen, met terloopse opmerkingen over de toekomst van de kapitalistische maatschappij. Met dit laatste is het voorgaande artikel over het leven van Keynes geëindigd. Zijn grondgedachten had hij al in eerdere werken geuit. In The Means to Prosperity (1933) verschenen bijv. reeds zijn denkbeelden over overheidsinvestering in openbaren werken. Een artikel met de titel The Multiplier verscheen op 1 april 1933 in The New Statesman. In zijn General Theory heeft hij zijn inzichten stelselmatig onderbouwd.
https://tiogatours.nl/voorpret/infotheek/geschiedenis/amerika/1933--grote-depressie-_-new-deal/
Onzekerheid
In het bovenstaande zijn de belangrijkste grondgedachten van Keynes samengevat. Zijn werk is uiteraard veel rijker dan hier kan worden weergegeven. Interessant is bijv. hoe hij omgaat met onzekerheid. Deze speelt een grote rol in zijn General Theory. Onze economie en samenleving kent tal van onzekerheden. “Voor al die dingen bestaat er geen wetenschappelijke basis... Wij weten het doodeenvoudig niet. Desondanks dwingt de noodzaak ons als mensen van de praktijk tot daden en beslissingen te komen,” schreef hij (Moggridge, p 97). Dit blijft een universeel gegeven, dat evenzeer tegenwoordig opgeld doet.
“Plotseling stort de praktijk... van zekerheid en veiligheid ineen. Nieuwe plannen en verwachtingen gaan zonder waarschuwende tekenen het menselijk gedrag beheersen... Al die plezierige, nette technieken, uitgedacht voor een fraai gelambriseerde directiekamer en een keurig geordende markt, zullen dan naar alle waarschijnlijkheid verloren gaan. In ieder geval blijven te allen tijde vage angsten... en de even vage en onredelijke toekomstverwachtingen vlak onder de oppervlakte voortleven... Ons verlangen om geld achter de hand te hebben als een buffer van welvaart, is een barometer van ons wantrouwen jegens onze inschattingen en conventies ten aanzien van de toekomst,” (Moggridge, p 98, Clarke, p 171, zie ook zijn artikel in Quarterly Journal of Economics, eind 1936).
Dit is zowaar ook een adequate beschrijving van onze crisistijd. Keynes probeerde in een onzekere en problematische tijd met naar zekerheid tenderende waarschijnlijkheid problemen op te lossen, die door niets te doen en ze aan “de vrije werking van de economie” over te laten erger werden (Steward, p 127, 258). Daarbij kunnen verwachtingen en vertrouwen van grote betekenis zijn.
“Waarschijnlijk kunnen de meeste beslissingen om iets positiefs te doen... slechts tot stand komen door levenslust – uit een spontane opwelling om iets te doen in plaats van af te wachten, en zijn ze niet de uitkomst van een gewogen gemiddelde van kwantitatieve voordelen maal de kwantitatieve waarschijnlijkheden” (Clarke, p 172).
Mariana Mazzucato, De ondernemende staat
De economen die zich op Keynes beroepen zijn niet te tellen. We beperken ons hier tot Mariana Mazzucato. Met haar visie werd ook het voorgaande artikel over Keynes beëindigd. Haar visie sluit aan bij de remedie van Keynes. Van haar boek De ondernemende staat verscheen een ebespreking in Samenleving & Politiek (Jaargang 22, 2015, nr. 8, oktober, p 82 tot 85, https://www.sampol.be/2015/10/de-ondernemende-staat; zie ook https://wetenschappelijkbureaugroenlinks.nl/artikel-tijdschrift/groene-groei-is-goed, waarin Mazzucato tegen haar zin in een linkse agenda wordt geplaatst, omdat zij voorbij wil gaan aan links en rechts denken
De Italiaans-Amerikaanse econoom Mariana Mazzucato is hoogleraar innovatie-economie aan de universiteit van Sussex. Zij wijst op het belang van de rol van de overheid in de economie en toont deze overtuigend aan met feiten. Ze weerspreekt het idee dat de overheid een log apparaat is in tegenstelling tot het innovatieve bedrijfsleven. Ook de overheid blijkt innovatief en dynamisch te kunnen zijn en een ondernemende rol te kunnen spelen. Ondernemers laten de overheid vaak de grootste risico’s nemen als de nood aan de man is. Dat zagen we in de crisistijd ten tijde van Keynes en nu weer bij de coronacrisis. Veel innovatie, die door bedrijven wordt overgenomen en voortgezet, werd door de overheid gesteund en gefinancierd.
Voorbeelden zijn de spoorwegen en het vliegverkeer vroeger en de huidige nanotechnologie, die van belang was voor internet, gps, touchscreen enz. De overheid is eigenlijk onontbeerlijk voor de private sector, die vaak meer speelt op zekerheid en bij risicovolle ontwikkelingen de overheid graag het voortouw laat nemen. Ook bij groene technologieën moet de overheid het voortouw nemen. De taak van de overheid gaat verder dan het corrigeren van marktfalen. De leiding van de overheid is nodig bij het vorm geven aan de markten.
Het beeld dat VS zich vooral kenmerkt door een laissez faire economie, is maar ten dele juist. De overheid drukt daar juist sterk zijn stempel op innovatie, al was het alleen al door defensieresearch en ontwikkeling, die voor vele doorbraken heeft gezorgd, zij het niet altijd even levensbevorderlijk. Ook in veel andere landen is de overheid bepalend voor de innovatie: Duitsland, China, Brazilië, noem maar op.
Het klinkt anders dan het neoliberalisme. De rol van de overheid blijkt vooral van belang in crisistijden, zoals nu. Ook de farmaceutische sector leunt op de overheid en haar innovatieve rol. Veel medicijnen, en ook nu het coronavaccin werden (groten)deels door de overheid gefinancierd. In de informatica heeft de overheid eveneens een belangrijke rol gespeeld. Het algoritme waar Google zijn voordeel mee doet, werd mede door de overheid gefinancierd. Veel innovatieve bedrijven zijn met behulp van publiek kapitaal gefinancierd. Bedrijven kunnen ook profiteren van een parasitair lijkend systeem, waarbij zij de baten krijgen en de overheid laten opdraaien voor risicovolle investeringen. De samenwerking zou evenwichtiger dienen te zijn. Iets dergelijks werd eerder benadrukt door economen als Amartiya Kumar Sen, John Kenneth Galbraith, Michael Bruno en John Maron Letiche, zie Arnold Heertje, Als Keynes nu geleefd zou hebben (p 13, 31, 65, 109).
Mazzucato geeft veel meer specifieke voorbeelden, vooral uit de VS. Bijv. het bureau voor geavanceerd onderzoek van het ministerie van defensie, Darpa (sinds 1958) en voorgangers. Het leverde een belangrijke bijdrage aan de computerindustrie. Ook hightechbedrijven hebben hun voordeel gedaan met overheidsinitiatieven. Op het gebied van medisch onderzoek zijn overheidsinstellingen vaak heel belangrijk en ook bij goedkeuring van medicijnen.
Een hoofdstuk gaat over Apple, dat heeft geprofiteerd van publieke investeringen in de kerntechnologie, waarvoor de overheid weinig terugkreeg. Risico’s waarbij de overheid is betrokken zijn collectief, rendementen zijn dat veel minder. Apple probeert zo weinig mogelijk belastingen te betalen. Risico’s zijn bij voorkeur voor rekening van de overheid. Mazzucato ziet graag een meer collectieve verdeling van de opbrengsten. Bijv. in de vorm van royalty’s voor de overheid, wanneer deze technologische doorbraken gefinancierd heeft. Verder striktere voorwaarden voor leningen, aandelen in ondernemingen die door de overheid zijn gesteund.
Ook voor energie is een infrastructuur van overheidswege nodig, daar de markt ongeschikt is. In China werkt de overheid strategisch met bijv. een omvangrijk vijfjarenplan voor zonnepanelen en windenergie. Ook in Europa wordt geïnvesteerd in groene technologie, Green Deal. Bedrijven die zich richten op schone technologie zijn niet puur uit de markt voortgekomen. Steun van de overheid is medebepalend voor succes. Er wordt vaak voortgebouwd op technologieën en investeringen van de overheid.
Het boek van Mazzucato is een herziene versie van een rapport dat ze schreef voor de Britse denktank DEMOS. Zij probeert misvattingen omtrent de geringe rol van de overheid recht te zetten. Voor de overheid ziet zij een meer cruciale rol dan bijsturen van de markt. Evenals het werk van Keynes kan het worden beschouwd als een verdediging en bijstelling van het kapitalistische systeem en het vormgeven van de markt. Het blijkt meestal niet zo te zijn dat bedrijven door de overheid gehinderd worden. Veeleer het tegenovergestelde. Bedrijven met bijv. Apple voorop, zijn niet zo vernieuwend als zij voorgeven. Ze hebben vaak de overheid nodig (gehad) voor de grootste risico’s. Van terugbetalen van overheidsinvesteringen komt meestal weinig terecht.
Een ondernemende overheid vraagt ook investeringen en inzet, vooral van inventiviteit en sturend vermogen. Mazzucato pleit voor samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, waarbij lusten en lasten, inkomsten en opbrengsten, billijker verdeeld worden in plaats van parasitair partnerschap.
Vragen
Na de New Deal, de oorlogseconomie en het Marshall Plan leek de overheid zijn ‘zegetocht’ te hebben voortgezet met investeringen en innovatief beleid en werd het keynesianisme jarenlang toonaangevend. De rol van de overheid in de moderne economie blijkt volgens Mazzucato niet meer weg te denken, ook niet in de VS, het land bij uitstek van het vrije ondernemerschap. Toch rijzen er een aantal vragen, die door Keynes niet meer beantwoord konden worden. Door zijn plotselinge dood in 1946 op 62-jarige leeftijd heeft hij nauwelijks tijd van leven gehad om zijn licht te laten schijnen op de naoorlogse economie.
Het keynesianisme zou na een vliegende start en zegetocht vanwege hyperinflatie vanweg torenhoge overheidsuitgaven grotendeels overvleugeld door het vrije marktdenken van het neoliberalisme als representant van de klassieke economie en door monetaire en bezuinigingspolitiek, die nu wordt aangemakt als een oorzaak van de huidige recessie (zie bijlage). Daarbij dienen we niet over het hoofd te zien dat veel van de erfenis van Keynes werd ingebed in de moderne economie. Stegen de overheidsuitgaven en bleven zij stijgen tot een niveau dat ze niet meer konden worden terugverdiend? Wat zou het antwoord (van Keynes en van huidige economen) kunnen zijn op de groeiende schuldenberg en overheidstekorten, met name als deze niet meer kunnen worden terugverdiend en ten laste komen van komende generaties? Het is bekend dat Keynes zich het lot van onze kleinkinderen aantrok, ook al gaan we op de lange termijn allemaal dood.
Heeft de opkomst van het neoliberalisme en de herleving van het klassieke vrije marktdenken te maken met de hardnekkigheid van gevestigde denkpatronen, instituties en ‘vested interests’, waar Veblen op heeft gewezen? In hoeverre speelde de reserve tegen socialisme en totalitarisme een rol, dat door Friedrich Hayek, de opponent van Keynes, werd afgeschilderd als The Road to Serfdom. In de VS wordt overheidsbetrokkenheid al gauw weggezet als ‘socialisme’, bedoeld als een soort geladen scheldwoord, iets ongewensts zoals fascisme. Ook tegen de New Deal was aanvankelijk forse tegenstand, maar er bleek geen andere remedie. Roosevelt heeft ‘alles uit de kast’ moeten halen en zijn politieke vaardigheden, overtuigingskracht, charme en charisma ten volle moeten benutten. Welke rol spelen de (machts)elite en de ‘vested interests’, die in eerdere artikelen aan de orde is gekomen?
Is de keynesiaanse economie aan te passen voor ontwikkelingslanden, waarvoor het keynesianisme volgens Steward aan het eind van zijn boek minder geschikt zou zijn? Werkloosheid en recessie kunnen ook het gevolg zijn van ‘schokken’ in de wereldeconomie zoals de oliecrisis en de hoge olieprijs, waar Michael Bruno op in gaat in het boek van Heertje. Ook rampen en epidemieën zoals de coronacrisis kunnen hierbij worden genoemd. Hoe is het keynesianisme hierbij aan te passen? Overheidsinterventie lijkt hierbij onafwendbaar. Een hoge olie- en energieprijs bemoeilijkt echter investeringen en investeringen in groene of alternatieve energie vragen tijd en energie. We staan tegenwoordig voor grote problemen op het gebied van milieu, klimaat, ongelijkheid, opkomend populistisch autoritarisme enz. Hoe kan de benadering van Keynes hierbij een rol van betekenis spelen?
Deze en andere vragen kunnen in het bestek van dit artikel niet worden beantwoord. (De economie van) Keynes lijkt meer vragen op te roepen dan hij heeft kunnen beantwoorden. Zijn inventieve, intuïtieve, analyserende en synthetische benaderingswijze en zijn morele en maatschappelijke betrokkenheid kunnen echter een belangrijke bron van inzicht en inspiratie vormen bij het (onder)zoeken van antwoorden op de uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien.
Keynes dacht en handelde niet vanuit kortzichtig eigenbelang. Hij was rijk, beroemd en genoot met zijn vrouw, zijn ouders en vele vrienden van de mooie en goede dingen van het leven. Hij hield van kunst en cultuur en zette zich in voor het algemeen belang, dat hij met zijn Algemene theorie meer concreet maakte en uit de doeken deed met grote overtuigingskracht.
Bijlage 1: Toelichting op de General Theory van Keynes
De klassieke economie ging ervan uit vraag en aanbod elkaar in evenwicht zouden houden en automatisch volledige werkgelegenheid met zich meebrachten. Want ieder aanbod schept zijn eigen vraag volgens de ‘wet van Say’. “Werkloosheid is in dit systeem alleen denkbaar als tijdelijk verschijnsel, bijv... een verschuiving in de vraag... Als de tewerkstelling niet loont, zullen de lonen omlaag gaan... Bij lagere lonen zullen de beschikbare arbeidskrachten worden aangetrokken... tot alle werkwilligen tewerk gesteld zijn” (De Boer, p 13). Er zou ook voldoende aanbod zijn voor de vraag naar werk. Verder zouden sparen en investeren met elkaar in evenwicht zijn. Wat gespaard werd, zou als vanzelf geïnvesteerd worden, volgens het evenwichtsmodel van de klassieke economie. Maar de werkelijkheid bleek anders dan de theorie.
“Malthus wees erop dat het sparen wel eens een verstoring kon teweegbrengen in de ideale cyclus van productie en consumptie zoals die met de theorie van vraag en aanbod te beschrijven is. Volgens hem zou de steeds toenemende productie niet altijd tot een grotere consumptie aanleiding geven. Toenemende besparingen gaan ten koste van de consumptie en Malthus vreesde dat de vraag naar goederen bij het aanbod zou kunnen achterblijven. Een dergelijke verstoring... was echter volgens Ricardo niet mogelijk, want gespaarde gelden worden uitgegeven of geïnvesteerd; ... wel kunnen besparingen tijdelijk worden achtergehouden... Wij zien hier reeds duidelijk, dat de klassieke economie tekortkomingen vertoont: de crisistoestand van de dertiger jaren heeft ons duidelijk getoond, dat een situatie kan ontstaan waarin een verstoring van het evenwicht leidt tot werkloosheid, en er eerder een tendens is tot vergroting van deze werkloosheid dan een tendens tot automatische terugkeer tot een stabiele toestand... De werkloosheid die volgens de klassieken niet bestond, kan ook niet verklaard worden als gevolg van de langzame maar zekere vervanging van arbeidskrachten door machines” (De Boer, p 14-15, verwijzend naar Marx).
De werkloosheid had te maken met sparen en investeren. Door daarvoor geld opzij te leggen, werd dat niet meteen besteed aan consumeren, waardoor er minder werd gekocht en het inkomen van de verkopers daalde. “In A Treatise on Money gaat Keynes nu in op de vraag of het sparen, dat op een initiatief van de consument berust, wel altijd gelijk kan zijn aan het investeren, dat op inititief van de ondernemer geschiedt... In het kort komt het hierop neer, dat de neergaande beweging die men in het economisch leven waarneemt, voor een belangrijk deel toe te schrijven is aan discrepanties tussen sparen en investeren.”
Sparen en investeren hoeven nl. niet aan elkaar gelijk te zijn, of daartoe geneigd zijn, zoals de klassieke economie ten onrechte meende. “De corrigerende factor in het evenwicht van sparen en investeren is de rentevoet. Wanneer er meer geld wordt aangeboden dan er wordt gevraagd, daalt de rentevoet en het sparen wordt minder aantrekkelijk. Anderzijds zal het bij een dalende rentevoet voor de ondernemer aantrekkelijker worden tot investeren over te gaan en de vraag naar kapitaal zou dus toenemen. Sparen en investeren groeien vanzelf weer naar elkaar” meende men (De Boer, p 22). Maar de stagnatie, de crisis en werkloosheid van de jaren dertig kon zo niet verklaard worden.
https://tiogatours.nl/voorpret/infotheek/geschiedenis/amerika/1933--grote-depressie-_-new-deal/
Bevestiging door de New Deal politiek
In de VS kwam de New Deal politiek van overheidsinvesteringen op gang, toen Keynes de VS bezocht in 1934. “Keynes drong er bij President Roosvelt met klem op aan deze actie in sterke mate uit te breiden, ondanks de onzekerheden, ... die men vreesde... Keynes wees er echter op dat het scheppen van werkgelegenheid tevens het scheppen van koopkracht betekende... De feiten gaven Keynes gelijk: het bleek na enige tijd, dat de toeneming van de koopkracht inderdaad een niet onbelangrijke uitbreiding van de industriële activiteiten induceerde” (p 23).
In zijn General Theory komt hij met een uitvoerige verklaring. “Hierin rekent hij af met de klassieke ideeën over het automatisme in het economisch leven, dat leidt tot een ideale samenleving zonder werkloosheid... Uitgangspunt was weer de mogelijke discrepantie tussen besparingen, voorgenomen door de consument enerzijds en de investeringen, voorgenomen door de producent anderzijds. Keynes had geconstateerd dat het oude verhaal over de rentevoet als regulator in de praktijk niet opging... Hij poneerde de revolutionaire stelling, dat deze discrepantie niet wordt opgeheven door de rentevoet, maar dat hier de gehele omvang van de nationale productie in het geding is” (p 23-24).
Dit werd bevestigd door de harde feiten van de crisis, toen investeringen afnamen.
“De rentevoet werd in de VS onmiddellijk teruggebracht van 6% naar 2%. Daardoor zou het kapitaal als het ware goedkoper worden en er zou meer geïnvesteerd worden. Gelijktijdig zouden weer goedkope arbeidskrachten kunnen worden aangetrokken, de consumptie zou uitbreiden en het mechanisme zou weer vanzelf op gang komen. Maar er gebeurde helemaal niets: de stagnatie hield aan en de werkloosheid nam toe. Met andere woorden: de klassieke economie faalde in het verklaren van de economische verschijnselen” (p 26-27).
Anders dan volgens de klassieke theorie “kan de vraag naar kapitaal voor investeringsdoeleinden groter of kleiner zijn dan het bedrag van de besparingen... Er kunnen dus spanningen optreden en de wijze waarop deze spanningen worden opgelost vormen het centrale punt waarop de zienswijze van Keynes van die van de klassieken afwijkt... Als de neiging tot investeren kleiner is dan de besparingen, treedt de rentevoet... als corrector op: een lagere rentevoet maakt het investeren aantrekkelijker, maar het sparen wordt minder rendabel. De lagere rentevoet dringt het aanbod van kapitaal terug totdat het evenwicht is hersteld... tot de besparingen en investeringen weer gelijk zijn aan elkaar” (p 27-28)
Wat gebeurde er?
De klassieke theorie bleek te mooi om waar te zijn. “De spaarneiging blijkt nauwelijks op de rentevoet te reageren... De invloed van de rentevoet op het niveau van de voorgenomen investeringen en de voorgenomen besparingen is te gering om deze met elkaar in harmonie te brengen... Er moet iets anders gebeuren... Het gehele nationale inkomen moet zich aanpassen,” was het macro-economische antwoord van Keynes. “Hij verwerpt de regulerende invloed van de rente en de praktijk geeft Keynes gelijk” (p 28, 30).
Een lage rentevoet is niet genoeg om een ondernemer ertoe aan te zetten te gaan investeren om zijn productiecapaciteit uit te breiden en zal ook de consumenten niet minder doen gaan sparen en meer doen gaan consumeren, zodat er meer vraag ontstaat en het voor ondernemers meer verantwoord is om meer te gaan produceren. “Als een crisis het vertrouwen heeft ondermijnd kunnen lage rentetarieven op zichzelf niet voldoende blijken om de investeringen nieuw leven in te blazen (Clarke, p 147).
“Het achterblijven van de consumptie kan voor de ondernemers bepaald geen aanmoediging inhouden hun investeringen uit te breiden, ook al is de rentevoet laag. De storing krijgt nu het karakter van stagnatie, door het teruglopen van de afzet van consumptiegoederen. De productie loopt terug... Voorgenomen investeringen zullen afnemen, maar tegelijkertijd ook het nationale inkomen tot er weer harmonie bestaat tussen besparingen en investeringen” (De Boer, p 30-31).
Dit kan het geval zijn in een periode van werkloosheid en dit hoeft niet het geval te zijn bij volledige werkgelegenheid, volgens de theorie van Keynes, die de feiten aan zijn zijde had. “Als het totaal van de investeringen minder was dan het totaal van de besparingen, moesten verlies en werkloosheid het gevolg zijn,” volgens de analyse van Keynes (Clarke, p 145).
De remedie van Keynes en Roosevelt
De werkloosheid vermindert pas als er meer wordt geproduceerd en meer wordt geïnvesteerd. Dat gebeurt als er meer wordt geconsumeerd. Pas dan is het verantwoord. Om meer te kunnen consumeren heeft de consument inkomen nodig uit arbeid. Daarvoor dient eerst de werkloosheid te worden gelenigd om uit de vicieuze cirkel te geraken. Als bedrijven niet durven te investeren, zit er niets anders op dan dat de overheid het voortouw neemt, zoals bij de New Deal politiek van Roosevelt, die tegen de verwachtingen van velen in bleek te werken. Investeren in openbare werken bleek de oplossing, die later werd versterkt door de oorlogsproductie.
“De nieuw gecreëerde arbeid geeft aanleiding tot een verhoging van het inkomen, dat wil zeggen een verhoging van de vraag naar consumptiegoederen. Deze consumptiegoederen moeten worden geproduceerd; dit betekent, dat een nieuwe werkgelegenheid geschapen wordt in de vorm van uitbreiding van de productie van consumptiegoederen. De op deze wijze additionele tewerkgestelden scheppen door hun vraag naar consumptiegoederen weer een vraag, en zo gaat dit proces voort... Dat bleek ook in werkelijkheid te gebeuren: er ontstond een soort sneeuwbaleffect waardoor de productie langzaam maar zeker weer op gang kwam” (p 31).
“Het feit dat veel arbeiders die nu werkloos zijn, loon zullen gaan ontvangen in plaats van een uitkering zou een groei van de effectieve koopkracht betekenen, die dan een brede stimulans aan de handel zou geven,” aldus Keynes. Het zou leiden tot een “zichzelf vermeerderende welvaart” volgens de vermenigvuldigingsfactor, de multiplier. “Door middel van de toegenomen economische activiteit waartoe ze aanzetten, bekostigen publieke werken op den duur zichzelf (Clarke, p 153, 155).
Hetzelfde gebeurt bij investeringen, die ook werk opleveren en een ‘multiplier’-effect bleken te hebben (zie boven). “’Het hoger niveau van het inkomen kan nu bereikt worden door de investeringen te verhogen. Door het multiplicator-effect is de verhoging van het nationale inkomen een veelvoud van de verhoging van het niveau der investeringen... Keynes verklaart het nationaal inkomen, dat wil dus zeggen de omvang van de productie en de werkgelegenheid, uit de neiging tot investeren van de ondernemer enerzijds en de neiging tot sparen van de consument anderzijds,” die het complement is van zijn neiging tot consumeren (p 32-33).
De theorie van Keynes gaf een verklaring voor de stagnatie, crisis en depressie, die gepaard gingen met grote aanhoudende werkloosheid. Zijn remedie was “koopkrachtverhoging door het uitvoeren van openbare werken. De lonen dragen bij tot de verhoging van de consumptie èn van de besparingen. Anderzijds loont nu weer een uitbreiding van de productie omdat er voor de afzet nieuwe perspectieven worden geopend” (p 33).
“Het moet een overheidsinvestering zijn die de vicieuze cirkel gaat doorbreken.” Keynes noemde dit ‘mijn favoriete remedie’. “‘De enige manier om de feitelijke welvaart in de wereld te vermeerderen ligt in investeren,’ beweerde hij... Bezuinigingen op overheidsbestedingen, met name op werkloosheidsuitkeringen, hadden daarom een averechts effect” (Clarke, p 130, 157, 163).
Slot
De hier beschreven fragmenten van de klassieke theorie en de theorie van Keynes vormen slechts een deel van een veel uitgebreider geheel van stellingen en theorieën... Hij is er in geslaagd om de economen van zijn tijd te wijzen op het gevaar dat verbonden is aan het accepteren van te simplistische theorieën... Het is echter geen opwekkend beeld dat Keynes geeft van het aan zichzelf overgelaten economisch leven... Onder druk van harde feiten... moest het idee van een automatisch werkend mechanisme, dat a.h.w. in het economisch leven is ingebouwd, worden opgegeven. Een rentepolitiek, welke men vroeger als redmiddel had beschouwd, blijkt in vele gevallen te falen... De remedie ligt [bij werkloosheid] niet in lage lonen of in een lage rentevoet, maar in een economische politiek waarvan openbare werken en het stimuleren van investeringsactiviteit essentiële onderdelen vormen ” (p 33-35).
Het is van belang ook de inzichten van Keynes niet te verabsoluteren, maar deze aan te passen aan de veranderende complexe werkelijkheid. Het is verwonderlijk dat de klassieke theorie na de hoogtijdagen van het keynesianisme weer herleefden in de vorm van het neoliberalisme en het geloof in het automatisme van het economische leven in de vorm van markwerking weer de overhand kreeg. Mogelijk mede omdat overheidsuitgaven de pan uitrezen. Maar dit is een ander verhaal. De belangstelling voor overheidsinterventie neemt mede onder invloed van de (corona)crisis de laatste tijd weer toe en daarmee de relevantie van Keynes, die uit het volgende blijkt.
Bijlage 2: De huidige overheidssteun en schuld tijdens de coronacrisis
Om recessie tegen de gaan, steunt de overheid het bedrijfsleven op niet eerder vertoonde schaal. Het geld wordt echter niet direct geïnvesteerd in productie van kapitaalgoederen en publieke werken, die werkgelegenheid bevorderen, zoals Keynes bepleitte. Maar het houdt wel bedrijven en daarmee productie en werkgelegenheid in stand. Het is niet uitgesloten dat de financiële steun ook bij vermogende aandeelhouders terecht komt en zo de ongelijkheid en kapitaalconcentratie bevordert. Ook is niet geheel duidelijk waar het geld vandaan wordt gehaald, of en hoe het wordt terugbetaald en welke rol de centrale banken en andere financiële instellingen daarbij spelen.
Er zijn verschillende visies op de overheidsschuld. De bezuinigingspolitiek heeft men verlaten. ’Politiek schuldenbesef heeft plaatsgemaakt voor gulle investeringsdrift’ (Volkskrant, 19 feb, Yvonne Hofs). ‘Liefhebbers van bezuinigingen hebben pech, schulden maken is de nieuwe middenweg’, aldus economieredacteur Koen Haegens (Volkskrant, 18 feb). Schulden maken wordt gezien als investering, die terug zou komen door economische groei of herstel. Recessie kost meer dan schulden. Om recessie te voorkomen of te verminderen en herstel en groei te bevorderen zijn (overheids)investeringen onontbeerlijk. Dat is sinds Keynes een breed gedeeld inzicht. “De overheid moet eerst zèlf geld uitgeven, dan pas beschikken burgers en bedrijven over de dollars of euro’s om belasting te kunnen betalen of obligaties te kopen. Die volgorde is cruciaal. Zolang de wereld dat fout ziet, blokkeren we het beleid dat al onze problemen kan oplossen,” zo vat Warren Mosler, de man van de Moderne Monetaire Theorie (MMT) dit keynesiaanse inzicht samen in een interview in de Volkskrant van 13 feb. Voor Keynes zagen economen het fout. Ook hoofdredacteur Pieter Klok pleit voor investeren in verduurzaming en verminderen van ongelijkheid (‘Gratis geld’, Volkskrant 30 dec).
Overheidssteun lijkt in deze crisistijd onontkoombaar om bedrijven overeind te houden. Het lijkt erop dat bedrijven voorstander van marktwerking en deregulering zijn als dat meer winst oplevert en voor overheidsinterventie als dat in hun voordeel is.
De visies wat betreft steun en schuld en de wijze van vereffenen en terugbetalen lijken uiteen te lopen van steun en schuld tot nog meer steun en schuld en in één moeite door investeren in groene economie om een milieu en klimaatramp af te wenden. De kosten van zo’n ramp worden groter ingeschat dan de kosten van de schulden of de recessie, “dankzij de extreem lage rente” (Haegens, zie boven). Hij verwijst naar de toonaangevende gematigde econoom Olivier Blanchard en naar Warren Mosler, die radicaler is en geen enkel probleem ziet in schulden, evenals de invloedrijke MMT econoom Stephanie Kelton in haar bestseller The Deficit Myth. Warren ziet (nog) geen gevaar van inflatie en hogere rente. Als er meer geld in omloop komt of wordt gepompt, zou het minder waard worden. De waarde van geld wordt echter bepaald door wat je ermee kunt (kopen). Als prijzen niet stijgen houdt het zijn waarde. Hij is echter geen voorstander van het weggeven van geld in een gratis basisinkomen, omdat mensen dan niet meer zouden willen werken.
Hoe lang kunnen de overheidssteun en investeringen doorgaan? Records zijn al ruimschoots overschreden. “We begrijpen allemaal heel goed dat overheidsschulden weer moeten dalen in de komende jaren, Maar… zonder deze maatregelen zou de schade nog groter zijn. De kern van goed schuldenbeheer is economische groei. En deze maatregelen moet je juist zien als investeringen om die groei mogelijk te maken,” aldus de voorzitter van de Eurogroep Pascal Donahoe in een interview in de NRC van 17 feb. Hij geeft geen antwoord op de vraag of hij een plan heeft om de schulden terug te brengen, afgezien van investeren in economische groei. Maar hoe lang kan die groei doorgaan? Grenzen aan de groei was de titel van het roemruchte rapport van de Club van Rome in 1972. ‘Telkens meer, meer, meer is volkomen onredelijk’, luidt de kop boven een interview met Vaclav Smil, de favoriete denker van Bill Gates (Volkskrant, 9 jan. over zijn boek Growth). “Hij ziet niet veel plaats meer voor groei… want de aarde kan het niet ondersteunen… Er moet een grens komen.” Hij pleit voor discipline. De coronacrisis biedt gelegenheid voor oefening. Hieraan valt toe te voegen dat nu investering in kwalitatieve groei nodig is, in ene groene, circulaire economie die de aarde ontlast. Werk genoeg aan de winkel.
Het probleem is volgens Rutger Classen, hoogleraar politieke filosofie en economische ethiek te Utrecht en Kees Cools van de afd. Public Governance Universiteit Tilburg “het onbegrensde rendementsstreven van de aandeelhouders. Daar durven bedrijven vrijwel nooit nee tegen te zeggen. Dat brengt steeds hogere maatschappelijke kosten met zich mee die afgewenteld worden op de samenleving. Dat varieert van belastingontwijking en gebruik maken van wereldwijde kinderarbeid…, vervuild water, verlies van biodiversiteit en de klimaatcrisis” (‘Het is klaar met het kapitalisme dat vooral de aandeelhouder dient’, Volkskrant 16 feb). Het is duidelijk dat de rol van de vermogende elite en de kloof met het merendeel van de bevolking dient te veranderen.
Een ander aandachtspunt is waar het geld terecht komt. “Van al het extra geld bleef de afgelopen twaalf jaar wel een heel groot deel in de financiële sector hangen. Daar maakte het vooral aandeelhouders, vastgoedeigenaren en andere kapitaalbezitters rijk. De meeste ‘Nieuwe Keynesianen’, waartoe Blanchard behoort, spreken zich uit tegen die ongelijkheid. Maar of ze zich hard genoeg maken voor een andere aanpak? Mosler en zijn MMT gaan er op hun beurt van uit dat de de inflatie en de financiële markten aan de leiband kunnen houden. Zolang de prijzen niet hard stijgen lijken verkiezingen amper nodig: we kunnen èn gratis gezondheidszorg hebben, èn een green deal, èn de vermogenden blij maken met een belastingverlaging… Een gewaagde gok. Wie betaalt de rekening als het onverhoeds anders uitpakt?,” schrijft Haegens, die zoekt naar de nuance. Daarvoor lijkt in een crisis geen gehoor te zijn (Volkskrant 18 feb).
Hoe dan ook, het ziet er naar uit dat toekomstige generaties o.m. worden opgezadeld met een haast onbetaalbare schuldenberg, een bedreigd en vervuild milieu en een grijze golf van in toenemende mate hulpbehoevende ouderen die hoge kosten met zich meebrengen. Zijn de problemen oplosbaar? Is een groen circulaire en klimaatneutrale economie haalbaar binnen de noodzakelijke termijn, die de tikkende tijdbom stelt? De druk op het milieu wordt vergeleken met een tijdbom. We spelen hoog spel. Het ziet ernaar uit dat we va banque alles op alles moeten zetten om te redden wat er te redden valt. De cost gaat voor de baat uit, luidt een oud principe. Je moet schieten om te scoren en investeren voor de return of investment. Daarbij dient het geld niet in de zakken van de rijken te verdwijnen, maar in de gestelde algemene doelen te worden geïnvesteerd voor een betere wereld voor iedereen. De jeugd heeft voor alsnog geen riant toekomstperspectief. Maar het kan verkeren. Het is aan ons om de bakens te verzetten, de gevaren het hoofd te bieden en de crisis te keren met alle beschikbare middelen.