Perspectieven om de toekomst te verkennen

Civis Mundi Digitaal #108

door Erwin van de Pol

Mijn hoogleraar wijlen Maarten Brands (1933-2018) hield ons geschiedenisstudenten regelmatig voor: “U leert hier de geschiedenis te onderzoeken, over de toekomst zijn wij allen even deskundig.” Wat kunnen we weten over de toekomst? Is die in enigerlei mate te voorspellen of helpt een methodische verkenning? Sommige astrologen lijken ervan overtuigd dat de toekomst zo statisch is dat je die voor categorieën mensen in kaart kunt brengen, het staat in de sterren geschreven. Er zijn ook wetenschappers en/of futurologen die ons waardevolle en intrigerende perspectieven geven om te kijken naar de toekomst.

We beginnen met een concreet voorbeeld uit de ambtelijke en wetenschappelijke praktijk. In 1990 stelde staatssecretaris Enneüs Heerma (1944-1999) van Volkshuisvesting de vraag hoe het zat met de kwaliteit van het woonmilieu in de toekomst. Concreet, over 25 jaar in 2015. Geen van zijn ambtenaren wist het antwoord, hoewel zijn departement deels een geoliede beleidsmachine was die bergen nota’s ophoestte. Dat was toen nog bestuurlijk een belangrijk thema, volkshuisvesting, goed voor een Directoraat-Generaal waar honderden ambtenaren werkten.

Op 14 november 1990 kwam de top van het departement in het Kurhaus in Scheveningen bij elkaar met een aantal belanghebbenden voor een seminar over de kwaliteit van de gebouwde omgeving in 2015. Ik mocht als jong ambtenaar het seminar organiseren, voorzitten en de redactie voeren over het boek dat naar aanleiding daarvan is verschenen, Woonmilieu in perspectief. De kwaliteit van de gebouwde omgeving in de toekomst.[i]

Zes wetenschappers, zo’n beetje de top van het vak toen, waren uitgenodigd voor bespiegelingen over zes thema’s. Drie sociologische beschouwingen voor 2015 waren eerst aan de beurt. Daarna kwamen vervolgens de stad, het suburbane woonmilieu en het platteland aan de orde op zowel de toogdag als wat later in de volgorde in het boek.

Ergens in 2015 schrok ik op een nacht wakker en herinnerde mij het boek uit 1991. Ik pakte het uit de kast en begon uit nieuwsgierigheid te lezen. Het grootste deel van het hooggeleerde schrijven en verrekijken kunnen we gevoeglijk in de prullenbak gooien. Op de eerste sociologische beschouwing van de dag en het boek na, vooral ook omdat juist de noties uit die inleiding de bedoelde houdbaarheid tot minstens 2015 hebben gehaald en ook nu in 2021 nog daadwerkelijk kunnen worden herkend.

Hilda Verwey-Jonker (1908-2004) was de sociologe van dienst die wij postuum kunnen eren. Zij was een gerenommeerd wetenschapper en SDAP/PvdA politica, onder andere Eerste Kamerlid. Verwey-Jonker was de eerste Nederlandse sociologe ooit die promoveerde. Haar keurmerk en constant wapenfeit was groepen zichtbaar maken die eerder onopgemerkt bleven. Dat deed ze als wetenschapper, als politica en in haar persoonlijk leven. Ze kreeg voor haar verzetswerk in de oorlog de Yad Vashem-onderscheiding. In 1971 stelde zij voor het woord gastarbeider of immigrant te vervangen voor allochtoon om het blijvende karakter te onderstrepen. Dat woord willen nu niet meer, toen was het emancipatorisch bedoeld.

Zij zette in 1990 de sociale omgeving voor de woningbouw voor 2015 kort en helder op een rijtje. In het kort volgt hier haar idee, nu mogen met recht zeggen: haar visie.

In 2015 zullen grote emigratiestromen uit het dan nog steeds gedestabiliseerde Oost-Europa onze kant blijven opkomen. De instroom van Islamieten (toen met een hoofdletter ) zal naar te verwachten nog verder toenemen. Werken zullen ze uiteraard wel en ook de taal zullen ze wel leren. Maar zelfs twee generaties na nu (dat was dus 1990) zullen ons stelsel van normen en waarden, op punten waar dat in conflict is met het hunne, blijven afwijzen en misschien zullen ze zich er nog sterker tegen gaan afschermen dan nu het geval is. Dat heeft te maken met groepsvorming en met de afstand tussen hun culturele tradities en de onze. Zodra er grote groepen zijn uit één land of streek en met één godsdienstige achtergrond, vindt er groepsvorming plaats die in een vreemde omgeving sterker bindt dan misschien thuis het geval is. Zeker als de normen en waarden van de ontvangende samenleving haaks staan op die ze van huis hebben meegekregen. Emancipatie betekent dan dat ze zich in bepaalde opzichten los zullen maken van hun oude vaderland. Maar ook dat ze zich los maken van onze culturele waarden en hun eigen gemeenschap gaan opbouwen en een nieuwe ‘zuil’ gaan vormen in onze grotendeels ontzuilde samenleving.

Tot zover Verwey-Jonker in 1990. Nu geen al te opvallende analyse, toen een steen in de vijver. En over de gevolgen voor de woonomgeving meldde Verwey-Jonker in het debat na haar inbreng, dat we in sommige steden om die redenen een kasbah zouden krijgen van Islamieten, die bij elkaar en in elk geval rond een moskee zouden willen wonen met eigen scholen en winkels voor degenen die zich niet via het onderwijs hoger op de maatschappelijke ladder zouden gaan ontwikkelen. Ze voorspelde onder meer woningen met aparte vrouwenvertrekken. Geen probleem, die kasbah met aparte vrouwenvertrekken, hun goed recht volgens Verwey-Jonker zolang het maar geen afbraakwoningen zijn. Afsluitende boodschap voor de ambtenaren die erover gingen op het congres (en in het boek): We zullen in de komende 25 jaar met dit soort problemen te maken krijgen en het is beter er maar vast op voorbereid te zijn.

Er volgde een stevige discussie die zich de hele dag voortzette, ook verwerkt in het boek. Hoe merkwaardig dat nu ook lijkt, dit was niet iets wat je zomaar zei in 1990. Zeker niet voor een PvdA politica. In gesprekken met mij rond het seminar voegde ze er nog een bijbelse metafoor aan toe: “Het zijn hier de vleespotten van Egypte. Immigratie is van alle tijden en jullie hebben dat als ambtenaren niet in de gaten.”

 

Lange termijn

Verwey-Jonker’s onverbiddelijke en uiteindelijk na jaren logische beschouwingen, destijds in 1990 na een rijk leven vol ervaringen uit de losse pols gepresenteerd, roept de vraag op: Hoe kijk je effectief en met succes naar de toekomst? Het voorbeeld van Verwey-Jonker leert, zeker in relatie tot de glazen bol perspectieven van de andere vijf wetenschappers uit het boek Woonmilieu in perspectief. De kwaliteit van de gebouwde omgeving in de toekomst, dat je het na jaren op een weloverwogen wijze bij het goede eind kan hebben.

Misschien is het ook beter de vraag te stellen: Hoe kijken we naar lange termijn ontwikkelingen? Daarbij helpt de geschiedwetenschap zeker, in weerwil van de bevinding van Maarten Brands. De voorman van de Franse school van de Annales historici, Fernand Braudel (1902-1985) onderscheidde drie tijdlagen in de geschiedenis[ii]. De geografische tijd met langzame veranderingen is de basis van de analyse. De tweede tijdlaag gaat over de wordingsgeschiedenis van de instituties. De derde is die van de gebeurtenissen.

De histoire de la longue durée met haar onvermijdelijke, decennia nemende veranderingen, bijvoorbeeld vanwege de altijd weer terugkerende klimaatwisselingen en andere veranderingen in de natuur, bepaalt de tweede tijdlaag, die van de sociaal-culturele veranderingen via instituten als staat, religie en bedrijven. Die proberen zich aan te passen aan de “geschiedenis van de lange duur”. Concreter, het bestuurlijk systeem is een gevolg zijn van de omstandigheden van het landschap. Braudel legt zijn model uit aan de hand van de persoon van Filips II en de geschiedenis van de Middellandse Zee rond de zestiende (overgangs)eeuw, maar een mooi voorbeeld zijn onze oudste democratische instituten, de waterschappen.[iii] Het land, in de zin van de grond, en haar geografische omstandigheden vragen in de loop van de tijd dringend om een passende bestuursvorm. De derde tijdlaag is die van gebeurtenissen, de politiek-bestuurlijke individuele geschiedenis van beslissers, kortom de korte termijn. Dragen we mondkapjes of niet?

De drietrapsmotor van de tijd met structuren, conjuncturen en gebeurtenissen leent zich voor een projectie op de toekomst. De geschiedenis leert ons denken langs langere lijnen, de gebeurtenissen leren ons weinig tot niets als het slechts incidenten zijn. Het worden symptomen als we in het bredere perspectief van de tijd zetten.

 

Tijdlagen

Neem de perceptie dat veel mensen het decennium voor de coronacrisis als een gecompliceerde tijd kwalificeerden. Als je kijkt naar losse gebeurtenissen zeker, maar over de lange termijn wordt de stelling lastig houdbaar, zelfs grotesk.

Los van het feit dat tijd op zichzelf niet gecompliceerd kan zijn, was het coronavrije paradijs van zeg 2019 (lang geleden alweer …) welvarender dan ooit. Nooit was de levenskwaliteit wereldwijd groter. Toch werd ook die tijd door velen als moeizaam ervaren. Terwijl mijn ouders, bijna honderd jaar geleden geboren, als kleuter een crisis kenden waar die van na 2008 in de verste verte niet op leek en daarna pubers waren tijdens een wereldoorlog die alle andere oorlogen in de schaduw stelt. Vervolgens werd mijn vader uit Lutjebroek geplukt en op de boot gezet om aan het andere eind van de wereld een bitter koloniaal conflict uit te vechten. Toen hun zoon eind jaren vijftig geboren werd, stond de wereld nog steeds overal in brand vanwege die dekolonisatie. Als grootouders zagen ze in de jaren tachtig dat honderden miljoenen werden bevrijd uit het juk van decennia dictatuur, linkse in Europa, rechtse in Zuid-Amerika. Corona hoefden ze gelukkig niet mee te maken.

Zo kijken naar tijd levert een ander perspectief op. Een voorbeeld, het label “Het Nieuwe Werken”. Zo heette voor de coronacrisis de vrijheid om overal te werken. Maar die was er al eeuwenlang. Grote verandering was dat ergens in de tweede helft van de negentiende eeuw mensen zo gedomesticeerd raakten, dat ze zich mak lieten opsluiten in kantoren en fabrieken. In het licht van de geschiedenis van de mensheid niet veel later, ruim honderd, honderdvijftig jaar, hebben we het over “het nieuwe werken” als mensen de keuze hebben om niet in een kantoor te werken. Terwijl het dus gaat om het oude werken, zoals mensen eeuwenlang samen hun arbeid hebben uitgevoerd, namelijk daar waar werk is en het uitkomt. De coronacrisis heeft ons dus weer meer een zetje gegeven naar het oude normaal van onze (over)grootouders.

Het is net als met de autoluwe of autovrije stad. Dat is niet iets nieuws voor de toekomst dat we als bijzonder moeten beschouwen en we moeten koppelen aan ingewikkelde woorden als energietransitie. Die stad was autoluw tot vijftig, zestig jaar geleden en autovrij sinds haar ontstaan tot ergens rond 1910. De autovolle stad is de huidige uitzondering in de geschiedenis.

Terug naar het visioen van Verwey-Jonker, de immigratiestroom. Dat is geen incident, geen op zichzelf staande gebeurtenis. De huidige problemen met immigratiestromen zijn problemen van de tweede tijdlaag, de instituties, voortgekomen uit de ontwikkelingen (onder andere overbevolking) in de eerste tijdlaag van de “geschiedenis van de lange duur”. Deze problemen zijn geen incident, maar hebben wortels. Onze bestuurlijke en politieke antwoorden daarop zijn tijdsbepaald, want onderdeel van de “evenementen” geschiedenis. Velen lijken in die laatste, derde tijdlaag de andere tijdlagen te ontkennen. Wat let onze bestuurders om op lange termijn naar ontwikkelingen te kijken en mensen in de samenleving daarin mee te nemen?  Veilig alles wegzetten in beleidsnota’s gaat niet werken. Alle leegstaande ruimtes mobiliseren voor vluchtelingen op de lange termijn ook niet. Schreeuwen in een sportzaal brengt ons eveneens niet veel verder.

Kijk naar de langere termijn. Uit de losse pols op basis van kennis, ervaring en gevoel duiden wat er gebeurt en wat er daarom aan zal komen over enig decennia, levert inzicht op. Zo leert het gelijk van Hilda Verwey-Jonker. Daar kunnen veel bestuurders nog wat van leren.

In het geval van Verwey-Jonker was haar analyse een logisch eindpunt van het decennialang opdoen van kennis en inzicht op het thema gecombineerd met een talent voor vrijdenker en non-conformisme. En, dat is heel belangrijk, het was geen gevolg van liniair denken. Een vorm van denken zoals in veel ambtelijke organisaties usance was of soms zelfs nog is.

Als voorbeeld deze redenering: help, onze gezinnen trekken weg, roept de wethouder. Er moeten de komende jaren gezinswoningen  bij, meent hij, want veel gezinnen zijn geïnteresseerd in wonen in de gemeente. Maar vertrekkend Rijksbouwmeester Floris Alkemade maakt in een interview het rekensommetje dat er in ons land twee miljoen gezinnen zijn en vijf miljoen gezinswoningen. [iv] En dat er heel wat van die gezinswoningen rond 2030 vrij komen door sterfte onder ouderen en dat het aantal éénpersoonshuishoudens verder zal toenemen. Daar gaan we weer ... De wethouder met zijn perspectief van één of twee Collegeperiodes van vier of acht jaar en zijn beperkte blik vanuit de institutionele tijdlaag bestuurt en beslist vanuit een vertroebeld, liniair toekomstbeeld.

 

Toekomstverkennen

De futuroloog Peter van der Wel noemt dat lineaire denken ‘hier en nu bijziendheid’. Samen met mede futuroloog Freija van Duijne schreef hij een inzichtelijk boek met de titel Toekomstverkennen. Het is een titel die de lading helemaal dekt.[v] Interessant is ook dat toekomstverkennen één woord èn een werkwoord is.

Het korte termijn denken maakt dat we veel sluimerende ontwikkelingen niet zien. Inderdaad, de ‘zwarte zwanen’ van Taleb. Voor degenen die het niet weten wat met een ‘zwarte zwaan’ bedoeld wordt, dat is een gebeurtenis met een zeer grote impact die niemand van tevoren heeft zien aankomen, maar achteraf wel voorspelbaar en volkomen logisch lijkt.[vi] De vader van het begrip,  de wiskundige Nassim Nicholas Taleb, benadrukt daarom juist de onvoorspelbaarheid van zwarte zwanen.[vii]

Het boek van Van der Wel en van Duijne gaat over toekomstverkennen en niet over toekomst voorspellen, dat is een wezenlijk verschil. Het boek is gericht op bedrijven en organisaties, maar bevat genoeg stof tot overpeinzing voor ook buiten deze domeinen. Systeemdenken is de sleutel volgens de auteurs. Het overgrote deel van het boek gaat vervolgens over de gereedschapskist van de futuroloog. Daar geven de auteurs veel praktische tips voor het verkennen van de toekomst. Naast klassiekers als scenariodenken komen er een groot aantal andere methodes voorbij. Zelfs science fiction is een bron. Het voert te ver om hier alles in beeld te brengen, maar voor wie hongerig is naar de toekomst, maakt het hopelijk nieuwsgierig.

Eén belangrijke boodschap uit het boek wil ik met name in beeld brengen in dit tijdsgewricht. De auteurs schrijven dat toekomstverkennen navigeren is op een grote onbekende oceaan. Ze houden een warm en overtuigend pleidooi voor een pioniersgeest om de horizon van die oceaan te verkennen. Constant open staan voor nieuwe interpretaties, voor nieuwe verhalen en oplossingen zijn voor Van der Wel en Van Duijne een voorwaarde voor inzicht in en over de toekomst. Mensen die dit in zich hebben voelen zich volgens hen ongemakkelijk in een cultuur met veel taboes.

En juist de taboes lijken in deze tijd toe te nemen. Vrijdenkers staan onder druk in de twitterstormen die dagelijks over het land trekken. Laten we hopen dat er voldoende pioniersgeest in de maatschappij over blijft om open en vruchtbaar te kunnen kijken naar de toekomst.

Maar er is hoop. De waarheid over wie er gelijk krijgt met voorspellingen en/of verkenningen over de toekomst komt altijd boven. Als je maar lang genoeg leeft en geduld hebt.

 



[i] Woonmilieu in perspectief. De kwaliteit van de gebouwde omgeving in de toekomst; redactie drs. E.M. van de Pol (DGVH)); Delwel 1991, ISBN 90-6155-457-8

[ii] Zie oa The historian at work; ed. John Cannon, George, Allen & Unwin 1982, ISBN 0 04 901025 5; blz. 188-201 

[iii] De Middellandse zee delen 1,2 en 3; Fernand Braudel, Contact 1992, ISBN 90 254 6966 3

[iv] Eigen Huis magazine, maart 2021, jrg. 47

[v] Toekomsverkennen. Het ultieme denken in organisaties; Freija van Duijne & Peter van der Wel, Scriptum 2019, ISBN 978 946319 1807/NUR 801 - Management

[vi] De Zwarte Zwaan De impact van het hoogst onwaarschijnlijke; Nassim Nicholas Taleb, Nieuwezijds 2012, ISBN 9789057123672

[vii] De term is ontleend aan een ontdekkingsreis. Europeanen ontdekten in Australië zwarte zwanen, een diersoort waarvan ze dachten dat die er niet konden zijn, maar waarvan het bestaan toch achteraf ook wel logisch leek.