Democratische transformatie
Deel 1: Biografie en hoofdthema’s: democratische planning

Civis Mundi Digitaal #108

door Piet Ransijn

Over Karl Mannheim, Diagnose van onze tijd en Man and Society in an Age of Reconstruction.

https://haagsebeek.nl/actueel/events/online-workshops-digitale-transformatie-hoe-doe-je-dat

 

We leven in een tijd van crisis en transformatie. Het is de moeite waard om te lezen wat er eerder is geschreven over dergelijke tijden en er lering uit te trekken door bij grote sociologen, filosofen en economen te rade te gaan en voor bij te gaan aan de waan van dag en de retoriek van politici. De titel Man and Society in an Age of Reconstruction wekt de indruk relevant te zijn voor onze tijd. Hetzelfde geldt voor Diagnose van onze tijd. Ook al was die tijd zo’n tachtig jaar geleden, de socioloog Karl Mannheim is vandaag de dag nog altijd relevant.

Democratische planning plaatst hij tegenover laissez-faire-kapitalisme. Dat bleek niet in staat maatschappelijke problemen en crises op te lossen en de samenleving ‘bijeen te houden’ en gaf mede daardoor aanleiding tot totalitaire tendensen. Het laissez-faire-kapitalisme is enigszins te vergelijken met het neoliberalisme. “Een laissez-faire beleid... is niet goed genoeg om in een hoog-industriële samenleving de economische en culturele conjuctuur op peil te houden... De werkelijke problemen blijven onopgelost” (P. Thoenes, in H. Goddijn e.a., Geschiedenis van de sociologie, p 246). Dat geldt bijv. voor problemen als de toenemende ongelijkheid, verval van waarden, saamhorigheid en sociale cohesie, afgezien van crises en recessie.

“Er is vrijwel geen socioloog te vinden, die zo schrijft, wetend en geïnvolveerd, over de problemen, die ons vandaag voor alles bezig houden,” schrijft collega socioloog Thoenes (p 243).“De hernieuwde Mannheim-belangstelling valt samen met de opkomst van de macro-kritiek op de welvaartsstaat. Mannheims kritiek op haar voorganger, de liberale samenleving, hanteert categorieën, die weer aan de onze verwant zijn... Kortom, hij is zeer de moeite waard.” De relevantie van zijn kritiek geldt ook voor het hedendaagse neoliberalisme. “Het interdependente denken dat Mannheim voorstond, is actueel gebleven” (Hoofdfiguren uit de sociologie deel 1, p 186). Dat geldt ook voor zijn appèl op substantiële rationaliteit en democratisch geplande ‘sociale reconstructie’.

 

Eenzijdige functionele rationaliteit kan leiden tot gebrek aan zingeving en vervullende activiteit

Vergelijkbare productiewijzen bestaan nog steeds o.m. in Bangla Desh

 

Mannheim heeft in zijn Studies in Modern Social Structure - de ondertitel van zijn hoofdwerk - over enkele grondstructuren en –processen meer duidelijkheid proberen te geven. Hoofdthema’s in zijn werk zijn o.m.:

-  de rol van (democratische en christelijke) waarden en menselijke vorming en ontwikkeling,

-  de rol van substantiële rationaliteit, die overeenkomt met wat Max Weber waarde-rationaliteit noemde. Hij bedoelde daarmee een ‘systeem-doorbrekende’ benadering, terwijl functionele rationaliteit systeem-bevestigend is en middelen aanwendt voor kritiekloos geaccepteerde doelen.

-  het belang van (democratische) planning die vrijheid respecteert en garandeert,

-  wisselwerking tussen volk en elite, waaronder relatief onafhankelijke deskundigen.

Dit zijn thema’s die in hoge mate actueel zijn gebleven. Opvallend is de nadruk op democratie. Dit hangt samen met het feit dat Mannheim in 1933 moest uitwijken voor de nazi-dictatuur. Hij heeft dictatuur ervaren “als een geforceerd, in menig opzicht noodlottig antwoord op crisisverschijnselen” en “het falen van leidinggevende groepen” (Hoofdfiguren, p. 179). In zijn diagnose gaat hij daar verder op in. Om hem beter te kunnen begrijpen is het van belang zijn visie met zijn levenservaringen en sociale situatie in verband te zien. Volgens Mannheim dient het menselijk denken en bewustzijn in de sociaal-culturele context van zijn tijd worden beschouwd. Dit is een grondprincipe van de kennissociologie en de cultuursociologie, waarvan hij een van de grondleggers is.

 

 

 

Leven en werk

Karl Mannheim werd in 1893 geboren in Boedapest uit welgestelde joodse middenstanders. Zijn moeder was Duits, zijn vader Hongaars. Hij overleed in 1947 in Londen. Hij studeerde eerst filosofie aan de universiteit van Boedapest, daarna filosofie en sociologie in Berlijn bij de socioloog Georg Simmel. In 1915 raakte hij bevriend met de marxistische filosoof Georg Lukacs. Hij werd geen marxist, maar werd wel door het marxisme beïnvloed, onder meer wat betreft de samenhang van het bewustzijn en de cultuur met economische ‘onderbouw’, die Mannheim uitbreidde naar de hele samenleving, niet alleen de economie. Hij bestudeerde ook o.m. Dostojevski, Kierkegaard, Kant en Meister Eckhart. Zijn brede culturele en spirituele belangstelling ging aanmerkelijk verder dan het marxisme.

 

 

Mannheim als kennissocioloog

 

Duitse periode: vooral kennissociologie en cultuurfilosofie

Toen de kortstondige communistische dictatuur van Bela Kun in Hongarije ten val kwam, werd ook Mannheim als verdacht beschouwd door het reactionaire bewind en week hij na een semester in Freiburg bij de filosoof Heidegger uit naar Heidelberg. Daar ging hij bij Alfred Weber cultuursociologie studeren. Alfred was de jongere broer van Max Weber, die daar ook doceerde en later furore maakte. Mannheim werd Alfreds assistent en onderging de invloed van de gebroeders Weber. Hij raakte bevriend met Norbert Elias, die later zijn assistent werd, evenals Hans Gerth, de naaste collega van Charles Wright Mills, die indirect de invloed van Mannheim onderging. Ook Hannah Arendt volgde colleges bij hem en schreef een recensie van zijn baanbrekende werk Ideologie und Utopie.

Elias heeft in zijn memoires De geschiedenis van Norbert Elias over zijn Duitse periode een boeiend relaas geschreven. Daarin komt de briljante, progressieve en anti-hiërarchische Mannheim aan de orde in de context van die tijd in zijn controverse met de conservatieve en gevestigde Alfred Weber zonder dat Elias partij kiest, hoewel hij zich meer verbonden voelde met Mannheim als zijn naaste collega (Elias, p 121-134). De controverse ging over de betrekkelijkheid ofwel de  ‘sociale gebondenheid’ van het denken, waardoor het niet waardevrij kan zijn zoals de gebroeders Weber meenden. Volgens Elias kent het individu en zijn denken een ‘relatieve autonomie’ ten opzichte van de sociale situatie, cultuur en structuur. Mannheim had het over “Freischwebende Intelligenz”, een term ontleend aan Alfred Weber, bij wie de intelligentia vrijer leken dan bij Mannheim.

In Heidelberg schreef Mannheim Das Problem einer Soziologie des Wissens (1925) onder invloed van Marx en Max Scheler (Die Wissensformen und die Gesellschaft). Ook schreef hij een studie over Das konservatieve Denken. In 1925 trouwde hij met zijn Hongaarse medestudente Juliska Lang, een psychologe met wie hij samenwerkte bij het schrijven van zijn boeken, en werd hij Privatdozent. In Frankfurt kreeg hij een leerstoel sociologie aan de Goethe Universiteit aangeboden, onafhankelijk van de geruchtmakende neomarxistische Frankfurter Schule van Horkheimer, Adorno en Habermas. Elias ging met hem mee. “Naar de mening van Horkheimer, Adorno e.a. nam hij een te beschouwelijk standpunt in. Men verweet hem dat het hem aan strijdvaardigheid ontbrak... Mannheim was een stille, teruggetrokken figuur” (Hoofdfiguren, p 178).

Mannheim hield zich vooral bezig met “de existentiële achtergrond van het denken”, dat hij zag als “Seinsverbunden”, dat wil zeggen situatiegebonden. Hij noemde dit verband ‘relationisme’ om onder relativisme uit te komen (zie Lewis Coser, Masters of Sociological Thought, p 432, 436). Dit relationistische thema spitste hij o.m. toe op Das Problem der Generationen (1928). In Frankfurt verscheen een van zijn hoofdwerken: Ideologie und Utopie / Ideology and Utopia: An Introduction in the Sociologie of Knowledge (1929, 1936). Ideologieën zijn “gedachtenstelsels gericht op het behouden van de sociale orde. Complexe denkbeelden daarentegen, gericht op verandering van de bestaande structuren, wilde hij utopisch noemen” (Hoofdfiguren, p 176-77). Hij gaat o.m. in op “de vooruitzichten van een wetenschappelijk [gefundeerde] politiek”, een kwestie die ook in zijn latere werk wat betreft planning en ‘sociale reconstructie’ aan de orde komt. 

Daarnaast hield hij zich bezig met de “macrosociologische analyse [...en] dieptepsychologische doorlichting van moderne massabewegingen” (p 178) in de context van de opkomst van het nationaal-socialisme. Tegenwoordig maken velen zich zorgen om het populisme, dat appelleert aan irrationele emoties en angsten, en om de ondemocratische maatregelen, die worden afgedwongen onder invloed van de coronacrisis en de angsten die daardoor worden opgewekt.

 

Karl en Julia Mannheim

 

Engelse periode: vooral toegepaste sociologie en democratische planning

Zoals gezegd moest Mannheim in 1933 uitwijken naar Engeland, zijn derde vaderland. “Hij zag nu dat in Engeland een democratie functioneerde... Dit maakte diepe indruk op hem” (Hoofdfiguren, p 181). Hij werd lector in sociologie aan de London School of Economics. In 1935 publiceerde hij in Leiden de eerste versie van zijn al eerder geschreven hoofdwerk Mensch und Gesellschaft im Zeitalter des Umbaus. In 1940 verscheen de uitgebreide Engelse versie Man and Society in an Age of Reconstruction, in 1943 gevolgd door Diagnosis of Our Time, een bundel lezingen en essays.

Het relatief open Britse universitaire bestel was meer begaan met ‘adult education’. Mannheim had oog voor het verband tussen democratie en opvoeding, onderwijs en vorming. Democratie is niet vanzelfsprekend maar gaat samen met een bepaalde ‘geestesgesteldheid’ en geestelijke waarden. “Geen democratie zonder ‘awareness’ voor negatieve tendenties die de tegenwoordige massademocratie bedreigen” (Hoofdfiguren, p 184). Maar ook voor positieve ontwikkeling en bewustwording.

Zijn filosofische interesse kreeg een meer pragmatische richting door de sociaal-pedagogische studies van John Dewey en George Herbert Mead en planmatige democratische planning. Hij kreeg ook meer “begrip voor het verband tussen maatschappelijke desorganisatie en desintegratie van de persoonlijkheid” (p 183), mede vanwege conflicterende groepen en waarden. “The problem of transforming man” kreeg steeds meer zijn interesse, mede onder invloed van zijn vrouw en de kring van Britse intellectuelen waarin hij zich bewoog.

“Gedurende de oorlogsjaren werd hij opgenomen in een discussiegroep, waarin christelijke denkers als T.S. Eliot [e.a....] de meest prominente figuren waren. Zonder zelf een christelijke geloofsovertuiging te aanvaarden, was Mannheim wel bereid het geloof als een sociaal bindmiddel van de eerste orde te zien, een onmisbare bron ook van ‘waarden’ die onze westerse cultuur in stand houden” (p 184). Dit is een hoofdthema in zijn Diagnose van onze tijd.

“In 1941 werd hij benoemd tot docent aan de The University of London Institute of Education, waar hij in 1946 een leerstoel in pedagogiek kreeg. Collega socioloog Emile Durkheim doceerde eveneens sociologie en pedagogiek en daarvoor filosofie. De verwantschap met Durkheim en Comte komt in zijn Engelse periode meer naar voren. De uitnodiging om directeur van de UNESCO te worden moest Mannheim wegens ziekte aan zich voorbij laten gaan. Hij overleed in 1947, na een reis naar de VS. Zijn vrouw en een aantal medewerkers hebben zijn nagelaten geschriften uitgegeven, o.m. Freedom, Power, and Democratic Planning (1950), Essays on the Sociology of Knowledge (1952), Essays on Sociology and Social Psychology (1953), Essays on the Sociology of Culture (1956).

 

   

 

Een integrerend en systeem-doorvorsend denker

Mannheim was een betrekkelijk onafhankelijk en veelzijdig klassiek socioloog, tevens (cultuur)filosoof en sociaal-pedagoog. Hij heeft zich de invloed van diverse stromingen eigen gemaakt: marxisme, democratisch socialisme, existentie-filosofie (Heidegger), historisme (Wilhelm Dilthey), fenomenologie (Edmund Husserl en Max Scheler), Amerikaans pragmatisme en (progressieve) christelijke visies. Hij was bij uitstek een geëngageerd en interdisciplinair denker. Hij had oog voor de betrekkelijkheid en sociale verbondenheid van onze visies en ideologieën. Dat belette hem echter niet de minst nadelige en meest effectieve inrichting van de samenleving te onderzoeken en na te streven. De droom van een intellectuelenrepubliek in Hongarije in 1918 werd wreed verstoord door de communistische staatsgreep van Bela Kun.

“Maar Karl Mannheim, die het allemaal uit de eerste hand meemaakt, zal het nooit vergeten” (Thoenes, p 224). Het werkt door in zijn concept van democratische planning door intellectuelen en wetenschappers. Voor (neo)marxisten was hij te afstandelijk en onafhankelijk, voor burgerlijke sociologen was hij te betrokken en te weinig conventioneel, ondanks conservatieve trekken in zijn denken, zoals zijn onmarxistische preoccupatie met waarden en religie. “Hij doet niet aan een heilsleer. Ook de wetenschap is maar een middel, ook de elite is maar een instrument, er is geen chiliastisch moment” d.w.z. de komst van een duizendjarig rijk (p 251).

Aan het marxisme ontleende Mannheim het belang van planning. Maar bij hem diende planning democratisch te zijn en niet totalitair of dictatoriaal. Democratisch toezicht op het functioneren van elites achtte hij onontbeerlijk om onderdrukking te voorkomen. Hij zocht een middenweg tussen laissez-faire en totalitair. In het proletariaat had hij weinig vertrouwen, gezien de beïnvloedbaarheid door in te spelen op irrationele emoties en het gebrek aan rationaliteit. “Het wilde niet erg met de bewustwording, en voor zover die er al was, was zij vaak emotioneel en niet economisch bepaald” (Thoenes, p 248).

Zijn hoop was gevestigd op de intelligentia, bij voorkeur degenen die systeem-doorbrekend konden denken in termen van substantiële rationaliteit en democratische planning in het belang van het hele volk. “Feedback en inspraak zijn de beste garanties voor het gezonde verstand [...en voor] het onder democratisch controle houden van elites... Niet-democratische, niet-planmatige, niet-wetenschappelijke oplossingen zijn waarschijnlijk riskanter” (Thoenes, p 250, 251). Laten we deze criteria gelden bij de huidige coronamaatregelen, dan zijn deze niet democratisch, wel planmatig en vaak niet of weinig wetenschappelijk onderbouwd. Veel maatregelen lijken meer symbolisch zoals mondkapjes, die het virus niet tegenhouden, of ritualistisch zoals handen wassen.

 

 

De spanning tussen democratie en overheidsplanning

De mate van overheidsinvloed en staatscontrole fluctueerde door de eeuwen heen (zie o.m. P.A. Sorokin, Social and Cultural Dynamics, p 501 e.v.). Ook in de moderne tijd staan overheidsingrijpen en laissez-faire vaak op gespannen voet met elkaar. Bij oorlogen en crises neemt overheidsingrijpen en centrale planning vaak toe, hoewel er ook anarchistische en revolutionaire tendensen kunnen zijn, die de overheid de kop in wil drukken. In de tijd van Mannheim leek overheidsingrijpen onvermijdelijk. Het laissez-faire kapitalisme slaagde er niet in de crisis te keren.

Mannheim zocht  “vanuit het gezichtspunt van een man voor wie vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de hoogste waarden waren” een middenweg, waarin hij probeerde “de principes van vrijheid en planning te verenigen” (1940, p 5, 8). Hij was zich bewust van de tendens “dat planning gemakkelijk gecorrumpeerd kan worden in dictatuur” en dat “de nieuwe vorm van politiek alleen kan slagen op een veel hoger niveau van bewustzijn” (p 6, 7). Bewustzijn in ruime zin: substantieel rationeel, dat wil zeggen systeem-doorbrekend, moreel en spiritueel.

“Sociale reconstructie van het sociale systeem berust niet op ongecoördineerde activiteit van individuen die door de krachten van de markt bij elkaar gehouden worden, maar op zelfbewuste planning... De huidige crisis vraagt om de ontwikkeling van een nieuwe wijze van denken waardoor substantiële rationaliteit de menselijke gang van zaken weer gaat leiden... Democratische planning is voor Mannheim... meer dan economische planning... Het moet leiden tot een re-integratie van mensen in zinvolle groepen... ‘Het probleem is hoe de onduidelijke massa’s en menigten in verscheidene groepen te organiseren’” (Coser, p 439). Door planning kunnen irrationele emotionele krachten in banen worden geleid en groepen op elkaar worden afgestemd.

“In een samenleving waarin massa’s neigen te domineren, kunnen irrationele impulsen die niet in een sociale structuur zijn geïntegreerd, hun weg forceren in het politieke leven. Deze situatie is gevaarlijk omdat het verkiezingsapparaat van een massa-democratie de deur opent voor het irrationele” (1940, p 63). De irrationele impulsen kunnen nl. worden gemobiliseerd door demagogen.

 

De volksvertegenwoordiging 

Wie plant en controleert de planner?

In een democratie (ook in een ‘particratie’ van elkaar bestrijdende partijen) worden leiders en bestuurders gekozen, die een elite van planners en organisatoren kunnen gaan vormen. De vraag is nu: hoe kan planning democratisch zijn en democratisch worden gecontroleerd? Met andere woorden: “Wie plant degenen die de planning doen? Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer deze vraag mij achtervolgt... Planners kunnen zich recruteren uit reeds bestaande groepen... Zijn het groepen... die door geleidelijke educatie hun rationele en morele capaciteiten zozeer hebben ontwikkeld dat zij niet alleen voor een beperkte groep maar voor de hele samenleving kunnen handelen en de verantwoordelijkheid daarvoor kunnen dragen?... De massa’s nemen altijd de richting, die de creatieve minderheden hen geven... Wie plant de planner?... Welke van de bestaande groepen zal ons plannen?” (1940, p 74-75). Dit kunnen we ons ook afvragen bij de coronamaatregelen van regeringszijde: Wie plant de regering?

Ziehier een cruciale kwestie in het werk van Mannheim. Hij neigt naar een sleutelrol voor intelligentia. “’In Boedapest in zijn tijd... zagen intellectuelen zichzelf als zelf aangestelde hoeders van de welbegrepen belangen van de hele samenleving... een zelfgekozen elite van behoeders van de rede en goed geïnformeerde moraliteit” (Coser, p 458). Zij kunnen o.m. fungeren als opinieleiders en politici van advies dienen, als ze zelf niet de politiek in gaan. In Diagnose van onze tijd kent hij een groot belang toe aan onderwijs en opvoeding. Ook richt hij zich tot religieuze leiders omdat (morele, spirituele en christelijke) waarden cruciaal zijn om mensen te verbinden in betekenisvolle groeperingen.

In Man and Society staat democratische planning centraal om totalitaire planning te voorkomen na het falende laissez-faire beleid dat de crisis niet kon keren. Onder planning verstaat Mannheim weloverwogen bewuste regulering van instituties op langere termijn. Interdependent denken en onderlinge verbanden zien is daarvan een belangrijk aspect. Planning vraagt ook bewuste controle om het niet uit de hand te laten lopen en te overdrijven in een verstikkende bureaucratische organisatie, waar Max Weber voor waarschuwde (1940, p 152-55, 163). “Planning is de reconstructie van een historisch ontwikkelde samenleving in een eenheid die steeds  meer perfect wordt gereguleerd vanuit bepaalde centrale uitgangspunten... De tijd van planning wordt gevolgd door een tijd van administratie” (p 193). Planning lijkt hier meer gericht op sociale verandering, administratie op bestuur en beheer.

 

http://www.parlement.brussels/wp-content/uploads/2017/04/PARBRU_19_06-Democratie_NL_08-compress%C3%A9.pdf

 

Planning van vrijheid en garanties daartoe

Bij Mannheim staat de spanning tussen planning en vrijheid centraal, die hij eveneens door planning wil vrijwaren van totalitaire controle. Planning kan vrijheid bestendigen en garanderen als deze vrijheid wordt ingepland en bewaakt door democratische controle. Het verschil tussen democratische en totalitaire organisatie is dat democratische planning bepaalde sferen en levensgebieden vrij laat en grondrechten en vrijheden in acht neemt en beschermt. Terwijl totalitarisme deze met de voeten treedt en gericht is op totale controle (zie Orwell, 1984 en het boek Rattenvangers van het onbehagen, resp. besproken in nr 103,104,107).

Mannheim gaat ook in op de rol van techniek, in het bijzonder van sociale technieken, die voor propagandadoelen en algehele controle aangewend kunnen worden. Techniek en bijbehorende organisatie bevrijden ons van afhankelijkheid van natuurkrachten die we proberen te beheersen. Techniek en organisatie geven echter ook een andere afhankelijkheid daarvan. Tegenwoordig zijn we bijv. afhankelijk van internet en vaak verslaafd aan sociale media. De surveillance technologie rukt op (zie CM 104).

“Is een ideaal geplande samenleving geen gevangenis?’’ vraagt Mannheim zich af in het laatste hoofdstuk ‘Vrijheid op basis van planning’. “Halfhartige technieken leiden tot de verslaving van de mensheid; volledig beschouwde en doordachte technieken tot een hoger niveau van vrijheid” (1940, p 369). ‘Halfharhartig’ lijkt later neer te komen op ongecontroleerd en inhumaan. ‘Doordacht’ komt neer op democratisch gecontroleerd, waarbij vrijheid wordt ingepland en gegarandeerd op beschermde levensgebieden. Bij de coronamaatregelen worden deze door grondrechten beschermde gebieden steeds meer gereguleerd en gecontroleerd. Een bedenkelijke ontwikkeling die geen vrijheid garandeert.

Democratisch gecontroleerde planning is ook vereist om te voorkomen dat “ongereguleerde massa instituties zo ondoordringbaar en oncontrolleerdbaar als de natuur” worden die we willen reguleren. Het is zaak “collectieve vrijheid veilig te stellen in overeenstemming met een democratisch erkend plan... met dien verstande dat het een orde betreft die de mensen zelf hebben gekozen... Een ongeplande kapitalistische [laissez-faire] samenleving is niet de basis voor de hoogste vorm van vrijheid... Wat betekent de vrijheid om je eigen levenfilosofie te kiezen en je eigen mening te vormen, als de sociologische mechanismen van onze samenleving onzekerheid, angst, neurosen creëren die ons verhinderen heldere en rationele beslissingen te nemen?” (p 376, 377). Volgens Mannheim heeft het falen van laissez-faire beleid totalitarisme in de hand gewerkt. Hij zet in op democratisch geplande vrijheid die vrijheden behoedt. Dat is nu hard nodig, nu vrijheden in het geding zijn, zoals voor de oorlog en daarna in zijn tijd.

Als instituties en waarden ongereguleerd tegen elkaar indruisen, kan dit wanorde met zich meebrengen, die vervolgens met harde hand wordt onderdrukt. Daarom is het zaak de samenleving adequaat te organiseren, instituties op elkaar af te stemmen en waarden te funderen en overeen te stemmen met basale, algemeen gedeelde waarden. Dat geldt ook voor de ‘sferen van vrijheid’, die zijn vastgelegd in mensenrechten en grondwettelijke vrijheden. Deze staan nu onder druk. Mannheim noemt “vrijheid van beweging, vrijheid van expressie, vrijheid van mening, vrijheid van vergadering, vrijheid van willekeur en verdraagzaamheid als speciale verplichtingen die tegemoet moeten worden gekomen in de nieuwe samenleving... [door] parlementaire controle over te brengen op een geplande samenleving... Planning onder gemeenschapscontrole, die beveiligingen incorporeert, is de enige oplossing bij de huidige stand van sociale technieken” (p 379, 380).

 

https://www.marketingfacts.nl/topic/beinvloedingstechnieken

 

Sociale technieken

Volgens Mannheim gaat sociale (dis)organisatie samen met (dis)organisatie van de persoonlijkheid, en gaat sociale verandering samen met bewustzijnsverandering van leden van de samenleving. Via zijn “interdependente” benadering onderzoekt hij de “interrelatie van sociologische en psychologische mechanismen” (p 119). Daarbij spelen diverse gebieden en factoren een rol: economie, politiek, onderwijs en opvoeding, cultuur en religie en de media. Hij richt zich ook uitvoerig op “het probleem van de transformatie van de mens” en de methoden en psychologische methoden die hierbij worden aangewend. Hij beperkt zich tot pragmatisme, behaviourisme en psychoanalyse, die in zijn tijd gangbaar waren. Deze benadering schieten volgens hem tekort [1].

In zijn Diagnose van onze tijd gaat hij in op het belang van paradigmatische, zingevende geestelijke ervaringen voor het bewustworden van waarden, die cruciaal zijn bij sociale verandering, zie deel 2. De rol van archetypen en spiritualiteit zien we ook in de analytische psychologie van Jung, naar wie hij verwijst, en de psychologische inzichten in de grote religies. Hij lijkt daar meer heil te zien dan in genoemde benaderingen, die nu voor een groot deel hebben afgedaan. De blijvende belangstelling voor meditatie en andere methoden van bewustwording vanuit religieuze en spirituele tradities lijkt de inzichten van Mannheim te ondersteunen (zie deel 2). Zijn psychologische interesse deelde hij met zijn vrouw, een psychologe die ook in psychoanalyse was opgeleid.

Hij vraagt zich af of “transformatie van extern gedrag de juiste weg is om te beginnen, of moeten we beginnen met de... transformatie van het individu?... Deze [eerste] methode verwaarloost de ‘hele persoon’ en... vervormt deze... De tweede methode... zou beginnen met innerlijke transformatie... Deze methode kan duidelijk alleen bij zeer weinigen, bij minderheden worden toegepast… De politieke, instititutionele, noch de economische mogelijkheden voor grootschalige veranderingen in educatieve methode zijn op het huidige moment aanwezig. De transformatie kan... eerst alleen bij pionierstypen gecreëerd worden” (p 223-225). Meer recente methoden van bewustwording kunnen echter momenteel nu wel in het onderwijs worden geïntegreerd als de politieke of collectieve wil aanwezig zou zijn. Dit zou de door Mannheim beoogde transformatie kunnen ondersteunen.

Zijn interdependente benadering “combineert bij iedere stap de transformatie van de samenleving met de transformatie van de individuele persoonlijkheid” (p 227). Hoe dat in zijn werk gaat is een andere kwestie, waar hij in de praktijk niet uitkomt. Het blijft bij een theorie van interdependente variabelen van bewustzijn, denken en sociaal gedrag en de intentie om “nieuwe mogelijkheden van de menselijke natuur te exploreren” (p 239).

 

https://www.marketingfacts.nl/topic/beinvloedingstechnieken

Sociale technieken

Vervolgens gaat hij uitvoerig in op “sociale technieken”. Daaronder vallen organisatie- en communicatiemethoden, die sinds zijn tijd een hoge vlucht hebben genomen. Hoger dan hij had kunnen dromen, als we internet en de sociale media in acht nemen. Deze scheppen ook een aantal uitdagingen. Mannheim heeft gezien wat de consequenties kunnen zijn van de combinatie van sociale technieken en totalitaire tendensen, die tegenwoordig actueel zijn. Massale beïnvloeding heeft ook weer een hoge vlucht genomen. Het is vaak moeilijk de juistheid van informatie, inclusief overheidsvoorlichting en mediaoptredens te beoordelen, gezien de complexe ontwikkelingen waarbij deskundigen elkaar tegenspreken en verstrengelde belangen meespelen.

Mannheim wijst op “lessen die een democratie zou kunnen leren van het gebruik van sociale technieken in totalitaire staten” (p 259). Het lijkt erop dat deze lessen eerder gebruikt worden om onze vrijheid te beperken dan uit te breiden, zoals Mannheim betoogde. De sociale technieken die hij bespreekt zijn deels ingehaald door de huidige (sociale) media en informatietechnlogie. Maar zijn inzichten in conformisme, gedragsbeïnvloeding en hoe deze gebruikt en misbruikt kunnen worden, zijn relevant en hoogst actueel gebleven. Dat geldt ook voor zijn appèl op democratische controle.

“Het belang van afstandscontrole... is frappant op het gebied van educatie en voorlichting... Autoritaire overdracht probeert geïsoleerde kwaliteiten, attitudes en gewoonten te ontwikkelen en pasklare informatie in te prenten, zodat de burger steeds meer ontvankelijk wordt om te reageren op  gecentraliseerde orders” en een onafhankelijk oordeel op te schorten (p 305). Een ander belangrijk en actueel punt is “de bewuste manipulatie van het emotionele element” (p 324). Zo’n emotie is bijv. angst. Positieve emoties zijn saamhorigheid en wederzijds respect, die onder druk staan in onze samenleving, waarin angst meer prominent aanwezig lijkt en wordt gevoed door massamedia.

 

 

Wordt democratisch toezicht nu steeds meer vervangen door politietoezicht?

Mannheim gaat uitvoerig in op het belang van democratische controle, die is bedoeld om “een garantie te geven tegen machtsmisbruik en de ontwikkeling van onverantwoordelijke dictators”. Voorkomen dient te worden dat “een van de partijen of een buiten-parlementaire groep zo sterk wordt dat deze het parlement kan overtreffen”. Dat lijkt nu het geval met teams van medische deskundigen.

Een ander aspect is dat “spontane consensus tussen tegengestelde groepen [bijv. partijen] wordt vervangen door rationele manipulatie van consensus” (p 332). Deze manipulatie heeft een keerzijde, met name bij machtsconcentratie bij één politieke partij. Dat geldt ook voor het uitruilen van intenties, beloften en programmapunten “om er het meeste uit te slepen” (p 333). Dit kan kiezersbedrog benaderen door bijv. beloften te doen en niet na te komen als dat een politicus beter uitkomt..

“Democratische controle moet ook behoeden voor een ander gevaar: massapsychologie... als een ongeorganiseerde massa wordt blootgesteld aan onberekenbare golven van emotie, in het bijzonder in tijden van crisis” (p 335). Publieke controle en institutionele beveiliging, bijv. door machtenscheiding, onafhankelijke rechtsspraak en nieuwsmedia dient dit in acht te nemen.

Volgens Mannheim kan ook het doel van een geplande samenleving democratisch worden vastgesteld en beter niet van bovenaf worden opgelegd, zoals bij veel coronamaatsregelen nu het geval is onder druk van de crisissituatie. Het gebrek aan rationele discussie en het verdacht maken van tegengestelde informatie van burgers en deskundigen neemt op internetsites zorgelijke vormen aan, waarover het laatste woord nog niet is gezegd. Mannheim heeft daar geen (pasklaar) antwoord op maar kan daartoe wel inspireren.

Tot zover een voorlopige indruk van de thematiek in het werk van Mannheim. In het volgende deel komen genoemde werken aan de orde, die opmerkelijk actueel blijken na een interpreterende vertaalslag naar ontwikkelingen in onze tijd, die enige gelijkenis, maar ook grote verschillen tonen met de zijne. In Diagnose van onze tijd (zie deel 2) staat de crisis en de constructieve rol van geestelijke waarden centraal. Hij brengt dit in verband met dictatoriale en democratische planning en legt uit hoe onzekerheid en tegenstrijdigheid op het gebied van waarden totalitarisme in de hand kunnen werken en hoe een zekere overeenstemming en bewustwording wat betreft fundamentele waarden en mensenrechten essentieel is voor het functioneren van democratische planning en controle. Hoe democratische controle het best in zijn werk kan gaan en georganiseerd kan worden, licht Mannheim niet duidelijk toe. Het is wel duidelijk, gezien de kamerdebatten die nu gevoerd worden en de val van het kabinet, dat er aan de parlenemntaire controle wel iets te verbeteren valt. 

 

Bijlage: transformatie van de menselijk gedrag volgens pragmatisme, behaviourisme en psychoanalyse

Pragmatisme spreekt hem aan omdat het erop gericht is om denken in praktijk te brengen en geen “barrièrre tussen denken en handelen” plaatst. “De fout van het pragmatisme, als product van de tijd van het liberalisme, is dat het alleen de activiteit van het induvidu in aanmerking neemt en niet ziet dat het individu slechts een deel van de activiteit en ervaring van de hele sociale groep vertegenwoordigt” (p 206, 209). Het gaat hem om interdependente sociale planning en organisatie van individue en samenleving op diverse gebieden.

Behaviourisme is gericht op gedragsverandering door meetbare conditionering. Individuen worden gezien als “afhankelijke schakels in een keten van handelingen”, voorbij gaand aan innerlijke motieven en de zin en betekenis daarvan. “De overeenkomst met het fascisme is onmiskenbaar. Niet dat behaviourisme fascistisch is, maar veeleer dat fascisme... in vergaande mate behaviouristisch is en de politieke wereld plant en verandert op het [gedrags]niveau van behaviourisme” (214-216).

Psychoanalyse is gericht op het begrijpen van onbewuste mechanismen, zoals verdringing, sublimatie, projectie, regressie, enz. “Gecompliceerde psychologische veranderingen worden gereduceerd tot een paar fundamentele wetten van de driftentheorie, zoals het lustprincipe, het realiteitsprincipe, de doodsdrift, enz.” (p 218). Een bepaalde sociale orde zou bepaalde neurosen, die deels worden verdrongen, in de hand werken. “Het individu dient te worden veranderd... door het zuiverende (catharsis) effect van wijs begeleide analyse... Wat ontbreekt is het pragmatische inzicht... dat een individu alleen kan veranderen als samen met deze onthulling van zijn kwetsuren een nieuwe pomgeving wordt gecreëerd waarin het bijgestelde, verhelderde individu op het juiste spoor kan blijven... Het ontbeert het sociologische inzicht in het sociale mechanisme dat onontbeerlijk is voor planning... hetgeen de sociale afhankelijkheid vertroebelt (p 219, 220).