Civis Mundi Digitaal #109
Bespreking van Bert de Vries, Ontspoord kapitalisme: Hoe het kapitalisme ontspoorde en na de coronacrisis kan worden hervormd (Prometheus, 2020) en Sander Heijne en Hendrik Noten, Fantoomgroei, waarom we steeds harder werken voor steeds minder (Business Contact, 2020)
De NPO-uitzending Scheefgroei in de polder [1] heeft aandacht besteed aan de gegroeide tweedeling in onze maatschappij, naar aanleiding van boek Fantoomgroei van Sander Heijne en Hendrik Noten. In een interview in De Volkskrant van 10 april door economieredacteur Koen Haegens naar aanleiding van de uitzending stelt Sander Heijne dat de inkomens van veel Nederlanders achterblijven bij de groei van de economie. “Harder werken voor steeds minder geld heeft te maken met scheefgroei en fantoomgroei... Doel moet zijn dat werken loont”. Vooral voor de middenmoot en de onderkant van de samenleving, die er vaak niet op vooruit zijn gegaan, ondanks de zogenaamde economische groei, terwijl topsalarissen exorbitant stijgen en de inkomensongelijkheid toeneemt. Voor miljoenen hardwerkende Nederlanders zijn een koophuis, een vast contract, een goed pensioen of ten minste een meegroeiend salaris niet meer vanzelfsprekend.
Een vergelijkbare vraag stelt Bert de Vries in zijn boek Ontspoord kapitalisme “Hoe komt dat het Westerse kapitalisme zich in de afgelopen halve eeuw zo heeft ontwikkeld dat de belangen van alle geledingen van de samenleving niet meer op een evenwichtige wijze worden gediend?”. In Civis Mundi #100 van vorig jaar juli is al aandacht besteed aan deze beide boeken. We willen hier naar aanleiding van de NPO-uitzending nog wat nader ingaan op de aanbevelingen in beide boeken.
De arbeidsmarkt verandert
Allereerst het boek van Bert de Vries. In de inleiding beschrijft hij de gunstige ontwikkeling van de welvaart in de jaren vijftig en zestig en de opbouw van de verzorgingsstaat. Na de oliecrises en de stagflatie van eind jaren zeventig krijgt Nederland te maken met een groeiende internationale concurrentie en verliest het een aanzienlijk deel van zijn industriële bedrijvigheid. De omschakeling naar een diensteneconomie gaat traag en als gevolg van het banenverlies wordt er een groot beroep gedaan op de sociale voorzieningen. De arbeidsongeschiktheidsregeling (WAO) wordt onhoudbaar met één miljoen ontvangers. Om het sociale stelsel weer in balans te brengen volgt in de jaren tachtig het “no-nonsense” bezuinigingsbeleid van de kabinetten Lubbers. Geheel in de tijdgeest van de jaren negentig trekt de overheid zich vervolgens via privatisering en marktwerking terug uit sectoren als de telecom en openbaar vervoer, plaatst ook het onderwijs, volkshuisvesting, en de gezondheidszorg op afstand. Eind jaren negentig gaat het weer goed met de BV Nederland, maar de wereld is intussen veranderd.
Niet alleen het arbeidsintensieve werk (zoals de textiel) maar ook veel hoogwaardige industriële werkgelegenheid is inmiddels verdwenen naar Zuidoost-Azië. Vervolgens brengt de IT-ontwikkeling de komst van de platformeconomie met portals en webwinkels die een directe bedreiging vormen voor de middenstand en de traditionele dienstverlening. Veel persoonlijke dienstverlening zoals banken en reisbureaus’ gaat online. Wat overblijft zijn een goed draaiende agrarische sector en een beperkt aantal bedrijven die veel exporteren. Daarnaast ontwikkelt zich een hoogwaardige kennisintensieve dienstensector waaronder de financiële dienstensector, de creatieve sector en de consultancy. De tweeverdieners in deze sectoren verdienen goed, en kunnen concurreren op de woningmarkt. Maar de werknemers in de schoonmaak, distributiecentra, supermarkten, en lagere overheidsdiensten, worden in toenemende mate op tijdelijke contracten aangenomen, kunnen geen huis kopen, en zijn aangewezen op de sociale huursector die volledig verstopt zit. Ook de privatisering levert niet altijd de verwachte efficiency op; wel vaak meer bureaucratie en regelgeving, om niet te spreken van de excessieve beloningen van bestuurders.
Financiële liberalisering
Tot de jaren tachtig was de bankensector sterk gereguleerd en mochten banken niet voor eigen rekening speculatieve transacties verrichten. In de jaren negentig volgt de liberalisering van de financiële markten mede om ruimte te scheppen voor nieuwe financiële producten die voorzien in risicospreiding zowel in de breedte (verdeeld over meerdere partijen) als in tijd (opties op stijging of daling van onderliggende waarden). Hypotheekcondities worden verruimd en de hypotheken worden verpakt en verhandeld als beleggingsproducten. Door al die nieuwe technieken werd de markt steeds minder transparant en werd het moeilijker om de echte risico’s in te schatten. Zolang de algemene trend positief was, ging het allemaal goed. Toen in 2007 de rente even steeg en de huizenprijzen in de VS daalden bleken veel van die hypotheekpakketten waardeloos en durfden banken onderling niet meer voor elkaar in te springen. Overheden moesten met enorme sommen verhinderen dat het hele financiële stelsel instortte. Toen de economie na een diepe recessie weer opklom hernam de financiële sector weer zijn oude praktijken met dikke salarissen en hoge bonussen.
De eurozone
Parallel aan deze ontwikkelingen was de EU uitgebouwd tot een vrijhandelszone met een eigen munt, de euro. Om toe te treden tot de eurozone werden aan landen eisen gesteld met betrekking tot begrotingstekort en staatsschuld. Om politieke redenen is daar echter weinig van terechtgekomen en konden de Zuid-Europese landen na toetreding veel goedkoper geld lenen op de internationale geldmarkt dan voordien. Zo stegen de lonen in Griekenland tussen 2000 en 2007 met 40% terwijl het loonpeil in Duitsland en Nederland vrijwel gelijk bleef. Daardoor verslechterde de concurrentiepositie van de zuidelijke landen. Na de financiële crisis moesten ook die landen hun banken redden en groeide de staatsschuld tot onbeheersbare proporties, vooral in Italië en Griekenland. De Europese Centrale Bank (ECB) redde uiteindelijk de euro door in ruime mate staatsschulden op te kopen, waardoor de rentes daalden en de schulden weer draagbaar werden. De rente in de hele eurozone en de VS was overigens al enige tijd trendmatig gedaald, vermoedelijk door de sterke productiviteitsgroei ten gevolge van globalisering en IT-revolutie. Om deflatie te voorkomen, brachten de centrale banken nog extra geld in de markt door niet alleen staatschulden maar ook bedrijfsobligaties op te kopen. Het had allemaal weinig effect op de inflatie, die uitzonderlijk laag bleef. Wel zijn de prijzen van aandelen en van onroerend goed door de lage rente enorm gestegen.
Tweedeling
In het eerste deel van zijn boek schetst de Vries bovengenoemde ontwikkelingen en in het tweede deel volgt hij de gebeurtenissen op de voet, vanaf de financiële crisis in 2008 tot de Coronacrisis in 2020. Als we de afzonderlijke observaties in zijn boek bij elkaar zetten dan zien we twee grote lijnen:
Er is geen zichtbare werkeloosheid in Nederland maar een groeiend deel van de bevolking bouwt met flexwerken en als zzp’er geen bestaanszekerheid op.
De bovenlaag van de bevolking profiteert wel van hogere inkomens en daarboven ook van vermogenswinsten op beleggingen en het eigen huis. Het aantal miljonairs groeit in Nederland, net als het aantal miljardairs in de wereld. Waar de inkomens en vermogensbelastingen in de jaren na de tweede wereldoorlog hoog waren, zijn de belastingen sindsdien stapsgewijs verlaagd. De onderlinge belastingcompetitie tussen landen om bedrijven een gunstige vestigingsplaats te bieden heeft geleid tot een ‘race-to-the-bottom’. Ook kunnen de echt vermogende particulieren nog steeds prima terecht in Monaco.
De eurozone is verdeeld geraakt tussen landen met een positief handelsoverschot zoals Duitsland en Nederland en landen met een negatief saldo en een groeiende staatschuld zoals Frankrijk en Italië. Het was ooit de bedoeling dat landen met een positief saldo dat zouden afbouwen door hogere uitgaven, maar daar hebben Duitsland en Nederland zich nooit aan gehouden. Omdat de afzonderlijke landen geen ruimte hebben om hun wisselkoersen aan te passen zijn de landen met een negatief handelsoverschot gedwongen via een interne devaluatie de tering naar de nering te zetten. Door de hoge overheidsuitgaven voor pensioenen die gebaseerd zijn op het omslagstelsel in die landen is die ruimte er echter niet. Frankrijk en Italië willen daarom af van de begrotingsregels.
Bert de Vries stelt voor om beide problemen op te lossen door de eurozone anders in te richten (landen weer een eigen euromunt te geven) zodat afzonderlijke landen meer ruimte krijgen voor een eigen wisselkoersbeleid. Daarnaast zou door publieke geldschepping – in tegenstelling tot de private geldschepping zoals nu gebeurt door de centrale banken in combinatie met de commerciële banken – extra geld beschikbaar kunnen komen van de overheid, die dat kan aanwenden voor collectieve uitgaven, bv. voor klimaatinvesteringen en voor een basisinkomen in aanvulling op het te lage loon (en ter vervanging van het toeslagencircuit). Zie ook CM #108 De Mythe van de staatsschuld.
Daarnaast zouden de belastingtarieven moeten worden verhoogd.
Fantoomgroei
Waar Bert de Vries een zakelijke toon voert, beschrijven Sander Heijne en Hendrik Noten dezelfde ontwikkelingen op een meer bevlogen manier. Naast de stelling dat een groot deel van de gezinnen niet delen in de toenemende welvaart, stellen ze ook de meer algemene vraag of de economische groei zoals uitgedrukt in het bruto binnenlands product (bbp) wel een goede maat is voor de welvaart, c.q. welzijn. En of de groei en verdeling van de welvaart niet ten koste gaat van de natuur. Ze bepleiten het gebruik van een breder welvaartsbegrip waarvoor ook nieuwe indicatoren zijn ontwikkeld zoals recent door het CBS [2].
Waar Bert de Vries vooral de politieke ontwikkelingen volgt (met op de achtergrond de technologische en economische ontwikkelingen), volgen de auteurs van Fantoomgroei vooral de invloed van de economische theorieën van Friedrich Hayek en Milton Friedman op de politiek en de Centrale banken, met een hoofdrol als ‘bad guy’ achter de schermen in Nederland voor Frans Rutten topambtenaar op het ministerie van Economische Zaken in de jaren 1973-1990. Echter, de liberalisering van de markten en het terugtreden van de overheid was niet een persoonlijk idee van sommige economen maar feitelijk onvermijdelijk. Het Keynesiaanse beleid was vastgelopen in hoge inflatie en geringe groei (stagflatie) en er was een breed besef gegroeid dat de overheden niet bij machte waren om de economie écht te sturen. De landen in het Oostblok waren daar een sprekend voorbeeld van.
Voor een samenvatting van het boek Fantoomgroei, zie CM#100. We gaan hier nog nader in op een aantal specifieke punten.
Waarde extractie of toevoeging?
Net als Mazzucato in De waarde van alles (zie CM #108) proberen ook Sander Heijne en Hendrik Noten een onderscheid te maken tussen ‘waarde-extractie’ (afroming door winstneming en speculatie) en ‘waarde-toevoeging’ (productieve investeringen). De financiële sector zou zich dan vooral bezighouden met waarde-extractie, terwijl de echte economie die producten en diensten levert, de ‘waardetoevoeging’ voor zijn rekening neemt, maar daarvan weinig terugziet. De meeste verdiensten dalen neer bij de goedverdienende bankiers en speculanten.
De voorbeelden van bedrijven die eigen aandelen inkopen en/of zich zwaar belenen komen ook in dit boek weer voorbij. Helaas is het zo dat als een bedrijf wat minder draait, maar wel over veel vermogen of onroerend goed beschikt, het alras slachtoffer wordt van een ‘private equity’ company die het bedrijf opkoopt en uitmelkt, zie V&D en HEMA. Voor bedrijven die een groot vermogen op de plank hebben liggen is het dus veiliger om eigen aandelen in te kopen en het geld zo veel mogelijk te lozen. Dat is de consequentie van de ondernemingsgewijze productie en het vrije aandeelhouderschap.
Natuurlijk is niet iedere waardestijging ook een echte stijging in ‘waarde’, denk aan de huizenprijzen die in een jaar met 10% kunnen stijgen. Maar het onderscheid tussen extractie en toevoeging is praktisch moeilijk operationeel te maken. Opties en derivaten hebben een functie voor risicospreiding, maar kunnen ook gebruikt worden voor speculatie. Maar dat kan ook met kaartjes voor een populair dancefestival.
Coöperaties
Maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn met het werk en inkomen. Veel werk is verdwenen naar lagelonenlanden. China, Taiwan en Korea zijn ons geëvenaard in technologische expertise. Het resterende werk is sterk gemechaniseerd en geautomatiseerd. Zie de landbouw waar nu 50.000 agrarische ondernemers met hun tractoren van anderhalve ton en hun combines het werk doen dat voorheen door miljoenen landarbeiders werd gedaan. We zijn nu een diensteneconomie die een behoorlijk niveau van algemene ontwikkeling en communicatieve vaardigheden vraagt.
Hoeveel van het oproepwerk zal blijven bestaan? Het werk van de ‘order pickers’ in de grote magazijnen van de webshops zal op niet al te lange termijn worden overgenomen door robots. Net als veel handwerk in de kassen. Schoonmaakwerk zal blijven en kan beter beloond worden, net als de thuiszorg, maar dat werk zal niet iedereen liggen. Er is grote behoefte aan bouwvakkers, installatiemonteurs, leraren en verplegers. Dat vraagt echter wel scholing en interesse.
Als alternatief pleiten Heijne en Noten voor een herwaardering van kleinschalige coöperaties, bijvoorbeeld dat lokale taxichauffeurs een eigen app beheren in plaats van afhankelijk te zijn van Über. Het pleidooi voor meer gedeeld ‘ownership’ in de vorm van coöperaties is een beetje een echo van de jaren zeventig toen soortgelijke pleidooien werden gehouden onder de noemer ’small is beautiful’. Dat werkt leuk voor lokale dienstverlening als maaltijdbezorging of kinderopvang, maar vervangt niet Amazon.com en Bol.com.
Bepaalde ontwikkelingen laten zich niet meer omkeren. In de jaren vijftig kwam de groente- en melkboer nog langs de deur en was de kruidenierswinkel om de hoek. De supermarkten zijn gekomen en de lokale nijverheid en (schoen)reparatie is verdwenen. Misschien dat in een tijd van internet deze kleinschalige arbeidsvormen weer een nieuwe kans van slagen maken, maar structureel zal het een niche activiteit blijven. Ook de suggesties om minder te vliegen en minder vlees te eten komen bekend voor en zijn wat naïef. Zoals we dagelijks op het journaal kunnen zien staan de mensen te popelen om weer naar Curaçao of Rhodos te vliegen zodra Corona het toelaat.
Het gaat niet zo slecht
Inmiddels is vanuit het CBS (zie ook CM#100 bespreking van Peter van Mulligen, Met ons gaat het nog altijd goed. Acht sombere mythes over Nederland ontrafeld) ook kritiek geleverd op de sweeping statements over de “scheefgroei”. Volgens van Mulligen zijn de lagere inkomens niet achtergebleven bij de algemene groei. Voor zover de lonen in bepaalde sectoren zijn achtergebleven is dat inkomen aangevuld met huur- en zorgtoeslagen. De woningmarkt is een groot probleem maar dat komt ook door de verdunning (echtscheidingen, vergrijzing, individualisering). Ook is het inkomen per persoon niet gedaald, maar het aantal personen per huishouden is gedaald, dus de gezinsinkomens blijven achter. Het aantal éénpersoonshuishoudens is bijvoorbeeld gestegen van 2 miljoen in 1995 naar 3 miljoen (op de 8 miljoen) in 2020. Verder is ook de wig tussen bruto en netto gegroeid door de hogere ziektekosten- en pensioenpremie.
Scheefgroei in de polder
In het tv-programma werden in de eerste aflevering vooral de auteurs en mensen van de werkvloer aan het woord gelaten. In de tweede aflevering kwamen deskundigen en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers aan bod. Iedereen bleek bereid over zijn eigen schaduw heen te stappen maar tot concrete aanbevelingen kwam het niet. Er werd veel aandacht besteed aan de woningmarkt, maar iedere vorm van overheidsstimulering zoals het bouwen van premiekoopwoningen (als in de jaren tachtig) zal leiden tot een loterij onder tienduizenden belangstellenden. Iedereen kent wel voorbeelden van goedbedoeld beleid van gemeentes die een paar jaar gelden met veel moeite erin geslaagd zijn om een paar huizen onder de 250.000 euro voor starters te bouwen. Die huizen gaan nu voor 400.000 euro van de hand.
Mariëtte Hamer (voorzitter SER) benadrukte dat we ons niet moeten blindstaren op verandering van een paar regeltjes maar ook het grotere plaatje in gedachten moeten houden. Mogelijk bedoelde ze met de regeltjes de aanbevelingen van de commissie Borstlap [3]. Deze commissie heeft de werking van de huidige arbeidsmarkt onderzocht. In dat onderzoek is nagegaan in hoeverre de regels die in Nederland gelden rondom het verrichten van werk nu en in de toekomst nog leiden tot de gewenste uitkomsten voor werkenden, bedrijven en de samenleving als geheel. De gedachte achter de voorstellen is om het tijdelijke werk meer vast te maken en het vaste werk meer flexibel waardoor het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om mensen in vaste dienst te nemen. De voorstellen zijn op hoofdlijnen overgenomen in het CDA-verkiezingsprogramma ten gevolge waarvan Wopke Hoekstra struikelde in de verkiezingsstrijd over de verkorting van de WW-uitkering.
Voor het “grotere plaatje” werden geen concrete aanbevelingen gedaan, maar daar kunnen we wel een voorstel voor doen.
Het grotere plaatje
Iedereen was het er wel over eens dat de doelstellingen moeten zijn de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, de globalisering terug te dringen, het werk te verbeteren, de woningbouw te stimuleren, en de betalingsbalans meer in evenwicht te brengen.
Om de samenhang van deze onderwerpen zichtbaar te maken zou het helpen als we een scenario zouden kunnen ontwerpen voor de Energietransitie in de komende tien jaar. Ongeveer de helft van ons exportoverschot komt nu voor rekening van de agrarische sector en bestaat – mede dankzij het aardgas – voor een groot deel uit sierteelt en tuinbouwproducten. Overgang naar geothermie, het meest voor de handliggende alternatief is niet voor alle bedrijven mogelijk. Terugdringing van de stikstofuitstoot, en het circulair maken van de landbouw, zal de productie van melk en vlees (en daarmee de export) aanzienlijk doen dalen. Veertig procent van de agrarische bedrijven heeft in de nabije toekomst geen opvolger, dus hier liggen verdere mogelijkheden om de productie te beperken en grond vrij te maken voor woningbouw.
Het laten betalen voor de CO2 uitstoot voor transport zal gevolgen hebben voor het goedkope vliegverkeer en het vervuilende internationale transport, waardoor de internationale handel en de globalisering zullen worden teruggedrongen. Investeringen in de Green New Deal zal de industriële nijverheid en de installatietechniek doen aantrekken, en daarmee ook de import van warmtepompen, windmolens, zonnepanelen, etc. Dat zou onze betalingsbalans in evenwicht kunnen brengen met de andere landen binnen Europa. Soortgelijke maatregelen moet ook Duitsland nemen. Zuid-Europese landen kunnen hun voordeel doen met hun gunstige ligging en zonuren. Als de balans binnen de eurozone hersteld is kan de rente weer op normale hoogte gebracht worden, en daarmee de lucht uit de speculatie.
Door gerichte omscholing kan hoogwaardige werkgelegenheid gecreëerd worden in de bouw en installatietechniek. Vervolgens kan de bouwproductie stapsgewijs verhoogd worden.
De EU-gelden uit het Corona herstelfonds die we goed voor de Klimaattransitie zouden kunnen inzetten, wachten nu op het voldoen aan de voorwaarden die Europa stelt aan Nederland, het herzien van de belastingheffing voor bedrijven. Dat lijkt een inkoppertje, maar het kabinet heeft dat helaas doorgeschoven naar de formatie.
Noten
[1] BNN/Vara, Scheefgroei in de polder zondagavond 11 en 18 april. Presentator Jeroen Pauw. https://www.youtube.com/watch?v=X8I2Ltrptrg
https://www.npostart.nl/BV_101405244
https://www.npostart.nl/BV_101405245
[2] CBS, Monitor Brede Welvaart &SDG’s.
https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2020/21/monitor-brede-welvaart-de-sustainable-development-goals-2020
[3] Commissie Borstlap, Rapport ’In wat voor land willen wij werken?’ Eindrapport van de Commissie Regulering van Werk. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/01/23/rapport-in-wat-voor-land-willen-wij-werken