Civis Mundi Digitaal #109
Bespreking van Adam Smith, De welvaart van landen. Uitgeverij Boom, 1776 / 2019.
(Pixabay.com)
In de eerste delen van deze serie is eerst het boek De theorie over morele gevoelens besproken, in dit tweede deel van deze serie volgt het boek: De welvaart van landen. De boeken van Adam Smith bestaan uit diverse ‘boeken’ die verschillende hoofdstukken bevatten. In dit deel 7 van deze serie komen twee ‘boeken’ aan de orde.
Boek II Het wezen, de vorming en de inzet van kapitaal
Arbeid
Arbeid is één van productiefactoren waarmee kapitaal ontstaat. De arbeid van een fabrieksarbeider voegt “aan de waarde van de grondstoffen die hij bewerkt gewoonlijk de waarde van zijn eigen levensonderhoud en die van de winst van zijn patroon toe” (p. 382). Maar er zijn ook andere vormen van arbeid, zoals die van een dienstbode, de vorst en zijn ambtenaren, enzovoort. Dit is volgens Smith ‘improductieve’ arbeid. Beide, arbeiders zowel als “zij die niet werken, leven allemaal van de jaarlijkse opbrengst van de grond en arbeid van het land” (p. 383).
Kapitaal
Nadat de arbeidsdeling zijn beslag heeft gehad, zijn mensen in de regel niet meer in staat geheel zelfstandig in hun onderhoud te voorzien. Een arbeider is afhankelijk van anderen. Om toch in de benodigde behoeften te voorzien zijn mensen geld gaan gebruiken om de spullen te kopen die ze zelf niet meer vervaardigden.
Het benodigde geld kon door loonarbeid verkregen worden. De loonarbeid werd mogelijk door in dienst te treden bij een patroon of een fabriek. Die patroon had vaak een voorraad en werktuigen nodig voor de productie. Adam Smith gebruikte hiervoor de term ‘kapitaal’: bezit dat je gebruikt om een inkomen te verwerven. Smith gebruikt het voorbeeld van een wever: “Het is duidelijk dat dit kapitaal al moet zijn gevormd voordat hij al zijn krachten gedurende zo lange tijd kan wijden aan zijn zo gespecialiseerde werk” (p. 323). Arbeid kan slechts opgedeeld worden naarmate er meer kapitaal gevormd is. Omgekeerd neemt de kapitaalvorming (de hoeveelheid grondstoffen en/of halffabrikaten) toe naarmate arbeid meer opgedeeld wordt.
Investeren
Als je in je eentje meer produceert dan je voor jezelf en je gezin nodig hebt, kun je het overtollige opsparen. Je kunt het gebruiken als ‘appeltje voor de dorst’, maar als dit teveel wordt ga je volgens Smith proberen om daar extra inkomsten aan te ontlenen. Vermogen bestaat dan uit twee delen: een voor eigen verbruik en een deel voor toekomstige inkomsten. Dit tweede deel (het kapitaal) bestaat uit reeds opgebouwd vermogen en ‘lopende inkomsten’ (uit welke bron die ook worden geput).
“Er bestaan twee verschillende manieren waarop kapitaal kan worden geïnvesteerd om daarmee inkomsten of winst te genereren:
[...1.] Om goederen te produceren, te verwerken of te kopen om ze vervolgens met winst te verkopen. [... Dit] levert geen inkomsten of winst op zolang het ofwel in zijn bezit blijft, ofwel dezelfde vorm behoudt. [...] We kunnen dit soort kapitaal dan ook met recht vlottend kapitaal noemen.
[...2. Voor het] verbeteren van grond, de aankoop van bruikbare machines en werktuigen, of in soortgelijke zaken die inkomsten of winst opleveren zonder dat ze in andere handen overgaan of verder circuleren. Dit soort kapitaal kunnen we dus met recht kwalificeren als vast kapitaal. [...] Een deel van het kapitaal van elke meester-handwerksman of fabrikant moet vaste vorm aannemen in zijn werktuigen.” (p. 327/8).
(Pixabay.com)
Kapitaalvorming
“Uit de verhouding die in een land tussen die kapitaalvormen bestaat, kan precies worden afgelezen in hoeverre de algemene aard van de inwoners zich kenmerkt door ijver en luiheid. Wij zijn ijveriger dan onze voorouders. [...] Onze voorvaders waren lui omdat ijver onvoldoende werd aangemoedigd” (p. 387). “Kapitaal wordt vergroot door spaarzaamheid en verkleind door spilzucht en wanbeheer” (p. 389). Smith gaat uitvoerig in op het wanbeheer, en de spilzucht en verkwisting van de rijkere mensen.
De werkelijke rijkdom en het reële inkomen kunnen op verschillende manieren gemeten worden. Smith noemt de jaarlijkse opbrengst van de grond en de arbeid van een land, en de hoeveelheid edelmetalen die circuleert, als graadmeters. Omdat er steeds meer goederen geproduceerd worden neemt het kapitaal toe en moet ook de beschikbare hoeveelheid geld toenemen.
Kapitaalgebruik
Kapitaal is volgens Smith uitsluitend bestemd voor het onderhouden van productieve arbeid, maar dit kan op verschillende manieren. Hij onderscheidt vier manieren:
1. voor het verkrijgen van onbewerkte producten,
2. voor het bewerken en bereiden van die onbewerkte producten,
3. voor het vervoer van de onbewerkte en bewerkte producten en
4. “voor het opdelen van bepaalde hoeveelheden van die beide soorten goederen in kleine partijen die aansluiten bij de incidentele vraag van de mensen die er behoefte aan hebben (de kapitalen van de detailhandelaren)” (p. 411).
“De mensen die hun kapitaal op een van deze vier manieren inzetten, verrichten zelf productieve arbeid” (p. 413).
Rijkdom
De macht van een land is volgens Smith afhankelijk van zijn rijkdom. De rijkdom is afhankelijk van de waarde van de jaarlijkse productie. De rijkdom van een land kan toenemen door de overproductie in een bepaalde bedrijfstak in het buitenland te ruilen voor ander kapitaal (goud, producten). Daarvoor is extra vervoerscapaciteit nodig. “Holland, afgemeten naar grondoppervlak en inwonersaantal veruit het rijkste land van Europa, heeft dan ook het grootste aandeel in de Europese vervoersbranche” (p. 425).
Plaatselijke binding
Kapitaal dat in de landbouw of in de detailhandel wordt geïnvesteerd, blijft in het land waar de activiteit plaatsvindt. “Het gebruik ervan beperkt zich vrijwel geheel tot een bepaalde plek, tot de boerderij en de winkel van de detailhandelaar. [...] Het kapitaal van een groothandelaar daarentegen lijkt nergens een vaste of noodzakelijke plaats te hebben, maar kan van plek naar plek zwerven, net waar er goedkoop kan worden ingekocht of duur kan worden verkocht. Het kapitaal van de fabrikant moet ongetwijfeld zetelen op de plaats waar de fabricage plaatsvindt, maar het ligt niet altijd op voorhand vast waar dat is” (p. 416).
“Een kapitaal dat wordt geïnvesteerd in de binnenlandse handel van een land zal gewoonlijk een grotere hoeveelheid productieve arbeid stimuleren en ondersteunen en de waarde van de jaarlijkse productie van dat land meer verhogen dan een kapitaal van dezelfde grootte dat wordt ingezet voor de buitenlandse consumptie handel” (p. 424).
Landsvermogen
Ook een land kan beschouwd worden als bezitter van vermogen. Dit vermogen kan gebruikt worden 1. voor directe eigen consumptie, het kan 2. de vorm hebben van vast kapitaal (het circuleert niet) en 3. van vlottend kapitaal (het genereert inkomsten door in andere handen over te gaan). Elke categorie wordt door Smith weer onderverdeeld.
Door de vermogens van de inwoners van een land samen te voegen geeft dit een beeld van het vermogen van een land. De bruto- en netto-inkomsten van een land werken volgens Smith net zo als dat het geval is bij de bepaling van de inkomsten bij de pacht van grond bij particulieren: “De bruto pacht van een particulier grondbezit omvat alles wat betaald is door de boer. De netto pacht omvat alleen datgene waarover de landheer vrij kan beschikken na aftrek van de uitgaven voor beheer, onderhoud en alle andere noodzakelijke kosten” (p. 335/6).
Landelijke inkomsten
De netto-inkomsten van een land worden verkregen door de jaarlijkse opbrengsten van arbeid en pacht, na aftrek van de onkosten. De totale uitgaven voor het instandhouden van het vaste kapitaal van een land worden uitgesloten van de netto-inkomsten. Dit geldt niet voor het instandhouden van het vlottend kapitaal, dat is samengesteld uit geld, levensmiddelen, grondstoffen en eindproducten. De laatste drie worden regelmatig aan het vlottend kapitaal onttrokken of in vast kapitaal gestoken.
Het vlottend kapitaal van een individu verschilt van dat van een land. De voorraad van een koopman moet voor hem niet tot zijn consumptievoorraad gerekend worden en maakt geen deel uit van zijn netto-inkomen, maar het vlottend kapitaal van een individu maakt wel deel uit van het netto-inkomen van een land.
“Geld is dus het enige deel van het vlottend kapitaal van een land waarvan de instandhouding vermindering van het netto-inkomen van dat land kan veroorzaken. [Geld en vast kapitaal] lijken zeer op elkaar, voor zover ze invloed uitoefenen op het netto-inkomen van een land” (p. 338). Omdat: 1. er uitgaven nodig zijn voor het vergaren en in stand houden van geld, 2. geld zelf geen deel uitmaakt van het inkomen en 3. met elke besparing op het vergaren en in stand houden wordt het netto-inkomen van het land verhoogt.
Geld
“Met de vervanging van goud en zilver door papiergeld wordt een zeer kostbaar ruilmiddel vervangen door een ruilmiddel dat veel minder kostbaar en soms net zo handig is” (p. 342). Smith beschrijft de verschillende soorten papiergeld die gebruikt werden. Door bankiers werden promessen uitgegeven. Daarop werd op gelijke wijze als bij het uitlenen van muntgeld rente gevraagd, die dan de bron van winst was. De winst kon groter gemaakt worden door voor meer geld promessen uit te geven dan de waarde die de bank zelf in kas had.
Smith gaat uit van een ‘circulatiekanaal’ dat een bepaalde hoeveelheid geld kan bevatten. Als banken meer uitgeven dan stroomt het kanaal over. Dit moet in het buitenland uitgegeven worden, en omdat het papiergeld van de bank daar niets waard is gaat het overtollige muntgeld (goud en zilver) naar het buitenland. De bezitters van het geld “zullen dat goud en zilver ruilen voor allerhande buitenlandse waren, die ze vervolgens bestemmen voor de consumptie in andere landen of in eigen land. [Of] ze kunnen een aanvullende voorraad grondstoffen, werktuigen en levensmiddelen kopen, om zo meer actieve lieden te kunnen onderhouden en te laten werken die de waarde van hun jaarlijkse consumptie met winst reproduceren. [...] Het bruto-inkomen van het land [...] neemt toe met de hele waarde die de arbeid van die werklieden toevoegt aan de grondstoffen die ze verwerken” ( p. 344/5).
Kaskrediet
Omdat de promessen weinig opbrachten bedachten de eerste banken in Schotland het verstrekken van kaskredieten. Mensen die zich door twee anderen lieten borgen konden tot een bepaald bedrag geld lenen en in termijnen afbetalen. Smith beschrijft allerlei voorbeelden van de manier waarop kredieten gebruikt en misbruikt kunnen worden.
Rente en eigenbelang
Een mogelijkheid om op individueel niveau kapitaal te vormen is het uitlenen van vermogen tegen rente. De lener kan het op zijn beurt benutten om producten te (laten) produceren en met winst te verkopen. Met de verkoop van producten en de winst die op de productie behaald wordt, kan de lener de rente terugbetalen. “Als hij het als voorraad voor directe consumptie benut, speelt hij de rol van verkwister en verspilt hij voor het onderhouden van luilakken wat bestemd was voor de ondersteuning van ijverige mensen. In dat geval kan hij noch het kapitaal terugbetalen, noch de rente betalen zonder een andere bron van inkomsten aan te spreken of aan te tasten, zoals zijn onroerend goed of zijn grondpacht” (p. 402).
Omdat deze mensen snel aan de bedelstaf raken, zullen ze steeds minder mensen vinden die hen nog geld willen lenen. De uitleners gaan, zoals iedereen, uit van hun eigen belang. “Als je een rijk man die over gezond verstand beschikt, vraagt aan welke van de twee soorten mensen hij een groter deel van zijn vermogen heeft uitgeleend, aan mensen aan wie hij denkt dat ze het op winstgevende wijze zullen inzetten of aan mensen die het op een onvruchtbare manier zullen besteden, zal hij je in je gezicht uitlachen omdat je die vraag stelt” (p. 402/3).
Boek III Hoe de welvaart in verschillende landen op verschillende wijzen toeneemt
Natuurlijke groei
Opmerkelijk is dat Smith zich regelmatig baseert op het begrip ‘natuurlijk’ (in plaats van een zich op God en het goddelijke te baseren): een uiting van de Verlichting.In een beschaafd land vindt regelmatig uitwisseling van goederen plaats tussen de stad en het platteland. Het platteland levert spullen die “in de stad” bewerkt worden, die een voor een deel weer terug komen in bewerkte vorm. Zo ontstaat er wederkerigheid.
“In landen waar geen ongecultiveerde grond te vinden is, of waar die niet tegen gunstige voorwaarden kan worden verworven, zal iedere handwerksman die meer vermogen heeft vergaard dan nodig is om zijn directe omgeving te bedienen, zich richten op producten voor de verkoop op grote afstand” (p. 434). Het is een natuurlijk verloop dat men het beschikbare kapitaal eerst besteedt aan landbouw, vervolgens aan industrie en tenslotte aan handel. In moderne Europese steden werd deze volgorde omgekeerd en was de handel de motor voor de andere segmenten.
Geschiedenis
Na de val van het Romeinse Rijk, en grond niet meer alleen beschouwd werd als middel van bestaan, maar ook als machts- en beschermingsmiddel, werden gronden onverdeeld nagelaten. “In die wanordelijke tijden was iedere landheer een soort kleine vorst. [...] Hij voerde oorlog naar eigen goeddunken, dikwijls tegen zijn buren en soms tegen zijn heerser” (p. 437).
Smith schrijft ook over slavernij, en hoe in het oude Europa pachters volledig afhankelijk waren van hun landheren. Ze konden weliswaar niet ‘los’ verkocht worden, maar wel gekoppeld aan een stuk grond. Dit was anders dan in de West-Indische koloniën, waar mensen als goederen ‘eigendom’ waren van hun heer en meester. Er was een duidelijk verschil in belang tussen beide groepen: de heer wilde een zo groot mogelijke opbrengst van de grond, de slaaf hield het liefst bij net voldoende voor zijn eigen levensonderhoud. Dit mechanisme is waarschijnlijk de reden dat geleidelijk in Europa het lijfeigenschap werd afgeschaft.
Steden
Na de val van het Romeinse Rijk werden steeds vaker aan de inwoners van de steden privileges verleend. Ze kregen vanaf dat moment “het voorrecht toebedeeld dat ze hun eigen dochters zonder toestemming van hun landheer ten huwelijk mochten geven, dat hun nalatenschap na hun dood niet door hun landheer maar door hun eigen kinderen werd geërfd en dat ze testamentair over hun eigen bezittingen mochten beschikken” (p. 448). Voordat deze decreten werden uitgevaardigd leefden de meeste stedelingen in vergelijkbare staat van lijfeigenschap als de boeren op het platteland.
Organisatorische eenheden
Op een gegeven moment werden de opkomende steden, burgerijen en gemeenten als een eenheid gezien. De landheer verpachtte dan het recht om belastingen te heffen van de inwoners. Steden werden steeds beter georganiseerd en boden daarmee vrijheid en veiligheid voor het individu, “in een tijd dat de plattelandsbevolking nog aan elke vorm van geweld was uitgeleverd” (p. 454). “De steden van Italië schijnen de eerste in Europa te zijn geweest die door de handel tot aanzienlijke welstand kwamen” (p. 455). Steden die aan zee of aan een rivier lagen waren bevoorrecht, omdat ze niet van hun directe platteland afhankelijk waren.
Toename van welvaart
“De groei van handels- en industriesteden droeg op drie manieren bij aan de verbetering en cultivering van de landen waartoe zij behoorden:
1. Doordat ze een grote gretige markt vormden voor de grondstoffen van het platteland, stimuleerden ze de cultivering en verdere ontwikkeling van dat platteland. [...]
2. De door de stadsbewoners verworven rijkdom werd dikwijls gebruikt voor het aankopen van grond, vaak grotendeels voor braakland. [...]
3. Handel en industrie leidden gaandeweg tot orde en goed bestuur, en daarmee tot de vrijheid en de veiligheid van de individuele inwoners van het land ten opzichte van elkaar, terwijl die eerder in een vrijwel constante staat van oorlog met hun naaste hadden verkeerd en als slaven ten opzichte van hun meerderen hadden gestaan” (p. 495/60).
Handel
Wat tijdens het feodale stelsel niet bereikt was werd geleidelijk aan gerealiseerd door de “stille, onmerkbare invloed van de buitenlandse handel en industrie” (p. 464). Daardoor verkregen grootgrondbezitters een steeds groter productieoverschot van hun landerijen dat ze niet deelden met hun pachters en beschermelingen. “Alles voor onszelf en niets voor andere mensen, zo lijkt altijd en overal het verachtelijke devies van de heren der mensheid te hebben geluid” (p. 464).
Handel en industrie brachten in grote delen van Europa ongewild een omwenteling teweeg. Ze waren de “oorzaak en de aanleiding van de ontwikkeling en cultivering van het platteland” (p. 467).
Wordt vervolgd
Het volgende ‘boek’ gaat over politiek-economische systemen in het volgende deel in deze serie. Smith vat de ‘politieke economie’ op als ‘een tak van de wetenschap’.