Niet-doen

Civis Mundi Digitaal #109

door Herman Hümmels

Bespreking van Michel Dijkstra en Simone Bassie, Wu wei, Ubuntu, Buen vivir: Levenskunsten uit de hele wereld. ISVW, 2020.

 

De term ‘Wu wei’ maakte me nieuwsgierig, omdat ik die term kende vanuit mijn belangstelling voor het taoïsme. Niet dat ik er een kenner van ben, maar wel heb ik veel nagedacht over de teksten in de boeken van Lao Zi en Zhuang Zi in de vertalingen van Kristofer Schipper. Dit is een deel van een drieluik. Aanbevolen volgorde van lezen: 1. Niet-doen, 2. Niet-zijn, 3. Niets doen.

Levenskunst
De term ‘levenskunst’ kom je tegenwoordig in allerlei populaire geschriften tegen. Vaak met de bedoeling om je een bepaalde manier van leven aan te praten. Dit gaat voor dit boek niet op: er wordt je niets aangepraat. Op Filosofie.nl vind ik: “Levenskunst is een klassieke filosofische discipline, waarin het draait om de vraag hoe een waarachtig en zinvol leven te leiden.” Het gaat om de vraag naar wat ‘het goede leven’ inhoudt.
In het boek Wu Wei staan 100 korte stukjes over bijzondere uitspraken, ideeën of geloven die in de loop van de tijd wereldwijd zoal gedaan en gedacht zijn. Sommige zijn filosofisch van aard, andere stammen uit een bepaalde religie, weer andere zijn cultuurgebonden. Sommige zijn vreemd en doen – zeker bij een eerste kennismaking – onwerkelijk aan. Ik noem er een paar waar ik nog nooit van gehoord had: Jiriki-tariki, Pachacuti, Ahoófe… De stukjes zijn in drie delen onderverdeeld: ‘Ik ben omdat wij zijn’, ‘De weg ontstaat door hem te gaan’ en ‘Verlichting is intiem met alle dingen’. Ik licht er één begrip uit, daarna zal ik mijn eigen invulling van ‘niet-doen’ geven. Ik schrijf het stukje over ‘wu wei’ integraal over:

Wu wei (p 58)
“‘Als niet-doen wordt gedaan, blijft niets ongedaan!’ Deze paradoxale uitspraak uit het taoïsme lijkt op het eerste gezicht een uitnodiging om de rest van je leven in bed te blijven liggen. Luieren als levenskunst. Niet-doen of ‘wu wei’ is echter niet hetzelfde als niets doen. Wie de kunst van het niet-doen beoefent handelt dan ook op een bijzondere manier. Hij of zij probeert niet storend in te grijpen in een situatie, maar probeert dit proces zoveel mogelijk te begeleiden. In plaats van je wil op te leggen aan anderen probeer je een zo groot mogelijke openheid en ontvankelijkheid te ontwikkelen. Op die manier worden alle doelen vanzelf bereikt.
Niet-doen kan als leidraad dienen voor het alledaagse leven, maar wordt in het taoïsme vooral gezien als de ideale manier om de staat te besturen: ‘Van de hoogste vorst weten de mensen alleen dat hij bestaat.’ De bestuurder doet dan ook zijn best om niet op de voorgrond te treden. In plaats van het leven van zijn onderdanen te verstoren door bijvoorbeeld buitensporig hoge belastingen te heffen of om ze te dwingen om oorlog te voeren, treedt hij zo min mogelijk op de voorgrond.
Op die manier kan iedereen zichzelf ontwikkelen en roepen; “We hebben het zelf gedaan!”. In werkelijkheid bewaakte de vorst echter het proces. Hij probeert voor alle burgers een voedende moeder te zijn. Of, zoals de Daodejing, de basistekst uit het taoïsme, het formuleer: ‘Hij is hun meester maar probeert niet hen te bezitten. Dit noemen we de diepe deugd’”.

Niet-doen
Niets doen is onmogelijk. Ik zie ‘niet-doen’ als de dialectische tegenpool van ‘doen’. Niet-doen is actief bezig zijn. Door iets te doen doe je iets anders niet. In mijn boek ‘Bestaan begrijpen’ noem ik een paar voorbeelden: Niet-doen kan zich uiten in gedrag, zoals een moeder die denkt: "Als dat maar goed gaat", terwijl haar peuter voor het eerst de trap opklimt en zij niet ingrijpt. Of de politieagent die op het kruispunt staat: niemand gaat door het rood. Hij heeft effect zonder ogenschijnlijk iets te doen. Hij doet ’niet-doen’. Nog een voorbeeld: de therapeut die dusdanig vragen stelt dat zijn cliënt oplossingen vindt.

Dialectiek
Ik ga ervan uit dat niets zeker is, en dat ik zelfs dat niet zeker weet. Het enige wat mij te doen staat is te kiezen uit de opties die zich voordoen. Daarbij moet ik uitgaan van aannames. Zo’n aanname noem ik een model. Als ik denk, kan ik kiezen uit veel denkmodellen, aan de hand waarvan ik de werkelijkheid kan interpreteren. Het dialectiekmodel is zo’n denkmodel. Het meta dialectiekmodel bestaat voor mij uit een polariteit waaruit iets voortkomt. Alles heeft een andere kant. Zonder die andere kant gebeurt er niets (dit is de proceskant: doen) en bestaat er niets (dit is de structuurkant: zijn). Doen en zijn, processen en structuren, zijn twee kanten van dezelfde medaille.

Doen
Je kunt doen, niet-doen en niets doen. Als je niets doet ben je niet op de werkelijkheid betrokken, je bent er niet mee bezig. In zijn uiterste vorm: er bestaat bij niets doen voor jou niets, jij bent niets. Als je doet, doe je iets. Als je niets doet besta je niet.
Als je doet is er ook altijd een niet-doen: je had in elk geval ook iets anders kunnen doen wat je dus niet-doet. Je laat dat, bewust of onbewust. Je kunt ook bewust niet-doen. Bij bewust niet-doen bewerkstellig je iets, althans: dat is je bedoeling. Niet-doen kan een vorm van intentioneel handelen zijn.

Verantwoordelijkheid
Je bent verantwoordelijk voor wat je doet. Je bent ook verantwoordelijk voor wat je niet-doet. Als je iets nalaat ben je ook voor het effect hiervan verantwoordelijk, ook al sta je er niet bij stil. De Nederlandse wetgeving is hierop gebaseerd: ook al weet je niet dat je een wet overtreedt, je bent strafbaar. De wetgever gaat ervan uit dat je het had kunnen weten, had moeten weten. In de VS en het UK zegt men: ‘Igenorence of the law is no excuse’.

Moraal
Uit de polariteit van doen en niet-doen ontstaat in elke samenleving een modus vivendi, een cultuur (zo doen wij dat) en een moraal (zo doe je goed). Goed-doen is niet hetzelfde als juist-doen. Je kunt op de juiste manier inbreken, maar dit wil niet zeggen dat het goed is om te doen.

Orde
Moraal heeft als functie om samen leven mogelijk te maken. Niet willen samenleven is destructief, leidt tot ondergang. Ik kies voor mezelf, ik kies voor voortgang, niet voor ondergang. Ik kies voor niet-chaos. In theorie kan ik ook voor ‘instandhouding’ kiezen – een soort gulden middenweg.
Aan de keuze die ik maak, ligt een nog fundamenteler uitgangspunt ten grondslag, namelijk: ben ik vrij om te verzinnen wat ik zelf wil of neem ik iets buiten mezelf als richtlijn. Als iedereen volledig vrij is en er maar op los fantaseert, ontstaat chaos en geen eenheid. Volledige vrijheid is dus geen juiste keuze, omdat we niets gemeenschappelijks hebben waar we het over eens zijn en samen op voort kunnen bouwen.

Het gemeenschappelijke
Sommigen zoeken dit gemeenschappelijke in een god of een godenrijk, anderen in overleveringen. Gemeenschappen vormen zich rond zo’n gemeenschappelijk uitgangspunt. Westerse maatschappijen hebben zich gevormd rond het idee van een christelijke god-van-liefde. Door de secularisering van de laatste eeuwen is het christelijke op de achtergrond geraakt en heeft plaats gemaakt voor het wetenschappelijke. Het begrip ‘god’ heeft plaatsgemaakt voor ‘natuur’, voor wetmatigheden die we regelmatig om ons heen aantreffen, voor modellen die we in diverse omstandigheden en op verschillende momenten kunnen gebruiken om het goede te doen, of juist niet te doen, of om actief niet-doen te doen waardoor gedaan wordt wat volgens ons het beste is wat kan gebeuren.

Wu wei
Waar de confucianisten voorstanders zijn van doen (regels nakomen), leggen de taoïsten de nadruk op niet-doen: ‘spontaan’ laten ontstaan; de natuur zijn gang laten gaan. Dat zien we bijvoorbeeld in het stukje ‘Wederzijdse zorg’, waarin de schrijvers Dijkstra en Bassie de Chinese filosoof Mo Zi (vierde eeuw v.Chr.) bespreken. Hij legde de nadruk op ‘universele liefde’ en ‘wederzijdse zorg’. Dit zou volgens de confucianisten echter te weinig sturend zijn, terwijl de taoïsten het te dwingend vonden.

Taoïsten vinden dat het prediken van medemenselijkheid schijnheiligheid bevordert. “Wie deugden zoals ‘wederzijdse zorg’ predikt, loopt volgens de taoïsten grote kans om hypocriet te worden.” (p 28)
In het stukje ‘Spontaniteit’ vertelt de confucianist Mencius (372 v.Chr - 289 v. Chr.) over een boer die ‘s avonds doodmoe thuis kwam. Zijn vrouw vroeg hem waarom hij zo moe was. “Hij antwoordde: “Ik heb de hele dag het gras helpen groeien”. Omdat de boer vond dat de grassprietjes niet snel genoeg een behoorlijke lengte bereikten, trok hij er stuk voor stuk aan. Het resultaat: zijn grasland ging dood.” (p 69)
Niet-doen is soms beter dan doen. Niet-weten soms ook: “Zij die het weten, spreken niet. – Zij die spreken weten het niet. – Wat we niet weten is belangrijker dan wat we wel weten.” (p 86)

Conclusie
Wu wei, Ubuntu, Buen vivir is – hoewel klein van formaat – geen boek dat je in een avond uitleest. Het bevat een scala van ideeën om over na te denken en teksten die na vele malen herkauwen mogelijk iets van hun betekenis prijsgeven. Het voordeel is dat veel zaken kort toegelicht worden. Ik zie de stukjes vooral als een uitnodiging tot verdere studie.