Civis Mundi Digitaal #111
Gedwongen integratie van immigranten
Duitsland, Namibië en volkenmoord
Jagerspraktijken in Frankrijk
De departementale en regionale verkiezingen in Frankrijk: mijn analyse
De korte encyclopedische bier-geschiedenis van Zuid-Frankrijk
Gedwongen integratie van immigranten
In debatten over « nationale identiteit » wordt gedwongen integratie van immigranten, onder meer via het onderwijs, vaak gezien als onderdeel van de weg naar totale integratie. En dat niet alleen in Frankrijk. Maar het loont de moeite om andere historische voorbeelden van integratiepolitiek, gericht op immigranten die de nationale identiteit zouden bedreigen, te bestuderen.
De Griekse wetenschapper en onderzoekster Vasiliki Fouka, professor politieke wetenschappen aan de Stanford universiteit in de Verenigde Staten, heeft de gedwongen integratiepolitiek bij Duitse immigranten in de Verenigde Staten na de Eerste Wereldoorlog onderzocht. Haar bevindingen zijn te lezen en te bestuderen in « Backlash: The Unintended Effects of Language Prohibition in U.S. Schools after World War I » (Review of Economic Studies nr 87/1, 2020).
Duitsers vormden de eerste immigranten-bevolking in de Verenigde Staten sinds de jaren 1880. In 1900 vertegenwoordigden de eerste en tweede generatie van deze Duitse immigranten 10% van de bevolking in de Verenigde Staten, met name rond de « Grote Meren » op de grens met Canada. Zij openden talrijke lutherse Duitssprekende privéscholen, terwijl een aantal grote steden als Cincinnati en Indianapolis deze immigranten tweetalig openbaar onderwijs aanbood. Ondanks hun zorg om hun eigen cultuur te bewaren, werden zij aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog als goed geïntegreerd beschouwd.
De oorlog gaf evenwel plaats aan talrijke anti-Duitse manifestaties, waarvan de meest vriendelijke waren het herdopen van de stad Berlin (Michigan) in Marne en de naam van hamburgers in « liberty steaks ». Het Duits werd de taal van spionnen en werd op tal van publieke plaatsen verboden. Tussen 1917 en 1923 verboden 23 Amerikaanse staten onderwijs in andere talen dan Engels en bedreigden daarmee direct de Duitse scholen. De tegengestelde beslissing van het Hooggerechtshof deed niet meer dan het verminderen van deze tendens.
Integreerden de Duitse immigranten sneller door deze dwang, of reageerden ze er negatief op? Met geavanceerde statistische technieken laat Vasiliki Fouka zien dat de integratiepolitiek door gedwongen onderwijs sterke en onvoorziene reacties tot gevolg had. Voor de meerderheid van de betreffende personen bleef de integratiegraad hetzelfde, en versterkte het « identiteits-gedrag », hetgeen men ook kan aflezen aan de voorkeur voor Duitse voornamen en voor endogamie, huwelijken tussen Duitsers.
Met name de Duitse jongeren die door deze politiek direct getroffen werden, namen veel minder dienst in het Amerikaanse leger gedurende de Tweede Wereldoorlog dan andere jongeren, hetgeen suggereert dat deze gedwongen maatregel hun relatie met hun nieuwe vaderland verslechterde. De integratie van Italiaanse immigranten, een vrijwel gelijk aantal als dat van de Duitsers en vaak beschouwd als minder geïntegreerd en niet getroffen door deze gedwongen integratiepolitiek, bleef daarentegen vorderen.
Vasiliki Fouka bevestigt met haar onderzoek dat het inderdaad de educatieve dwang is die deze reactie tot gevolg heeft gehad en dat een aantal immigranten, die beslist niet vijandig – integendeel – tegenover hun geadopteerd vaderland stonden, ertoe gebracht werd zich in hun identiteit terug te trekken en deze tot elke prijs proberen te behouden. Het is niet de Lutherse kerk die probeerde de integratie van deze Duitse jongeren te verhinderen, maar wel hun ouders. Een gedwongen integratiepolitiek kan zo tot gevolg hebben dat een minderheid van de immigranten die door deze politiek getroffen worden zich terugtrekt in hun culturele identiteit, terwijl de integratie van immigranten zonder dit beleid goede vorderingen maakt. Het is voor iedereen heel wat beter als politici van immigratielanden zich hiervan bewust worden.
Geschreven op 24 juni 2021
Duitsland, Namibië en volkenmoord
Het is een grotendeels onbekende gebeurtenis: de volkenmoord door Duitsland in Namibië. We hebben er ruim een eeuw op moeten wachten voordat dit woord officieel werd uitgesproken. Op 28 mei jongstleden heeft Duitsland voor de eerste keer de massamoord op 65.000 Herrero’s en 10.000 Nama’s tussen 1904 en 1908 in zijn vroegere kolonie van Zuidwest-Afrika, het huidige Namibië, als volkenmoord, als genocide gekwalificeerd. De Duitse minister van buitenlandse zaken Heiko Maas: « In het licht van de historische en morele verantwoordelijkheid van Duitsland zullen wij Namibië en de afstammelingen van de slachtoffers vergeving gaan vragen. » Bijna zes jaar van intensieve diplomatieke onderhandelingen waren nodig om deze genocide te erkennen en een verzoeningsverdrag tussen beide landen op te stellen. Heiko Maas gaat binnenkort naar Namibië om dit verdrag te ondertekenen. De Duitse regering wil graag dit verdrag door de Bundestag laten ratificeren voor de algemene verkiezingen op 26 september van dit jaar.
De in 2015 begonnen onderhandelingen kenden een groot struikelblok: de financiële compensaties. Voor Berlijn was het van groot belang dat de erkenning van de misdaad van genocide niet de deur open zou zetten voor juridische eisen van schadeloosstelling. Ervan uitgaande dat de Conventie voor het voorkomen en het bestraffen van genocide, in 1948 door de Verenigde Naties aangenomen, niet met terugwerkende kracht toegepast kan worden, verzette Duitsland zich tegen het idee om herstelbetalingen te moeten doen via allerlei juridische procedures. In plaats daarvan bood Duitsland Namibië een herstel- en ontwikkelingsprogramma van dertig jaar aan ter waarde van in totaal 1,1 miljard euro: in mijn ogen een koopje! Deze onderhandelingen waren zeer gecompliceerd, omdat de Herrero’s en de Nama’s de Namibische regering terecht bleven verwijten dat zij buiten de onderhandelingen werden gehouden.
Het is dus niet verwonderlijk dat de officieel door Duitsland erkende genocide, de eerste volkenmoord in de twintigste eeuw, zeer tegengestelde reacties opriep, zowel in Windhoek als in Berlijn. Waar de president van Namibië « een eerste stap in de goede richting » toejuichte, kwalificeerde het belangrijkste dagblad van de oppositie « The Namibien » de houding van Duitsland als « onbeschaamd en beledigend », omdat hij blijk zou geven van minachting voor de nazaten van de slachtoffers, door alleen de Namibische regering als legitieme onderhandelingspartner te beschouwen. De belangrijkste vertegenwoordigers van de Herrero- en de Nama-gemeenschappen hebben laten weten dat zij flinke herrie zullen schoppen bij de aangekondigde komst dit najaar van de Duitse president Frank-Walter Steinmeier om officiële excuses aan Namibië aan te bieden.
In Duitsland is de overheersende toon in de commentaren behoorlijk streng richting de regering. De sterkste oppositiepartij in de Bundestag, de extreem-rechtse AFD, heeft al in 2019 zijn standpunt in een document kenbaar gemaakt, waarin de « positieve prestaties » in de koloniale periode geprezen worden en dat er geen sprake kan zijn van genocide. Aan de andere kant van het politieke spectrum klinkt er een heel ander geluid. « Waarvoor Duitsland zich moet verontschuldigen is dat het land zo lang gewacht heeft met het aanbieden van zijn excuses, » schreef het centrum-linkse dagblad Süddeutsche Zeitung. De historicus Jürgen Zimmerer, professor aan de universiteit van Hamburg en specialist van het koloniale Afrika, aan wie ik dit artikel te danken heb: « Het gebaar van de regering is belangrijk, maar komt werkelijk wel heel erg laat. » Michelle Müntfering, de staatssecretaris van buitenlandse zaken zei in november 2020: « Lange tijd hebben we geleefd met de illusie dat de Duitse kolonisatie te kort duurde om grote schade aan te richten ».
Deze Duitse erkenning van volkenmoord heeft onder meer geleid tot een grote expositie gewijd aan het Duitse kolonialisme in het historisch museum van Berlijn in 2016-2017. In 2018 werden vervolgens met een religieuze ceremonie in Berlijn schedels en botten afkomstig van de massamoorden aan een Namibische delegatie overhandigd. De afstammelingen van de slachtoffers hadden destijds officiële excuses van de Duitse regering geëist. Wat dit betreft is nu eindelijk naar hun geluisterd.
Jagerspraktijken in Frankrijk
Fransen zijn zeker op het platteland nog altijd hartstochtelijke jagers en tellen ook politiek mee. Toen wij nog in de regio Corbières in het departement Aude woonden, kregen wij vaak van een goed bevriende jager een flink stuk vlees van wildzwijn. Geen bezwaar tegen, want wilde zwijnen zijn hier een echte plaag geworden, en brengen grote schade aan de landbouw toe – overigens mede door de jagers zelf, die deze wilde zwijnen extra voeden met mais op plekken in de « garrigue » (de wildernis van mediterraan struikgewas), door kruisingen met varkens (de zogeheten « sanglochons », een samenvoeging van « sanglier », wild zwijn, en « cochon », varken) en losgelaten zwarte varkens uit Spanje en Azië. Het resultaat: in plaats van één worp per jaar, nu twee worpen per jaar met bovendien grotere aantallen « marcassins », oftewel biggen. De jacht op konijnen is sterk verminderd door de ziekte myxomatose, die op kwartels en ander gevogelte door het gebruik van pesticiden en herbiciden. Dus worden er in het begin van het jachtseizoen nogal eens gekochte fazanten losgelaten…
Toen ik zo’n goede vijftig jaar geleden voor het eerst mijn zomervakantie in de Corbières doorbracht en er dan een eend over het dorp vloog naar het riviertje rukten de jagers uit… Dat fanatisme is voorbij. Maar de jacht op (trek)vogels blijft bestaan en elk jaar worden er tienduizenden geschoten. Ik herinner me dat mijn goede vriend en hartstochtelijk jager Christian mij een keer « verraste » met 15 spreeuwen die uiteraard geplukt moesten worden…
Nee, die jacht op vogels heb ik nooit zien zitten en zeker ook niet « la chasse à la glu ». Deze vangstmethode bestaat uit het bestrijken van stokken met een sterke lijm die aan takken van bomen of op de top van grote staken zijn bevestigd. De lijsters en de merels die op deze met lijm bestreken stokken gaan zitten, kunnen niet meer wegvliegen, worden losgemaakt en in kooien geplaatst: zij dienen om met hun getjilp andere vogels aan te trekken die dan door de jagers geschoten worden. Natuurlijk beschadigen heel wat vogels hun vleugels en ander gevederte op deze lijmstokken, al ontkennen de jagers dat ten stelligste. Maar van wat ik zelf gezien heb, werd ik er niet vrolijk van.
Op 17 maart heeft het Europese Hof van Justitie bevestigd dat de methode van « chasse à la glu » niet langer toegepast zou moeten worden. En op een vraag van de Franse Raad van State was het antwoord dat « respect voor de traditie » het doorgaan met deze jachtmethode niet rechtvaardigt. In hun oordeel laten de rechters duidelijk weten dat de « chasse à la glue » tegen de Europese richtlijn Vogels is. Deze tekst, die als doel heeft de wilde vogels in Europa te beschermen, verbiedt deze jachtmethode, al zijn er uitzonderingen mogelijk. Maar het Hof bevestigt dat het traditionele karakter van deze vogelvangst « niet voldoende is om aan te tonen dat er geen andere bevredigende oplossing is die deze kan vervangen ».
Het Hof spreekt zich ook uit over de non-selectiviteit. Zij verklaart dat de richtlijn Vogels vangstmethoden verbiedt van wilde vogels, zelfs als het er maar een paar zijn en ook gedurende een beperkte tijd als deze schade veroorzaken: « lijmstokken zijn van nature in staat om het gevederte van alle gevangen vogels te beschadigen ».
Alain Bougrain-Dubour, voorzitter van de Liga voor vogelbescherming (LPO): « Deze aanbevelingen van het Europese Hof van Justitie verhelderen veel. Voor de zoveelste keer is het Europa die ons laat zien hoe de biodiversiteit en het dierenwelzijn beschermd moeten worden. Het is triest dat een land als Frankrijk, dat zich wat dit betreft altijd op de borst klopt en zegt dat niemand beter voor het milieu opkomt, steeds weer tot de orde geroepen en op de vingers getikt moet worden als een schooljongen achter in de klas. Nu moet de minister van de ecologische transitie of de president zelf hier eindelijk een definitief einde aan maken. »
Tot eind 2020 was Frankrijk het laatste Europese land dat deze « chasse à la glu » formeel toestond. Na het advies van het Europese Hof van Justitie moet de Franse Raad van State zich hierover uitspreken. Op het ministerie van ecologische transitie laat men dit langzame juridische proces zijn gang gaan, zeggende dat het essentieel is dat het doel, het beëindigen van deze praktijk, uiteindelijk bereikt gaat worden.
De Nationale Federatie van Jagers heeft tot dusverre laten weten dat de gevangen vogels niet gedood maar aan het einde van het seizoen vrijgelaten worden. Zij zegt ook dat de « chasse à la glu » geen enkele impact heeft op de biodiversiteit en dat de vangst van deze vogels miniem is in verhouding tot de totale vogelpopulatie in Europa.
Een laatste woord van Alain Bougrain-Dubourg: « Ik heb een wat dubbel gevoel. Natuurlijk ben ik blij met de uitspraken van het Europese Hof van Justitie, maar ik heb ook een beroerd gevoel van al deze tijdsverspilling en het daardoor blijvende lijden van deze vogels ».
Geschreven op 27 juni 2021
De departementale en regionale verkiezingen in Frankrijk: mijn analyse
De departementale en regionale verkiezingen die afgelopen weekend hun tweede en beslissende ronde hadden, werden gekenmerkt door een absoluut record aan absenteïsme (66,7% in de eerste ronde) en een volkomen mislukte poging van de regering Macron en de Rassemblement National van Marine Le Pen om er in aanloop naar de algemene en presidentsverkiezingen in april 2022 een voor hen beloftevolle nationale betekenis aan te geven. De tweede ronde van deze verkiezingen afgelopen zondag geven mij geen aanleiding voor verdere opmerkingen. In deze tweede ronde is er niet of nauwelijks sprake geweest van een hogere opkomst van kiezers.
Het absenteïsme is bij kiezers tot 34 jaar, die volgens peilingen voor een niet gering deel sympathiek staan tegenover de Rassemblement National, maar liefst 88,6 procent, en is bij andere bevolkingsgroepen min of meer gelijk verdeeld. De stemmers bij die groepen waren de gediplomeerden die nog een oude stemmerstraditie op de bestaande partijen hebben, met name de rechtse « Les Republicains » en de linkse « Parti Socialiste ». Bij deze groepen waren de arbeiders en laaggeschoolden, voor een belangrijk deel aanhangers van de Rassemblement National, de grote afwezigen. Resultaat: een fikse nederlaag voor Marine Le Pen in deze eerste ronde. De andere grote verliezer is de partij van Macron: de LREM (la République en Marche), die zich niet heeft weten te verankeren in het land. Geen wonder, want de LREM is in feite een vrij chaotische supportersclub van Macron, waarvan je heel gemakkelijk en gratis lid van kan worden. Deze supporters – deels opportunisten – zijn geen « militanten » die langs de deuren gaan, etc. zoals bij andere partijen het geval is. Macron heeft van de LREM nooit een echte politieke partij willen maken die hem aan een programma kan houden (het moge bekend zijn dat hij alles op zijn eentje beslist, omdat hij ervan overtuigd is dat hij altijd gelijk heeft) en concurrentie binnen die partij oplevert. Marcon heeft deze verkiezingen een nationaal karakter willen geven, vooral ook om concurrenten van andere partijen voor de presidentsverkiezingen, met name de voorzitter van de regio Haut de France, Xavier Bertrand, uit te schakelen. De lijst van de LREM voor de verkiezingen in Haut de France telde daarom maar liefst 5 ministers van de regering Macron, waaronder de minister van justitie en de minister van binnenlandse zaken Gerard Darmalin. Xavier Bertrand won er de eerste ronde met ruim 40% van de uitgebrachte stemmen; de lijst LREM kreeg er minder dan 10% (een landelijk beeld) en is dus uitgeschakeld voor de tweede ronde.
De verkiezingsonderzoeken tonen aan dat de stemonthouding veel meer jongeren dan gepensioneerden, veel meer de lagere lonen dan de hogere lonen, veel meer de arbeiders dan het hogere kader betreft, maar zij verklaren niet waarom het fenomeen van stemonthouding deze keer zo algemeen was. Is het het effect van het verlaten van de pandemie, de lockdown, dat mensen liever de vrije natuur, het strand of de stadsterrassen deed opzoeken? Is het het gebrek aan bekendheid van de lijstaanvoerders, met uitzondering van de presidenten van de regio’s die zich weer kandidaat stelden voor deze functie? Is het het gebrek aan duidelijkheid van de regionale politiek, die als puntje bij paaltje komt via de prefecten door Parijs gecontroleerd wordt in deze hypercentralistische staat? Moet het gezien worden als een « de politiek dient nergens meer voor », of in tegendeel als een teken van kalmering van de woede na een jaar van steun van « wat het ook moge kosten »? Wellicht een combinatie van deze en andere factoren. Ik houd mij maar aan het woord van Socrates: hoe meer ik weet, hoe minder ik in feite weet ».
In een in 2017 uitgegeven boek « Rien à faire, plus rien à foutre, la vraie crise de la démocratie » (uitgeverij Robert Lafont), onderstreepte Brice Teinturier van het onderzoeksinstituut Ipsos al de opkomst sinds een tiental jaren van deze partij van niet-stemmers, deze kracht zonder gezicht die in de toekomst het politieke spel ernstig zou verstoren. Hij ziet er een mengsel in van onverschilligheid en woede ten opzichte van publieke uitspraken die hun waarde verloren hebben, niet nagekomen worden en een steeds minder doeltreffend vertegenwoordigend kiessysteem. En hij waarschuwt dat « in deze onverschilligheid is het de relatie politiek-kiezers zelf die zich langzaam ontbindt. De scheiding wordt zo voltrokken en de breuk wordt definitief ».
Ik ben ervan overtuigd dat de toename van het consumentisme, de erosie van gemeenschappelijke waarden die vroeger het individualisme overstegen, niet vreemd zijn aan deze steeds sterker wordende neiging om zich selectief terug te trekken. De kiezer tevreden stellen, hem of haar te bewijzen dat politieke actie een concreet effect op zijn of haar leven heeft, is bijna onmogelijk geworden. Nog erger, de beloften van een vernieuwing van het politiek aanbod, eerst door Sarkozy in 2007 en daarna door Macron in 2017, hebben bijgedragen aan het voortduren van de teleurstelling in de politiek, omdat ze niet door positieve effecten gevolgd werden. Twee voorbeelden: om de crisis van de « gilets jaunes » te lijf te gaan, maakte Macron in 2019 een rondreis door Frankrijk, waarbij hij de burgemeesters en de bevolking opriep om hun klachten en wensen op papier te zetten. Deze actie heeft geresulteerd in verslagen die in een immens archief opgeborgen zijn en waarmee verder nooit iets is gedaan. Om de burgers bij het beleid te betrekken (participatie-democratie) werd bijvoorbeeld een burgerlijke Conventie voor het klimaat ingesteld met de belofte van Macron om het door de burgers opgestelde rapport integraal aan een referendum te onderwerpen. Het rapport werd vervolgens door de regering « gefilterd » (lees: volkomen uitgekleed) en het referendum gaat niet door. Uiteindelijk is het ongetwijfeld de capaciteit van de politiek om het leven te veranderen waaraan getwijfeld wordt in een Frans beslissings- en vertegenwoordigingssysteem dat verre van eenvoudig is en steeds ondoorzichtiger is geworden.
De karakteristiek van het niet-stemmen in vergelijking met het protest-stemmen wordt niet gezien. Gedurende jaren heeft het politieke toneel zich gereorganiseerd en gereorganiseerd rond de opkomst en daarna rond de progressie van het extreem-rechtse Front National (nu Rassemblement National) dat de andere zogeheten « republikeinse » partijen wilden indammen door bij de verkiezingen allianties aan te gaan of gewoon alleen tegen deze extreem-rechtse partij te strijden. Deze keer is de te bestrijden vijand stil, onzichtbaar, veelvormig en heel moeilijk te pakken te krijgen. Verkiezing na verkiezing is de bijna pavloviaanse reflex van de politieke leiders het betreuren van het absenteïsme, om dat daarna al gauw te vergeten en snel een positief maar scheef, onjuist verhaal te houden, enkel op basis van de stempercentages. Ik vind het een schandaal dat Macron als president geen woord gezegd heeft over dit recordaantal niet-stemmers. Wellicht interesseert hem dit vertrouwen in de democratie niet, als hij maar weer gekozen wordt. Als Jupiter is hij beslist geen voorbeeld van een democraat.
De huidige situatie is daarop geen uitzondering. Sterk in de schoenen door hun goede verkiezingsresultaten in de regio’s vechten rechts en in mindere mate links het idee aan van het onontkoombare duel Macron-Le Pen in april 2022. Overal gaat nu in aanloop naar die algemene en presidentsverkiezingen de competitie zich intensifiëren in een klimaat van scheldpartijen en geweld dat in de laatste maanden al duidelijk zichtbaar was. De politieke wereld heeft permanent onverwachte wendingen nodig om de dramaturgie te voeden, maar wanneer het grootste deel van de toeschouwers het af laat weten, is het grote risico dat alles een vergeefse slag in de lucht is.
De algemene en presidentsverkiezingen laten overigens wat betreft het absenteïsme tot nu toe een veel beter resultaat zien. Het is dus afwachten in hoeverre Brice Teinturier al in 2022 gelijk krijgt. Of het toch weer een duel Macron-Le Pen wordt – het zou kunnen dat de Rassemblement National een schisma gaat kennen op het binnenkort te houden congres van deze rechts-extremistische partij – of een duel tussen Macron en een rechtse kandidaat, want links is te verdeeld om met een stevige kandidaat te komen. Ik denk dat dan alle mensen die Macron niet weer willen hebben als president, voor die kandidaat kiezen. Je mag in dat laatste geval hopen dat rechts Xavier Bertrand als kandidaat aanwijst: een man met regeringservaring, nooit betrokken geweest bij enig schandaal, met goede contacten met de vakbeweging, een « rassembleur ». En Frankrijk heeft een president met zo’n profiel nodig, want ik voorspel dat na de pandemie de nu nog stille woede en onverschilligheid voor de politiek van met name het recordaantal niet-stemmers op straat gestalte gaat krijgen.
Geschreven op 28 juni 2021
De korte encyclopedische bier-geschiedenis van Zuid-Frankrijk
Zuid-Frankrijk is vanouds een land van wijn en honing. Maar de laatste jaren wordt er steeds meer bier gedronken, en daarmee hebben tal van artisanale bierbrouwerijen het licht gezien: heel kleine bierbrouwerijen, waar door de pandemie nu even de klad in zit, gezien de sluiting van cafés en restaurants.
In de jaren 1820-1840 vestigden bierbrouwers uit de Elzas zich in de « Midi » in Zuid-Frankrijk. De Duits klinkende namen onthullen de afkomst van de bierbrouwers geboren in Rijnland of Rijnland-Palts, vroegere Franse departementen die na de val van het Franse imperium van Napoleon Bonaparte in 1816 ingelijfd werden door het Beierse koninkrijk. Dat was ook het geval bij Johannes Laubenheimer, die zich in 1828 in Nérac installeerde, bij de broers Flad, die vluchtten voor de antisemitische vervolgingen en zich vestigden in Albi en Castres, en bij Jean-Frédéric Lauer, die in Carcassonne neerstreek.
Voor 1850 en de adoptie van de Beierse gistingsmethode werd het bier ter plaatse geproduceerd en geconsumeerd. De « Haut-Rhin », met als belangrijkste plaats Colmar, telde maar liefst 263 bierhuizen. De concurrentie was heel groot en de jonge bierbrouwers brachten met hun kennis het bier naar Frankrijk, waar behalve in het noorden het consumeren van bier een anekdotisch gebeuren was. Deze jonge bierbrouwers hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de hoge vlucht die de productie en consumptie van bier hebben genomen. De productie, voornamelijk in het noorden en in de Elzas en Lotharingen, bedroeg 3 miljoen hectoliter in 1815 en was een eeuw later vervijfvoudigd! De Elzassers droegen bij aan het verbreiden van het bier drinken tot diep in de Midi.
Deze pioniers stichtten belangrijke bierbrouwer-dynastieën – drie of vier opeenvolgende generaties - en bloeiende bedrijven die zich een eeuw lang handhaafden. In 1820 creëerde Michel Heim, geboren in de buurt van Straatsburg, in Montauban de « Nationale Bierbrouwerij ». In 1838 installeerde Philippe Lauth, afkomstig uit een familie van bakkers en brouwers in Straatsburg, zich eerst in Carcassonne om later in Toulouse bij de befaamde « Brasserie Stieber » te gaan werken. George-Henri Sammüller stichtte in 1844 de « Brasserie Alsacienne » in Bagnères-de-Luchon, Fritz Haffner stichtte in 1855 in Toulouse de « Brasserie malterie de Strasbourg »… Deze eerste generatie schoot wortel in de Midi door de trouwen met een jonge meid uit deze regio. De volgende generatie knoopte relaties aan met de van origine Elzasser bierbrouwersfamilies. De zoon van de bierbrouwer in Carcassonne trouwde met Félicie Heim, de dochter van zijn collega uit Montauban, en versterkte zo een Elzasser industrieel netwerk. De contacten met het Oosten werden ook goed onderhouden. Henri Sammüller leerde het vak bij de belangrijkste brouwerij in Frankrijk, de « Brasserie Tourtel » (in het departement Meurthe et Moselle), waar hij kennis maakte met de later zo bekende wetenschapper Louis Pasteur, die daar de oorzaken van de vertroebeling van het bier bestudeerde.
In het midden van de negentiende eeuw gingen deze pioniersfamilies over tot de industrialisatie van het bierbrouwen met het gebruik van kunstmatige koude, mechanisatie en een betere kennis van het gistingsproces. Frédéric Lauth (1864-1945) behaalde zijn ingenieursdiploma aan de « Ecole centrale des Arts et Manufacture » en ontwikkelde de familieonderneming door het verbeteren van technische werkwijzen. Het in fusten geconditioneerde bier werd lokaal gedistribueerd in cafés en drankzaken. Het merendeel van deze familie-bierbrouwerijen verdween in de jaren 1950, geabsorbeerd door de grote groepen nationale en internationale bierbrouwers: Stella Artois, Pelforth-Heineken, Amstel…
De lutheriaanse Elzasser bierbrouwers waren betrokken bij de structurering van de Hervormde kerken in de Midi. Hun vestiging werd soms bepaald door hun geloof. Johannes Laubenheimer verbleef eerst in Montauban, voor hij zich in Nérac vestigde. De in Carcassonne woonachtige familie Lauth, waar de Hervormden dun gezaaid waren en geen Hervormde kerk bestond, stelde hun brouwerij gedurende dertig jaar ter beschikking van kerkdiensten. De familie Lauth, actief binnen de Presbyteriaanse Raad, nam deel aan activiteiten als die van het « Comité du refuge protestant » in Castres. De brouwers werden al gauw vooraanstaande figuren, zoals Frédéric Lauth, die als wethouder een grote rol speelde in het lokale culturele leven.
Dit kleine encyclopedische artikeltje schreef ik – met aardig wat nazoekwerk – voor de echte bier- en Midi-liefhebbers. Overigens drink ik geen bier – doet mij denken aan plassende paarden, schuimt ook zo… – en houd ik het graag bij een pastis of een goed glas wijn.
Geschreven op 27 juni 2021