Kenschets van de Romantiek
Deel 7: Muziek tijdens de late Romantiek

Civis Mundi Digitaal #112

door Piet Ransijn

Opera als kunstvorm die tijdens de Romantiek floreerde, ook tijdens de late Romantiek

 

Wagner is evenals Brahms te beschouwen als overgangsfiguur naar de latere Romantiek, maar hij sluit aan bij zijn vriend en schoonvader Liszt en bij Berlioz, terwijl Brahms aansluit bij zijn vriend Schumann en bij Mendelssohn.

Johannes Brahms (1833-1897)werd geboren in een Hamburgse sloppenwijk als zoon van een muzikant. Hij speelde als jong en talentvol pianist tot diep in de nacht in cafés en bordelen. Om zich hieruit te verheffen las hij veel, o.a. Novalis en Hölderlin, en verzamelde vanaf zijn 15e jaar volksliedjes. In 1853 ging hij op tournee naar Hongarije met een bevriend violist. Op weg daarheen ging hij langs bij Robert en Clara Schumann, een belangrijke gebeurtenis in zijn leven. De invloedrijke Schumann was laaiend enthousiast over hem en prees hem in zijn tijdschrijft in alle toonaarden als “een nieuw verschenen ster aan onze muziekhemel” en uitverkoren genius, nog meer dan hij eerder Chopin en anderen had geprezen. Brahms’ naam was toen gemaakt. Vanaf de suïcidepoging in 1854 en de dood van Schumann in 1856 verbleef Brahms in Düsseldorf en ondersteunde hij diens vrouw Clara en haar kinderrijke gezin, die bemiddelde bij een positie als dirigent aan het hof van het vorstendom Lippe te Detmold. In 1863 vestigde hij zich in de muziekstad Wenen als dirigent van de Singakademie.

Zijn veelzijdige muziek sloot aan bij de klassieke traditie en wordt tegelijk als vernieuwend en conservatief beschouwd. De invloeden van de volksmuziek zijn duidelijk romantisch. Bekend zijn zijn Hongaarse dansen (1873), bewerkingen van zigeunermelodiën,zijn Deutsches Requiem (1866), gecomponeerd na de dood van zijn moeder, vier symfonieën (1877-1885), twee pianoconcerten (1858 en 1881), een vioolconcert (1878), en dubbelconcert voor viool en cello (1887), piano- en klarinetmuziek. Een ander bekend en aangrijpend vocaal werk is zijn Alt-Rhapsodie (1869).

Vooral zijn latere muziek had vaak een ingetogen, kalm, serieus en klassiek-romantisch karakter, net als zijn persoonlijkheid, een typische Noorderling, wel emotioneel maar niet theatraal. Hij overleed een jaar na zijn beste vriendin Clara Schumann in 1897, nadat hij haar als weduwe had ondersteund, ook financieel. Hij leefde zelf sober en wijdde zijn leven aan de muziek. Behalve met de Schumanns was hij o.m. bevriend met Johann Strauss jr., componist van Weense walsen en operettes, en met Antonin Dvorak. Zoals zijn brief aan Wagner bevestigt (Marius Monikkendam Brieven van beroemde componisten, p 137) waardeerde hij de muziek van Wagner zeer, hoewel hij bij uitstek geldt als meer klassiek gerichte tegenvoeter van de richting van ‘nieuwlichters’ als  Wagner, Lizst, Bruckner en Mahler. Wagner sluit echter ook aan bij klassiek-romantische componisten als Beethoven, Von Weber.

Brahms rapporteerde ‘transcendente ervaringen’, die hem tot zijn muziek zouden inspireren, zoals ook bijv. bij Beethoven en mogelijk ook Wagner. “Ons te realiseren dat we één zijn met de Schepper, zoals bij Beethoven, is een prachtige en ontzagwekkende ervaring. Weinig mensen komen tot deze realisatie en dat is waarom er zo weinig componisten en creatieve genieën zijn die hiernaar streven... Ik voel... inspiratie van boven, zoals Beethoven. Onmiddelijk komen ideeën in mij op... ik zie thema’s voor mijn geestesoog in de juiste vormen, harmoniën en orchestraties.” Hij meest dat zijn inspiratie uit het onbewuste komt, eigenlijk het ‘bovenbewuste’ en dat dit ook geldt voor mensen als Beethoven, Milton, Goethe, Schiller, Tennyson en Wordsworth, “die verbonden waren met de oneindige energie van de kosmos” (Craigh Pearson, The Supreme Awakening, p218-19).

 

   

De jonge Brahms en de Tsjechische componisten Dvorak, Smetana en Fibich

 

Antonin Dvorak (1841-1904) componeerde eveneens negen symfonieën, daarnaast strijkkwartetten, slavische dansen (1878), een pianoconcert (1876), een vioolconcert (1886) en een prachtig celloconcert (1895), religieuze muziek, kamermuziek, liederen en elf opera’s, waarvan Rusalka (1900) de bekenste is. In 1878 raakte hij bevriend met Brahms die hem steunde en bekend maakte. Het meest bekend is zijn laatste symfonie Uit de nieuwe wereld (1893) die hij in de VS componeerde, waarin “thema’s gebruikt die zijn geïnspireerd op melodieën van Amerikaanse Indianen en vooral ook op de Negro spirituals” (Grout, p679). Hij was ook violist, organist en muziekleraar aan het Praagse conservatorium.

Bedrich Smetana (1824-1884) was een Tsjechische inspiratiebron voor Dvorak, vooral bekend van zijn opera De verkochte bruid (1866) en zijn symfonische gedichtencyclus Mijn vaderland (1874-79) waarvan De Moldau de bekendste is. Ze tonen de invloed van Liszt en verbeelden Boheemse wouden, bergen en burchten, dansende nymfen en ketterse Hussieten.

Zdenek Fibich (1850-1900) was bevriend met Dvorak en Smetana (zijn leraar) en werkte als kapelmeester, dirigent en koorleider te Praag en componeerde 12 opera’s, 3 symfonieën, enkele ouvertures symfonische gedichten en veel kamermuziek, ruim 350 (!) pianowerkjes, verder liederen en duetten. Hij trouwde in 1873. Zijn zoon stierf heel jong, zijn eerste vrouw een jaar later. Hij hertrouwde in 1875 met haar zus, een zangeres. In 1876 overleed zijn dochter. Hij werd in dat jaar vertederd door een 18 jaar jongere vrouw, die zijn muze en geliefde werd. Zij inspireerde hem tot 384 (!) Moods, Impressions and Reminscences voor piano. De bekendste is zijn Poème, waarvan de bewerking voor viool en piano nog mooier is. Het zijn impressionistische schilderingen van stemmingen en gevoelens, vaak speelse vertedering, enigszins verwant met Schumanns Kinderszenen en andere pianowerken van o.m. Debussy en de Liebestraum van Liszt.

Peter Illich Tsjaikovski (1840-1893) kreeg bekendheid door zijn balletten en symfonieën, waarvan de zesde en laatste de naam Pathétique draagt. “Zij ontlenen hun populariteit vooral aan hun lyrische melodieën, hun briljante orchestratie en hun intense emotionaliteit... Zijn balletten, met name Het zwanenmeer (1876), De schone slaapster (1890) en De notenkraker (1892), hebben een bijzonder bekoring” (Grout, p678,679). In zijn muziek, met name zijn balletten heeft hij vaak prachtige walsen verwerkt en andere dansen van verschillende volkeren.  Zijn eerste succes was de fantasie Romeo en Julia (1869, naar Shakespeare). Hij componeerde ook een pianoconcert (1875), een vioolconcert (1878) en het symfonische gedicht Francesca da Rimini (1877), tien opera’s, pianowerkenstrijkkwartetten en andere kamermuziek, liederen en vioolmuziek.

Ondersteuning door gravin Von Meck bood hem de mogelijkheid zijn leven aan componeren te wijden. Ze onderhielden een innige briefwisseling. Haar ondersteuning werd in 1890 stopgezet. Het is niet aangetoond dat dit verband hield met zijn homoseksuele geaardheid. Tsjaikovski integreert Europse en Russische muziek, reden om hem hier te behandelen. Mozart en Mendelssohn hadden zijn muzikale voorkeur. .Andere Russische componisten laten we in dit bestek achterwege.

 

 

Tsjaikovski en Grieg

 

Edvard Grieg (1843-1907) is vooral bekend van zijn Peer Gynt suites (1876) bij het gelijknamige tooneelstuk van zijn vriend de Noorse schrijver Henrik Ibsen. Hij componeerde echter veel meer toneelmuziek, vocale werken, waaronder veel liederen, pianowerken, twee symfonieën en veel andere orkestwerken, waaronder zijn suites Uit Holbergs tijd, romances, Noorse dansen, kamermuziek en orgelmuziek. Hij werd geïnspireerd door de Noorse volksmuziek en werd aanvankelijk beïnvloed door de Duitse Romantiek. Frans Liszt was onder de indruk van zijn muziek en nodigde hem uit om naar Rome te komen (1869). Daarna wijdde hij zich aan de Noorse muziek en Romantiek, zijn levensmissie. Hij was getrouwd met de begaafde zangeres en pianiste Nina Hagerup. Hun enige dochter stierf als peuter. Grieg had een zwakke gezondheid en werd op het eind van zijn leven door zijn vrouw verzorgd en verpleegd.

De laatste fase van de Romantiek wordt door Grout en Palisca ‘Postromantiek’ genoemd, in letterlijke zin komt deze na de Romantiek. Daarom komt het kort aan de orde. De Eerste Wereldoorlog markeert een keerpunt, maar bij sommige componisten gaat de Postromantiek daarna nog door, bijv. bij Richard Strauss.

De ‘liederencomponist’ Hugo Wolf (1860-1903) componeerde ook pianowerken, kamermuziek en symfonische muziek en heeft niet heel veel nieuws toevoegd aan eerdere liederencomponisten, hoewel zijn oevre veelomvattend is met o.m. liederen op teksten van Goethe en Eichendorff.

Anton Bruckner (18241896) was een bewonderaar van Wagner en is vooral bekend door zijn monumentale negen symfonieën, ‘muzikale kathedralen’, en RK kerkmuziek. Hij was diep religieus en was ook organist in de domkerk te Linz. Zijn imposante muziek heeft vaak een serieuze, plechtige en zwaarwichtige stemming, maar weerspiegelt ook de melodieën en ritmen van Oostenrijkse volksliedjes en boerendansen, zoals bij Mahler. In de controverse van Brahms versus Liszt en Wagner, stond hij aan de kant van zijn idool Wagner. Hij was ongehuwd, maar werd geregeld verliefd op jonge dames en leed aan depressies en manische obsessies.

 

  

Bruckner, Mahler en Richard Strauss

 

Gustav Mahler (1860-1911) leidde de Weense opera en dirigeerde de New York Philharmonic. Hij componeerde negen symfonieën met een programmatische inhoud en vele liederen, o.a. de aangijpende Kindertotenlieder (1901-1904). In zijn symfonieën is vocale muziek verwerkt zoals bij de 9e van Beethoven. Zijn muziek is hoogromantisch en omvat kosmische ideeën, worstelingen, volksmuziek, populaire dansritmen, landschapschilderingen, spookachtige, groteske en mystiek aandoende taferelen.

“Dit faustiaanse streven naar alomvattendheid paste volledige in de romantische geest... Hij was erfgenaam van de hele romantische traditie... en in het bijzonder de Weense tak (Beethoven, Schubert, Brahms en bovenal Bruckner). Rusteloos experimenterend, een intellectuele omnivoor, voerde hij de romantische symfonie en het symfonische oratorium tot de uiterste grenzen... Dit maakte Mahler tot een typische overgangsfiguur... Hij was de voorbode van een nieuw tijdperk en zijn muziek werd een van de belangrijkste invloeden in het werk van latere Weense componisten” (Grout, p719,720).

Richard Strauss (1864-1949) was de beroemdste postromantische Duitse componist. Hij was radicaler dan Mahler en sloot meer aan bij Berlioz en Liszt, vooral wat betreft zijn symfonische werken en was ook violist, pianist en een gevierd dirigent, die bevriend was met de dirigent Hans von Bülow. Hij was dirigent en ‘Kapelmeister’ te Weimar, München en Berlijn en leidde de Weense Staatsopera. Mozart boven Beethoven genoten zijn voorkeur.

In 1888 componeerde hij zijn meesterwerk Don Juan, gevolgd door andere symfonische gedichten: Tod und Verklärung (1889), Til Eulenspiegel (1895), Also Sprach Zarathustra (1896), Don Quixote (1897), Ein Heldenleben (1898), Sinfonia domestica (1903) en Alpensinfonie (1915). Daarnaast componeerde hij een reeks muziekdrama’s o.m. Elektra (1908), Der Rosenkavalier (1910, dat overeenstemming met Mozarts Figaro zou tonen) en Ariadne auf Naxos (1912). Daarnaast componeerde hij zo’n 150 liederen - waarvan zijn Vier Letzte Lieder (1948) tot de bekendste behoren - pianostukken, koorwerken en kamermuziek. Zijn symfonische gedichten hebben vaak een filosofische en programmatische strekking, zoals de titels aangeven, die zowel romantische als neo-klassieke associaties oproepen, maar niet erg modern aandoen. Don Juan heeft een liefdesmotief met verschillende slachtoffers. Ein Heldenleben en Sinfonia domestica hebben autobiografische thema’s. Tot und Verklärung heeft een louterings- en verlossingsmotief. Til Eulenspiel heeft een sprookjesachtig motief. Also Sprach Zarathustra bevat motieven uit het gelijknamige werk van Nietzsche, zoals ‘Von den Hinterwelten’ (andere werelden), ‘Von den Freuden und Leidenschaften’ (vreugden en hartstochten) maar blijft een raadselachtig werk. Don Quixote heeft pseudo-ridderlijke motieven, zoals de roman van Cervantes. Het werk van Richard Strauss is een veelzijdig hoogtepunt van de Duitse Postromantiek te noemen.

 

   

Franck, Saint-Saëns en Fauré

 

Franse componisten, Franck, Saint-Saens, Fauré, Debussy, Satie en Ravel

Cesar Franck (1822-1890) was een Belgisch componist. In 1848 trouwde hij tegen de zin van zijn vader met een actrice en werden zijn pianolessen stopgezet, waardoor hij zich aan componeren wijdde. In 1858 werd hij organist in Parijs, waar hij al leider van een kerkkoor was. Van 1869-78 componeerde hij Les Béatitudes, de zaligsprekingen. In 1886 schreef hij een vioolsonate, in 1889 een strijkwartet. Verder nog enkele pianowerken, orgelwerken en orkestwerken, waaronder Psyché (1888), de liefdesmythe van Psyché en Eros, waarin de invloed van Romeo en Juliette van Berlioz merkbaar is. Veel van zijn werken hebben een religieuze strekking.

Camille Saint-Saëns (1835-1921) was eveneens een Belgisch componist. Hij is vooral bekend door zijn Carnaval der dieren (1887) en zijn vioolconcerten, waarvan vooral het derde het meest romantisch aandoet, vooral het 2e deel, de romance (1888). Verder componeerde hij vijf pianoconcerten, twee celloconcerten, drie symfonieën, enkele symfonische gedichten, onder invloed van zijn vriend Frans Liszt, en 16 opera’s en oratoria, waarvan Samson en Dalila (1877) de bekendste is, verder kamermuziek, piano- en orgelwerken. Hij trouwde met een twintig jaar jongere vrouw, maar de dood van twee kinderen gaf aanleiding tot een scheiding en veel verdriet.

Gabriël Fauré (1848-1924) was een leerling van Saint-Saëns en is vooral bekend door zijn Requiem. Verder componeerde hij begeleidingsmuziek bij het toneelstuk Pelléas et Mélisande (1898) van Maeterlinck en de opera’s Prométhée (1900) en Pénélope (1913), een honderdtal liederen, o.a. op gedichten van Paul Verlaine, en vele pianocomposities met lyrische melodieën zonder opsmuk. Sommige titels geven een hellenistische strekking weer.

 

  

Debussy, Ravel en Satie

 

Claude Debussy (1861-1918) wordt beschouwd als de meest invloedrijke Franse romantische componist en een groot vernieuwer. Zijn werk wordt ‘impressionistisch’ genoemd, omdat zijn muziek vooral stemmingen en zintuiglijke indrukken zou weergeven in klankkleuren en harmonieën. Hij werd pianist bij de familie Von Meck, van de weldoenster van Tsjaikovski en ging met hen naar Rusland in 1882. Hij brak door toen hij de Prix de Rome won in 1884, mede dankzij Gounod. In 1888-89 raakte hij na een bezoek aan Bayreuth onder invloed van Wagner, maar daarna bekoorde de Spaanse en Javaanse gamelanmuziek hem meer en distantieerde hij zich van Wagner. Hij had een voorkeur voor Bach en Mozart boven Beethoven, zo bleek uit zijn muziekrecensies, die hij vanaf 1901 schreef voor de Revue Blanche. Hij werd ook beïnvloed door Cesar Franck, Edvard Grieg en de Spaanse muziek van Maurice Ravel. Debussy is twee keer getrouwd, eerst met een eenvoudig meisje, daarna met een vrouw die hem toegang verschafte tot de ‘hogere kringen’. De Eerste Wereldoorlog heeft hem erg aangegrepen en hij heeft deze niet overleefd.

Eén van zijn bekenste vroege werken is L’ après midi d’ un faun (1892) naar een gedicht van Mallarmé, met wie hij bevriend was. Hij componeerde veel pianomuziek: études, nocturnes, arabesken, balladen, Estampes (1903). Images (1905), Children‘s Corner (1908) voor zijn dochtertje, en Préludes (1910 en 1913). Clair de lune is één van zijn bekendste werken evenals de symfonische serie van La mer (1903-05). Verder componeerde hij drie opera’s waarvan Pelléas et Mélisande (1893-1902) de bekendste is, gebaseerd op het stuk van Maeterlinck. Verder het ballet Jeux (1913), daarna nog een ballet en diverse andere orkestwerken, waaronder Iberia (1908), kamermuziek, cantates en liederen, o.a. op teksten van Paul Verlaine en de middeleeuwse dichter Francois Villon. Debussy vond nieuwe impressionistische vormen om stemmingen en impressies muzikaal te schilderen en toonde zich daarbij een invloedrijk vernieuwer en een overgangsfiguur naar de volgende generatie.

Maurice Ravel (1875-1935) was van Baskische afkomst, zijn vader was een in muziek geïnteresseerde ingenieur van Frans-Zwitserse afkomst en zijn moeder was Spaans-Baskisch. Aan het conservatorium te Parijs was Fauré zijn belangrijkste leraar. Hij onderging aanvankelijk vooral de invloed van Schumann, Chabrier en Liszt, later van Wagner en Russische componisten. Hij ontmoette in die tijd Erik Satie en was één van de eersten die diens originaliteit erkende.

In 1899 kreeg Ravel bekendheid met zijn Pavane pour une infante défunte(Pavane voor een overleden prinses) op verzoek van een levende prinses. In 1901 won hij de 2e prijs bij de Prix de Rome. Een andere poging mislukte wegens oneinigheid over hem bij de jury. Aan het begin van de 20e eeuw raakte hij als bevriend collega onder invloed van Debussy, toen hij betrokken was bij een groep vernieuwende musici, waaronder Strawinsky.

Ravels muziek riep controversen op tussen voor- en tegenstanders, waarvan hij zich niet veel aantrok: hij ging zijn eigen weg en verwerkte impressionistische muziek in klassieke melodische contouren. Le tombeau de Couperin (1917) geeft bijv. zijn klassieke affiniteit weer, die vaak typerend zou zijn voor de Franse muziek. In de Eerste Wereldoorlog was hij bettrokken bij het offensief van Verdun. Daarna trok hij zich terug in zijn huis in de bergen van de Cevennes, ook al was hij na de dood van Debussy in 1918 de meest vooraanstaande Franse componist. In 1920 werd hij benoemd tot ridder in de orde van het Legioen van Eer, maar weigerde deze eer. Hij accepteerde ook geen functies en wijdde zich geheel aan componeren. Zijn muziek viel hem in tijdens wandelingen, zoals bij Beethoven werkte hij eraan tot het goed genoeg was naar zijn zin.

Ravel schreef impressionistische pianowerken, zoals Jeux d’ eau (1901), Miroirs en Gaspard de nuit (1905) en een pianoconcert. In 1910 verscheen zijn ballet Daphnis en Cloé. Hij verwerkte verschillende elementen in zijn werken, zoals de Weense wals in La valse (1920) en jazzelementen in zijn Concert voor de linkerhand (1930, voor de oorlogsinvalide Paul Wittgenstein, broer van de filosoof), en Spaanse invloeden in Rapsodie espagnole en de opera L’Heure espagnole en Boléro (1928), zijn bekendste orkestwerk. Hij arrangeerde volksliederen uit diverse landen. Ma mère l’Oye (Moeder de Gans, 1908) en de opera L’ Enfant et le sortilèges (Het kind en de toverkunsten, 1925) bevatten sprookjeselementen. Verder componeerde hij kamermuziek en andere orkestwerken. De (impressionistische) 20e eeuwse Engelse componist Ralph Vaughan Williams was één van zijn belangrijkste leerlingen. Ook Ravel was een overgangsfiguur naar de 20e eeuwse muziek, die klassieke, romantische en moderne invloeden op originele wijze integreert.

Erik Satie (1866-1925) werd beschouwd als excentrieke zonderling en maatschappelijke buitenstaander. Toch had hij een niet geringe invloed op andere componisten, onder hen Debussy en Ravel, met wie hij bevriend was, en daarna op moderne componisten. Hij studeerde 3 jaar aan het conservatorium in Parijs, maar maakte zijn studie niet af en voorzag zich in zijn levensonderhoud als pianist in cafés. Hij werd lid van de mystiek-spirituele groepering van de Rozekruizers, waar hij enige tijd pianist is geweest (1889-92), maar hij had een andere muzikale voorkeur. Het streven naar ‘gnosis’ komt tot uitdrukking in zijn ‘Gnossiennes’.

Zijn muziek is vaak sober, verstild en spitsvondig, maar omvat ook veel karikaturen met surrealistische titels, waarmee hij de draak stak met impressionistische titels. Zijn eenvoudige, ingetogen muziek vormt het andere uiterste vergeleken bij de gewichtige en zware muziek van Wagner. Hij schreef naast pianowerken o.m. een symfonisch drama Socrate (1918) gebaseerd op teksten van Plato en samen met Jean Cocteau en Pablo Picasso het ballet Parade voor orkest en typemachine (1916), dat een schandaal veroorzaakte en hem opeens beroemd maakte. Verder schreef hij filmmuziek.

Zijn muziek wordt beschouwd als anti-romantisch, anti-impressionistisch, anti-sentimenteel en modern, maar heeft ook mystieke aspecten, zoals typerend was voor de Romantiek. Hij loopt vooruit op de latere minimalistische en andere moderne muziek. In 1898 ging hij zo’n 10 km van Parijs wonen en liep hij dagelijks twee keer die afstand naar zijn studio. “Gedurende de 27 jaar dat hij hier heeft gewoond, is er niemand bij hem in huis geweest” (Wikipedia). Hoewel hij goed bevriend was met Debussy (en Ravel die ergens in de bergen op zichzelf woonde). Zijn muziek heeft vaak een meditatief en/of een humoristsch, absurdistisch karakter. Heel apart, met een sobere schoonheid.

 

 

Rossini, Bellini, Donizetti, Verdi en Puccini

 

Opera tijdens de Romantiek

Opera is bij uitstek een genre dat bloeide tijdens de Romantiek. Mogelijk vanwege het emotionele, pathétische karakter en de integratie van tekst, voordracht, theater en muziek in een totaalkunstwerk, zoals Wagner zijn muziekdrama’s noemde (Gesamtkunstwerk). De Duitse opera’s van Von Weber en Wagner en de Tsjechische van Smetana en Dvorak zijn al aan de orde gekomen. Hier volgen de belangrijkste Italiaanse en Franse operacomponisten tijdens de hele Romantiek, niet ingedeeld in Vroeg-, Hoog en Laatromantiek om de continuItiet van de operamuziek beter uit te laten komen.

 

Italiaanse operacomponisten: Rossini, Bellini, Donizetti, Verdi en Puccini

Gioacchino Rossini (1792-1868) was de zoon van een operazangeres en een trompetspeler. In 1813 brak hij door met zijn opera Tancredi, waarna er nog vele volgden, o.a. Otello en zijn meesterwerk Il Barbiere de Seviglia (beide 1816), La gaza ladra (1817), La donna del lago (1819, naar The Lady of the Lake van Walter Scott), Guilliaume Tell (1829), nadat hij zich in 1824 in Parijs had gevestigd. Zijn laatste opera’s zijn het meest romantisch te noemen.

“In Rossini’s stijl gaat een onuitputtelijke stroom van melodieën gepaard met markante ritmen, een duidelijke frasering een goed geproportioneerde en soms onconventionele muzikale periodenbouw ...en een heldere orchestratie” (Grout en Palisca, p 686). Verder noemen zij de “komische karaktertekening” (bij Figaro) en zijn smaakvolle ensembles. Opmerkelijk is ook het zgn. ‘Rossini-crescendo’, waarbij een motief steeds sterker wordt herhaald, bijv. in de ouvertures van La gaza ladra en Il Barbiere de Seviglia. Bij Wagner vinden we een vergelijkbare herhaling, bijv. bij Isoldes Liebestot.

Rossini componeerde 39 opera’s in betrekkelijk korte tijd. “In de laatste  40 jaar van zijn leven schreef hij alleen nog maar geestelijke muziek, liederen en ‘albums’ met pianostukken” (p 688), waaronder de missen Stabat Mater en Tantum Ergo. Hij schreef ook veel uiteenlopende instrumentele muziek, bijv. zijn Variaties voor klarinet en orkest (1809). Hij bepaalde in de eerste helft van de 19e eeuw de Italiaanse opera, die als voornaamste doel had “het behagen en ontroeren van de luisteraar”. In Duitsland en Franrijk hield men er andere visies op na.

Vincenzo Bellini (1801-1835) was de zoon van een Sicilliaanse organist, wiens muzikale latent door een edelman werd ontdekt, die zijn studie bekostigde. Hij componeerde in zijn betrekkelijk korte leven tien serieuze opera’s. De bekendste zijn La Somnabula (De slaapwandelaarster, 1831), Norma (1831) en I puritani (1835, naar een roman van Scott).

“Zijn stijl getuigt van een buitengewoon lyrisch raffinement, met smaakvolle harmonieën en lange, intens expressieve melodieën, die worden gekenmerkt door fexibele vormen, elegante curven en een ietwat weemoedig karakter, dat associaties oproept met de nocturnes van Chopin. Een voorbeeld daarvan is de cavatina Casta Diva uit Norma” (Grout, p 689, Bellini was bevriend met Chopin). Een ander voorbeeld is het (prachtige) duet A te amor talora uit I puritani of Prendi, l’anel ti dono uit La Somnabula.Norma was een Keltische prinses in een onmogelijke situatie in de tijd dat de Kelten werden belaagd door de Romeinen.

Bellini’s muziek en thematiek is uitgesproken romantisch, hoewel hij misschien de meest klassieke en evenwichtige van de Italiaanse operacomponisten was in de lijn van Gluck. Hij componeerde ook symfonische muziek, kerkmuziek en cantates en een concert voor hobo en orkest. Hij werd geprezen door Wagner en Verdi, mede vanwege zijn lange, golvende melodielijnen “zoals niemand ze tevoren had gecomponeerd” (Verdi) en de integratie van muziek met tekst en psychologie. Gaetano Donizetti (1797-1848) schreef ruim 70 opera’s, zo’n honderd liederen, een aantal symfonieën, oratoria, cantates, kamermuziek en kerkmuziek. Hij kon onwaarschijnlijk snel componeren, zoals ook Mozart en Schubert. Het meest bekend zijn zijn opera’s L’élisir d’amore (Het liefdeselixer, 1832 met de weemoedige aria Una furtiva lagrima), Lucia di Lammermoor (1835, naar een roman van Scott, met de beroemde waanzinscène Il Dolce Suono / Ardon Gli Incensi) en Don Pasquale (1843). Hij kan concurreren met Rossini wat betreft gevoel voor melodie, theater en dramatiek. “Het... impulsieve karakter van zijn muziek is bijzonder goed geschikt voor de verbeelding van grove, melodramatische situaties” (Grout p 689). Bijv. genoemde waanzinscène met een indringende melodie. Donizetti was getrouwd en kreeg vier kinderen die jong stierven. Zijn jonge vrouw stierf op het kraambed van hun derde kind. Hij stierf zelf aan syfilis “als een dement, verlamd en incontinent wrak” (Wikipedia)..

Giuseppe Verdi (1813-1901) componeerde in zijn lange leven 26 opera’s, een Requiem, een aantal liederen en een strijkkwartet. Hij begon zijn carièrre als organist in een dorpskerk toen hij tien jaar was. De plaatselijke welgestelde winkelier ontfermde zich financieel en emotioneel over hem en bekostigde o.m. zijn studie te Milaan. In het beroemde theater La Scala te Milaan maakte hij kennis met bovengenoemde opera’s. Beethoven vond hij “de grootse componist aller tijden” (Grout, p 691). Hij trouwde in 1836 met de dochter van zijn weldoener, toen hij na zijn muziekstudie muziekmeester werd in zijn dorp, nadat hij de opvoering van zijn eerste opera’s geregeld had in Milaan. Hun twee kinderen overleden heel jong, in 1840 ook hun moeder, waarop Verdi besloot geen noot meer te componeren.

Hij werd echter overgehaald om Nabucco (1842) te componeren met het beroemde slavenkoor. Het had een enorm succes, mede dankzij zijn gevoel voor dramatiek en melodische vindingrijkheid. De sopraan die daarin een hoofdrol vertolkte, zou zijn levensgezellin worden. Andere beroemde opera’s zijn Macbeth (1847), Rigoletto (1851, naar Victor Hugo, met o.m. de weinig complimenteuze aria La donna è mobile (De vrouw is ongedurig), Il trovatore en La traviata (1853), waardoor hij wereldberoemd werd, gebaseerd op De dame met de camelia’s van Alexandre Dumas jr. met o.a. de gevoelige aria Addio del passato, Vaarwel verleden bij hetafscheid van het leven. Daarna volgden o.m. I vespri siciliani (1855),La forza del destino (1862), Don Carlos (1867, naar Schiller), Aïda (1871, met de beroemde aria Celeste Aïda en de triomfmars), Otello (1887, Falstaff (1893), (de laatste naar Shakespeare, libretto Arrigo Boito, componist van de opera Mephistofele met het aangrijpende duet Lontano, lontano). Het werk van Verdi is veelzijdig, serieus en dramatisch te noemen met opwindende en kleurrijke scènes, en het heeft een “nationale trek” (Grout, p 690). Zijn  melodieën zijn vaak eenvoudig en direct. Hij verlangde libretto’s met sterke emotionele contrasten, geschikt voor “opwindende en krachtige melodieën” (p 691).

Giacomo Puccini (1858-1924) componeerde op het raakvlak van twee eeuwen. Zijn vader en voorvaderen waren maestro di cappella bij de Dom van Lucca. Hij begon zijn muzikale loopbaan als kerkorganist. Zijn succes was verzekerd met zijn derde opera Manon Lescaut (1893), die veel sentiment bevatte, gevolgd door La Bohème (1896), zijn meest romantische, deels uit zijn eigen leven gegrepen opera met de gevoelige aria Che gelida manina (Het koude handje)en het duet O soave fanciulla (O lief meisje). Daarna volgt Tosca (1900), over een vrije vrouw, dat een meer realistisch en naturalistisch karakter heeft, met o.m. de aria Vissi d’ arte, vissi d’amore (Leven voor de kunst, leven voor de liefde). Een later beroemd werk is Madama Butterfly (1904), dat meer exotisch van aard is. Over een Amerikaan die in Japan een japanse trouwt en haar verlaat. De muziek werd beïnvloed door Debussy. “Al deze werken tonen een verbazingwekkende vermenging van naturalisme en sentimentaliteit, van Italiaans cantabile en impressionistische harmonie in een door en door romantische geest” (Curt Sachs, Geschiedenis der muziek, p 302).

Puccini voelde zich enigszins in de schaduw staan van Wagner en Verdi. Dat daagde hem uit. In zijn opera’s ontbreekt de mystieke diepgang van Wagner, maar ze evenaren wel de dramatiek van Verdi. Evenals Verdi gaan ze vaak over onmogelijke liefdes en driehoeksverhoudingen met hevig oplaaiende passies, wanhoop, liefde en een tragisch einde, hetgeen in zijn eigen leven niet ontbrak. In 1909 ontstond een schandaal nadat zijn dienstmeisje suïcide had gepleegd. Puccini’s vrouw had haar valselijk beschuldigd van een verhouding met haar man. Hij was dus getrouwd en had een zoon. Zijn laatste opera, Turandot (1924), een tragisch verhaal van een Chinese prinses, bleef onvoltooid, omdat hij vrij plotseling overleed na een mislukte operatie.

 

   

Adam, Gounod, Bizet en Massenet

 

Franse operacomponisten: Adam, Offenbach, Gounod, Bizet en Massenet

Adolphe Adam (1803-1856) was de zoon van een componist, pianist en muziekdocent aan het conservatorium van Parijs, waar hij ook zelf studeerde en leraar werd. Zijn vader stelde als voorwaarde dat hij musiceerde als tijdverdrijf, niet als beroep. Dit is wellicht een reden voor het zonnige en vrijblijvende karakter van zijn muziek. Aanvankelijk verdiende hij de kost als organist en koorleider tot hij van zijn overvloedige werk kon leven. Hij werd tweede bij de Prix de Rome. Hij componeerde 39 opera’s die op operettes lijken, waarvan Le postillion de Lonjumeau een van de bekendste is, en assisteerde zijn leraar Francois Adrien Boieldieu bij diens populaire opera La dame blanche. Zelf werd hij leraar van Leo Delibes. Zij representeren allen het lichtere genre.

Adam is vooral bekend van zijn beroemde ballet uit 1841, Giselle ou Les Willis (dat zijn een soort dansende nymfen). Zijn balletten, in totaal 14, worden lichtvoetig genoemd, zowel lettelijk als figuurlijk, want hij bekeek het leven van de zonnige kant en hij verklankte de danspassen van de ballerina’s, van wie hij het voetenwerk nauwlettend observeerde. Behalve lichtvoetige dansmuziek is Giselle echter ook een diepzinnig ballet, dat gaat over liefde en dood, eigenlijk over dodelijke liefde, die indringend ten gehore wordt gebracht en eindigt in een weemoedig afscheid bij zonsopkomst. Reden om deze lichtvoetige componist hier een passende plaats te geven. Het thema is verwant met het latere Zwanenmeer van Tsjaikovski en Rusalka van Dvorak, die er mogelijk door geïnspireerd zijn of uit dezelfde bronnen van volsksverhalen putten.

Jacques Offenbach (1819-1880) ging van Keulen naar Parijs waar hij in 1849 kapelmeester werd bij het Theatre Francais. Ook zijn opera’s hebben het karakter van operettes. Hij is vooral bekend van zijn opera’s Orphée aux enfers (Orpheus in de onderwereld, 1858), La Belle Hélène (1864) en Les contes d’ Hoffman (Hoffmans vertellingen, 1880,met de bekende barcarole), die invloed heben gehad op de operettes van Johann Strauss jr. en andere componisten van de Weense school.

Charles Gounod (1818-1893) is bekend van zijn Faust-opera (1859) en het Ave Maria van Bach-Gounod. Zijn andere opera’s worden zelden uitgevoerd, waaronder Romeo et Julliette (1867). In 1836 werd hij tweede bij de Prix de Rome. Dit stelde hem in staat in Rome (religieuze) muziek te studeren o.a. van Palestrina. In Parijs werd hij organist en dirgent  van een kerkkoor. Hij heeft vooral invloed gehad op Saint-Saëns.

Georges Bizet (1838-1875) was de zoon van een zangleraar en pianiste. Toen hij 19 jaar was won hij de Prix de Rome. Hij trouwde in 1869 met de dochter van een leraar op het conservatorium, toen ze al een kind hadden. Hij kreeg bekendheid met De parelvissers (1863, met het beroemde duet) en Carmen (1875, de tragische liefdesgeschiedenis van een zigeunerin), waarvan hij het succes niet meer meemaakte. Het werd o.m. geroemd door Nietzsche, Wagner, Brahms en Tsjaikovski. Het bevat exotische, amoureuze en gepassioneerde motieven. “De muziek van Carmen bezit een ongekende ritmische en melodische vitaliteit” (Grout, p 685, bijv. de aria L’amour est un oiseau rebelle).

“’Met zijn exotische scènes, zijn eenvoudige, menselijke inhoud, zijn in het gehoor liggende maar nimmer triviale melodieën, oefent dit werk... een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit... [ Maar] de eerste uitvoering te Parijs werd een mislukking” (Curt Sachs, p 286). In de geliefde pastorale L’Arlesienne suites bij het gelijknaminge toneelstuk heeft hij Provencaalse volksmelodieën verwerkt. Hij componeerde verder symfonieën en andere orkestwerken, liederen en cantates.

Jules Massenet (1842-1912) won de Prix de Rome in 1863 en leerde daar Liszt kennen. Hij kende ook Berlioz, Wagner en Debussy en werd door hen beinvloed. Hij kreeg bekendheid met ruim dertig opera’s waarvan Manon (1884), Le Cid (1885), Werther (1892) en Thaïs(1894 met de beroemde Méditation) de bekendste zijn. “Deze opera’s tonen tevens zijn talent voor aangename, sensuele, charmante en vaak sentimentele melodieën, waar de Fransen altijd dol op zijn geweest” (Grout, p 749). De romantiek druipt ervan af.

Emmanuel Chabrier (1841-1884) werd beïnvloed werd door Wagner. Zijn bekendste opera is Le roi malgré lui (1887), zijn bekendste orkestwerk is de rapsodie España (1883). Hij componeerde ook liederen en pianowerken.

Leo Delibes (1836-1891) was organist en 2e koordirigent van de Parijse Opera en componeerde operettes. Hij kreeg bekendheid met zijn balletten Coppélia (1870), Sylvia ou la nymphe de Diane (1886) en Le Roi s’amuse (1882) voorafgegaan door de opera Le Roi l’a dit (1873). Bekend is ook zijn opera Lakmé (1883), met het bloemenduet, dat zich afspeelt in het exotische India.

De Duitse opera

Verdi werd gepresenteerd als het hoogtepunt van de Italiaanse opera, Carmen van Bizet van de Franse opera en Wagner is een klasse apart, terwijl Bellini hierboven het meest lovend werd weergegeven in termen die zijn stijl proberen te beschrijven. Genoemde operacomponisten zijn stuk voor stuk bij uitstek romantisch en vernieuwend, de vroegere componisten meer dan de latere.

De Duitse opera is reeds besproken bij Richard Wagner en Richard Strauss. Aan het eind van de 19e eeuw kreeg vooral de Weense operette bekendheid. Bijv. Der Zarewitsch van Franz Lehar met het prachtige Wolgalied. In Frankrijk hadden Jacques Offenbach (zie boven) en de Joodse componist Giacomo Meyerbeer (1791-1864) enig succes met Les Hugenots (1836), dat werd bekritiseerd door Wagner en Schumann, die het te ver vond gaan dat een bloedig drama diende tot volksvermaak. De operettecomponist Johann Strauss jr. (1825-1899) kwam al ter sprake als vriend van Brahms. Hij componeerde prachtige walsen zoals An der schönen blauen Donau (1867) en Wiener Blut, in totaal 479. Zo zijn er veel meer operettecomponisten, van wie Franz von Suppé met zijn ruim 200 partituren de meest productieve was. Ze vallen echter meer onder het populaire dan het klassieke genre, waartoe dit artikel beperkt blijft. Wat betreft de Duitse opera noemen Grout en Palisca (p 702) verder Zar und Zimmerman (1837) van Albert Lortzing (1801-1851). Martha (1847) van Friedrich Freiherr von Flotow (1812-1883) is vooral bekend door de uitzonderlijk mooie aria M’appari, tutt’ amor (Ach! so fromm, ach! so traut). Het werd 18 jaar later aan de opera toegevoegd. Hij schreef zo’n dertig opera’s in het Frans en het Duits, drie balletten, liederen, concerten en kamermuziek. Zijn laatste lied was Der blinde Musikant, toen zijn gezichtsvermogen sterk verminderde.

 

Vertolking

Vooral bij opera’s zijn de solisten nog belangrijker dan de orkesten. Bij de muziek in deze artikelenserie is vooral geluisterd naar opnamen van Maria Callas, die wordt beschouwd als hoogtepunt van dramatische expressie. Zij legt haar gevoel en ‘hele wezen’ in haar vertolking. Verder Renata Tebaldi, Joan Sutherland, Montserat Caballé, Gundula Jovanovitz en Anna Netrebko, die qua stem kunnen concurreren met Callas. Bij de tenoren: Fritz Wunderlich, Giuseppe di Stefano, Jussi Björling, Benjamino Gigli, Enrico Caruso, Tito Schipa, Placido Domingo, José Carreras en Luciano Parvarotti. Bij de (Schubert)liederen: Fritz Wunderlich, Dietrich Fisher-Dieskau en Peter Schreier, en de dames Barbara Bonney en Gundula Jovanovitz, die de heren m.i. overtreffen in de gevoeligheid van hun vertolking.

 

 

Besluit: opera als vermaak van de welgestelde burgerij

Opera is te beschouwen als de meest extravagante romantische kunstvorm, waarbij de welgestelde burgerij zijn welstand bij theaterbezoek wilde laten blijken en zich wilde laten vermaken door zich de expremen van het leven te laten bezingen in intense melodieën met gewaagde collaturen, die vaak een schril contrast vormden met de beperkte en vaak gezapige dagelijkse werkelijkheid van het burgerlijke bestaan. De romantische belcanto kwam tegemoet aan de smaak en de behoefte van de welgestelden aan gevoelvol vermaak.

Verdrongen gevoelens, verboden verleidingen en onmogelijke liefdes kregen de ruimte en werden uit volle borst ten gehore gebracht in emotionele verwikkelingen, die dramatisch of komisch werden uitgewerkt met een vaak spannende of tragische ontknoping. Behalve intense liefdesgevoelens waren er ook andere machten en hartstochten in het spel, die konden leiden tot spelbederf en frustraties en geweld. Sommige aria’s en duetten drongen diep in de ziel en beroerden deze met diepe, mooie of tragische gevoelens, die het gewone burgerleven met zijn dagelijkse bezigheden een welkome afwisseling boden.

De Romantiek heeft een veelzijdige creativiteit gebracht, die zich moeilijk laat vergelijken met andere perioden, omdat er veel factoren in het spel zijn. De prominente rol van het gevoel is duidelijk gebleken, ook van het natuurgevoel. De interesse voor het exotische en extravagante nam een hoge vlucht en werd in de 20e eeuw gesmoord in oorlogsgeweld. Daarna kwamen er uiteenlopende richtingen en stijlen, die niet voor iedereen even goed te volgen waren en soms nog teruggrepen op eerdere veelzijdige kunst- en cultuuruitingen of zich ertegen afzetten.

In het volgende deel komt de schilderkunst beknopt aan bod. Daarna volgt de overgang naar de 20e eeuw in een bredere historisch context en een cultuurkritische nabeschouwing.