Pleidooi voor een eenvoudiger en duurzamer leven

Civis Mundi Digitaal #114

door Erik Jansen

Bespreking van Marius de Geus, Filosofie van de eenvoud. Vereenvoudiging en matiging als verrijking van het bestaan, Uitgeverij Jan van Arkel, 2015.

 

Over een maand begint in Glasgow de klimaattop COP26, de opvolger van de Parijse klimaattop van 2015. Ter gelegenheid hiervan bespreken we een boek over de klimaatcrisis van de vorig jaar overleden Marius de Geus, voorheen docent politieke filosofie aan de universiteit Leiden. Het boek is geschreven aan de vooravond van de klimaattop van Parijs en gaat over de politieke patstelling die er heerst rond de klimaatcrisis. Hij constateert dat wij allen wel veel zorg hebben over het klimaat, maar dat deze bezorgdheid zich niet vertaalt in effectief politiek handelen en ook niet in een duurzamer individueel consumptiepatroon. Dit brengt hem er toe de waarde te benadrukken van een eenvoudiger, niet-materiële levensstijl, niet alleen als remedie tegen de klimaatcrisis, maar vooral ook als persoonlijke verrijking.

Het boek is eerder besproken in Civis Mundi, zie CM#32 Piet Ransijn, Waarom we niet eenvoudig leven, maar daar lag de nadruk op de voorgestelde levensfilosofie en spiritualiteit, terwijl we in deze bespreking nader ingaan op de analyse van de politieke patstelling. We besluiten met een Naschrift over de huidige situatie.

 

Klimaatakkoorden die niet werken

Sinds de wetenschappen in de jaren tachtig alarm hebben geslagen over de hoge uitstoot van CO2 zijn er regelmatig klimaatconferenties geweest om tot internationale afspraken te komen om die uitstoot te beperken. Het Kyoto-protocol (1997) beoogde dit via marktwerking en een systeem van emissierechten te bereiken. In 2015 bleek deze aanpak tot dan toe weinig effectief. De emissierechten waren te gemakkelijk vergeven aan de bestaande vervuilers waardoor een reductie uitbleef. Ook rectificeerden de Verenigde Staten het Kyoto-verdrag niet. Tijdens de klimaattop in Kopenhagen in 2009 probeerde men concrete emissieplafonds in te stellen voor de grote landen maar men kon het niet eens worden over de instrumenten om deze doelstelling juridisch vast te leggen. De klimaatwet van Obama werd door de Republikeinse fractie in de Senaat geblokkeerd.

Tijdens de klimaattop in Parijs in 2015 committeerden vele landen zich wel aan de wereldwijde doelstellingen van reductie in 2030 en net-zero-emission rond 2050. Voorlopig is het echter nog een inspanningsverplichting en probeert men resultaten te bereiken op basis van vrijwillige intenties van landen (de zg. NDC’s Nationally Determined Contributions). Of dit resultaat zal hebben is zeer de vraag.

Tegen de achtergrond van een opwarmende aarde (branden, droogte, overstromingen, smeltende ijskappen, stijgende zeewaterspiegel) is het volgens Marius de Geus niet erg geruststellend dat het merendeel van de hedendaagse politieke leiders nog steeds de voorkeur geeft aan een strategie die binnen de huidige institutionele kaders blijft. De gedachte is dan dat er nog steeds technologische oplossingen mogelijk zijn die een win-win situatie vormen voor de burger, het bedrijfsleven, het milieu, de natuur en het klimaat. De huidige convenants zijn gebaseerd op dit idee. De belofte is dat alle belanghebbenden er voordeel en winst uit kunnen halen en dat het niemand wat extra zal gaan kosten, oftewel ‘haalbaar en betaalbaar’. Door deze illusie worden de tegenstellingen tussen economie en ecologie weg gedefinieerd. Van een beleidsstrategie op basis van dit flankerend beleid (spaarlampen gebruiken, afval scheiden, graadje lager stoken, elektrische auto, zonnepanelen) valt niet al te veel te verwachten.

Alleen technische innovaties zullen niet voldoende zijn omdat een groot deel van de besparingen weglekken door zgn. ‘rebound’ effecten. De financiële besparing van verbeterde energie- en milieu-efficiëntie zullen weer worden uitgegeven aan andere bestedingen die evenzeer een beslag op milieu en grondstoffen leggen. Ook de investeringen in windmolens, zonneparken en autobatterijen brengen CO2-uitstoot met zich mee. Alleen met emissieheffingen of rantsoenering zal het gebruik van energie en grondstoffen effectief kunnen worden teruggedrongen. Maar de heffingen om die reductie te bereiken of ook maar de kosten van toekomstige milieuschade te compenseren, zullen zo excessief zijn dat het politiek niet haalbaar is, zeker afgezet tegen de huidige relatief geringe energiekosten en de vrijwel kosteloze uitstoot. Marktwerking alleen zal het huidige productie- en consumptiepatroon niet structureel veranderen.

 

De problemen van de liberale democratie

Het is dus zaak om via politieke besluitvorming diepgaande sociale en maatschappelijke aanpassingen te doen aan productie- en consumptiepatronen. Dat stuit echter binnen de liberale democratie op de hoog gekoesterde vrijheid van burgers en de overtuiging dat de overheid zich moet hoeden voor directe en al te drastische inmenging in de als puur persoonlijk ervaren keuzes op het terrein van individuele levensstijlen en gedragingen. De mogelijkheden van de overheid om de consumentenvrijheid ten bate van ecologische verduurzaming van bovenaf drastisch in te perken zijn gering. Vandaar dat de overheid bij voorkeur de nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de burger.

Daarbij is het opmerkelijk dat een relatief grote groep mensen zich in de praktijk ‘tweeslachtig’ gedraagt. In de publieke sfeer, het domein waar het gezamenlijk politieke overleg en handelen is gesitueerd, zijn veel mensen graag bereid om te redeneren in termen van solidariteit, groepsbelang, duurzame ontwikkeling en klimaatbescherming. Maar wanneer er vervolgens wordt gekeken naar de private consumptiesfeer, dan handelen mensen niet in overeenstemming met hun idealen en blijken individuele afwegingen en zuiver rationeel economisch-financiële calculaties in de praktijk toch de doorslag te geven. De meeste burgers zijn in hun rol van consument op eigen initiatief alleen maar bereid om mee te doen aan gedragsveranderingen als die relatief weinig inspanningen vragen, weinig kosten, en de levensstijl niet wezenlijk beperken. Dus als de overheid niet de regie neemt en collectief maatregelen instelt, zal de bereidheid van alle betrokkenen om persoonlijk consequenties te trekken uit hun politieke overtuiging, gering zijn. Toch blijft de politiek huiverig voor concrete maatregelen. Marius de Geus noemt – naast de genoemde burgerlijke vrijheid – nog een aantal redenen.

 

Voorzichtigheid troef

Ten eerste is het liberaal-democratische systeem in de praktijk overwegend ‘reactief’. Politieke partijen zullen niet snel afwijken van de voorkeuren van hun kiezers, niet alleen uit respect voor de vrijheid van de burgers, maar ook uit angst om te veel voor de muziek uit te lopen en kiezers te verliezen. Op straffe van verkiezingsnederlagen stellen politici zich terughoudend en voorzichtig op.

Ten tweede vertegenwoordigen de politici de belangen van de huidige burgers. De toekomstige bevolking of de belangen van andere landen komen in de afweging minder voor. Burgers, politici en andere beleidsmakers hechten meer belang aan het heden dan aan in de toekomst gelegen kosten van klimaatrampen. Onder deze omstandigheden lopen de belangen van toekomstige generaties en de bescherming van de ‘onmondige’ natuur, het milieu en het klimaat het gevaar bij de nationale en internationale besluitvorming consequent te worden achtergesteld.

In de derde plaats is het liberaal-democratisch stelsel van oudsher vooral ingesteld op het ‘beslechten’ en regelen van maatschappelijke verdelingsvraagstukken: wie krijgt wat, hoe en waarom? Dit stelt ons in staat om op een overzichtelijke en vreedzame wijze door middel van overleg, onderhandelen, uitruilen algemeen aanvaarde compromissen te bereiken over de verdeling van de steeds groeiende welvaartskoek. Dit systeem blijkt in de politiek praktijk slecht geëquipeerd om besluiten te nemen over diepingrijpende beleidsmaatregelen en te kiezen voor radicalere veranderingen die de vrijheid van alle burgers en consumenten mogelijk drastisch zullen beperken.

Ten vierde heeft de liberale democratie voorkeur voor het toepassen van bescheiden, stapsgewijze hervormingen en behoedzame beleidsaanpassingen om de meest acute sociale politieke en economische problemen op te lossen. Popper stelt in De open samenleving en haar vijanden dat de westerse liberale democratie afstand heeft gedaan van al te utopische benaderingen en een voorkeur heeft voor stapsgewijze hervormingen die snel te evalueren en te heroverwegen zijn.

 

Vrije markeconomie

Ten slotte, en niet het minst belangrijke punt, blijkt er sprake van een bijzonder hechte verbondenheid en nauwe verwevenheid tussen de moderne liberaal-democratische staat en de hedendaagse vrijemarkteconomie. Een veelomvattend dilemma is dat aan de ene kant de flexibiliteit, productiviteit en doelmatigheid van de westerse vrijemarkteconomie lastig te ontkennen vallen, maar dat aan de andere kant diezelfde markt ons voor verschillende moeilijk oplosbare strategische problemen stelt.

Een markteconomie tendeert vanuit haar interne logica naar winstuitbreiding, expansie en groei. Ook werkt deze vorm van economie het afwentelen van milieukosten en natuurschade naar andere sectoren in de hand. Dit type markteconomie genereert door de eigen rationaliteit en dynamiek noodzakelijkerwijs een overmaat aan milieu- en natuuraantasting.

Bij de ideologie van een vrijemarkteconomie hoort in principe de gedachte van beperkte staatsinterventie: de staat dient zich terughoudend en behoedzaam op te stellen bij het ingrijpen in de zelfregulerende economische orde. Onderdeel van deze neoliberale ideologie is dat de overheid nauwgezet rekening houdt met de langetermijnbelangen van de handel en industrie. Een staat die diepgaand intervenieert in het economisch leven en het de ondernemers en bedrijven lastig maakt door strenge omgevings- en klimaateisen te stellen, komt in een moeilijk pakket terecht. Bedrijven zullen in het defensief gaan en bij krimp minder investeren in technologische innovatie en uitbreiding.

 

Distributieve rechtvaardigheid

Zoals gezegd houdt de liberale democratie vooral rekening met het hier en nu en een tijdshorizon van vier jaar. Ons leefpatroon heeft echter ook grote invloed op andere wereldburgers en ook op komende generaties. De zorgplicht die de overheid heeft voor de natuur en voor de komende generaties zoals vastgelegd in de grondwet en in internationale verdragen, vormt een basis voor rechtszaken die de overheid kunnen dwingen haar verantwoordelijkheid te nemen. Zie o.a. de Urgenda uitspraak in 2019. Ook zijn er initiatieven om de natuur deel te laten nemen in een ‘parlement van dingen’, om zo ook het klimaat een stem te geven in de politieke besluitvorming (Bruno Latour).

Maar ook vanuit de traditionele liberale filosofie zijn er de nodige pogingen gedaan om vormen van ‘distributieve rechtvaardigheid’ te ontwikkelen die rekening houden met toekomstige generaties en andere wereldburgers. Allereerst kan de regel van John Stuart Mill – jouw vrijheid houdt op daar waar het anderen schaadt – worden verbreed tot de natuur. John Rawls introduceerde de ‘sluier van onwetendheid’ als ijkpunt: verplaats je – onwetendheid suggererend over je eigen positie en talenten – in  de positie van de minstbedeelden, en kies dan de richting van je handelen. Deze methode, het verschilprincipe, beoogt de situatie te bereiken dat niet iedereen gelijk wordt bedeeld, maar wel dat de minstbedeelden er in alle gevallen op vooruitgaan. Sociale en economische ongelijkheden moeten zo geregeld worden dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat ze tot ieders voordeel zijn. Het ging Rawls niet alleen om ‘arm of rijk’, maar ook om minderheden, die in de democratische besluitvorming stelselmatig niet tot hun recht komen. Zo zou een klimaatontkenner zich moeten kunnen verplaatsen in de positie van een klimaatdrammer.

Amartya Sen pleit voor capabilities development in de vorm van onderwijs, voldoende huisvesting en sociale voorzieningen voor alle wereldburgers. Martha Nussbaum breidde dit uit tot dierenrechten en bescherming van de natuur. Brain Barry beoogde dat we ons consumptiepatroon zo moeten aanpassen dat toekomstige generaties dezelfde mogelijkheden houden als wij, en Peter Singer bepleit een strikt ‘kosmopolitische’ rechtvaardigheidsmoraal, die over landelijke grenzen heen reikt. Echter geen van deze benaderingen heeft een zodanige praktische uitwerking dat het in de (nationale) liberaal-democratische besluitvorming tot zijn ‘recht’ kan komen.

 

Internationale aanpak

De enige manier om bredere rechtvaardigheidsgronden te implementeren is via internationale gremia zoals de VN en de EU. Het is dan ook goed dat de Verenigde Naties en de Europese Unie het voortouw nemen met de aanpak van de klimaatcrisis en duidelijke doelen stellen aan de landen. Dat vermijdt dat men op elkaar gaat zitten wachten of dat het dilemma van de ‘tragedy of the commons’ optreedt: ieders bijdrage is maar gering en maakt toch niet uit op het geheel, maar als iedereen zo denkt dan groeit de uitstoot toch.

Alleen met gemeenschappelijk beheer kan worden voorkomen dat de besparing van de één teniet wordt gedaan door de groei van de ander. Europa is dus een beter niveau om maatregelen af te spreken dan dat ieder Europees land voor zichzelf tot regels komt. Verschuiving naar Europees niveau heeft echter als nadeel dat de burger het zicht op de besluitvorming verliest en er minder draagvlak gecreëerd wordt. Dat kan weer leiden tot weerzin tegen Brussel vanwege het dwingend opleggen van maatregelen, waar met name Oost-Europese landen gevoelig voor zijn, en zij niet alleen.

 

Hedonistische levensstijl

Marius de Geus merkt op dat de persoonlijke vrijheid binnen de liberale democratie heeft geleid tot een ’hedonistische’ levensstijl die de vorm aanneemt van een ‘hegemonisch’ cultuurpatroon: het hedendaagse consumentisme in de rijke westerse wereld is geen toevalligheid meer, maar het gevolg van een langdurig en complex sociaal, ideologisch en cultureel proces. Dit heeft ertoe geleid dat er een brede midden- en lagere klasse is ontstaan met burgers, die menen dat individuele keuzevrijheid en het genieten van consumptie de hoogste waarden zijn en noodzakelijke voorwaarden voor menselijk geluk.

Deze hedonistische levensstijl was al voorzien door Thomas Hobbes die meende dat de mens over onverzadigbare verlangens en behoeften beschikt. De consumptie van goederen en diensten dient ter realisering van het ‘goede leven’. De natuur wordt in deze conceptie beschouwd als een instrument ter bevrediging van de telkens toenemende begeerten van de mens. Het moderne hedonisme is niet meer alleen voorbehouden aan een welgestelde elite, maar vormt nu een verwachtingspatroon van alle westerse burgers. 

Burgers streven naar vergroting van keuzevrijheid in een tijd waarin het aanbod van goederen en diensten zich steeds verder uitbreidt. Om deze ‘vrijheid om te kopen’ te beschermen, zijn de meeste burgers geneigd tot het negeren van milieu-, natuur- en klimaatproblemen. Ook wordt het kopen en consumeren maar al te vaak gezien als een taak voor de burger om de economie draaiend te houden, zoals de oproep van de premier na de crisis van 2008 om een nieuwe auto te kopen, om zogezegd “het CPB te verslaan”.

Ook de nieuwe media hebben aanleiding gegeven tot het ontstaan van een grootschalig ‘cultureel industrieel complex’, waar amusement ‘vermarkt’ en gecommercialiseerd wordt in plaats van ‘waardengedreven’ gekoesterd in lokale verenigingen en verbanden.

 

Naar een andere leefstijl

Om deze hedonistische levensstijl te keren, stelt Marius de Geus voor om langs twee wegen alvast persoonlijk toe te leven naar een eenvoudiger en minder verspillende levensstijl.

De eerste benadering is ontleend aan de jaren zeventig en volgt de filosofie van Ernst Schumacher (Small is beautiful) en Ivan Illich (intermediate technology aangepast aan de menselijke maat) in hun pleidooi voor kleinschaliger en decentrale structuren voor ambachtelijke productie en voedselvoorziening. Meer hergebruik en reparatie van oude apparaten; recycling van materialen als de levensduur verlopen is; circulaire economie; deeleconomie; volkstuinen, stadslandbouw, biologische teelt. Voorkeur voor ‘groene’ consumptie en hoogwaardige ‘groene’ innovatie.

De tweede benadering is het volgen van de levenslessen van vroegere filosofen zoals “de mens is een sociaal wezen” (Aristoteles), “weest matig in alles” (Epicurus), “bezit maakt niet gelukkig” en “de beschaving heeft de natuurlijke toestand bedorven” (Jean Jacques Rousseau), “zoek rust in de natuur ver van de beschaving” (Henry Thoreau), “waardeer eerlijke ambacht en kunst” (William Morris), en “wees deelgenoot met de natuur” (Arne Naess), om het goede midden te houden en matigheid te betrachten. Dat kan betekenen minder werken en meer vrije tijd nemen, de voorkeur geven aan zelf bewegen (lopen) in plaats van te rijden, meer te doen aan zelfexpressie en beleving zoals het maken van muziek, creatief te zijn in de kunsten, het ontwikkelen van persoonlijke vaardigheden, genieten van de natuur, oog hebben voor het ‘kleinere’ in het leven. Tot zover Marius de Geus.

 

Commentaar

Het zal duidelijk zijn, dit is een zeer sympathiek boekje dat een warm pleidooi houdt voor een eenvoudiger levensstijl (het woord “sober” wil de schrijver liever vermijden). In zijn conclusies benadrukt hij dat een waardengedreven leefstijl vooral goed werkt als men vaste gewoontes ontwikkelt, bijv. de boodschappen altijd doet met de fiets, dagelijks een uurtje wandelt, deelneemt aan het verenigingsleven door op een zangkoor te gaan, etc. Dan hoef je niet iedere keer na te denken over wat je zou moeten doen, en vermijd je een voortdurend beroep op je wilskracht.

Opmerkelijk is dat hij minder ingaat op het aspect van gezonde en milieuverantwoorde voeding door een meer vegetarisch dieet. Dat is waarschijnlijk het verschil tussen nu en 2015, toen hij het boekje schreef. Het is vooral de laatste jaren tot de media doorgedrongen dat de veeteelt een enorme uitstoot geeft aan methaan en ook schadelijk is door de verbouw en import van soja uit andere werelddelen. Tevens is de hoge consumptie van vlees en van dierlijk vet in het algemeen ongezond. Ook de nadelen van het weinig bewegen en te zoet en zout eten zijn inmiddels gemeengoed. Nu nog de naleving.

 

Lessen voor de liberale democratie?

Het meest interessante deel van het boekje blijft toch de analyse van het gebrek aan politieke  daadkracht. Veel burgers staan sympathiek ten opzichte van het klimaat maar stemmen niet op de politieke partijen die daar werk van willen maken. Ook blijven politici mikken op een win-win situatie, dat alle investeringen terugverdiend kunnen worden en dat een wezenlijke leefstijlverandering niet noodzakelijk is [1]. Ook in de recente verkiezingsdebatten in Duitsland verzekerden de CDU- en SPD-kandidaat om het hardst dat van de burgers geen offers gevraagd zullen worden voor het klimaatbeleid.

Hoewel Marius de Geus terecht vragen stelt bij de politieke wilskracht, stelt hij de liberale waarden van persoonlijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid als zodanig niet ter discussie. Hij komt niet met suggesties voor het inpassen van ‘distributieve rechtvaardigheid’ binnen de politieke besluitvorming. Ook niet om de democratie te verbreden naar Europese schaal.

Als het niet aan de rechter lag of aan de EU, dan zou Nederland weinig vorderingen maken met haar klimaatbeleid. Maar deze methode van de milieubeweging om haar ‘gelijk’ te halen zal niet goed vallen bij het meer populistische smaldeel van de bevolking, zeker niet als er echte consequenties uit volgen. De elektriciteits- en gasprijs dreigt dit najaar door diverse oorzaken uit de pan te vliegen. We gaan het zien hoe de politiek erop reageert, met name de partijen die een tijdig klimaatbeleid hebben afgehouden [2].

Wij moeten ons vooral zorgen maken over het feit dat de ‘rede’ uit het liberale discours is verdwenen. Het liberalisme is langzamerhand verworden tot een plat individualisme: “wie zal mij zeggen hoe ik moet leven”? Persoonlijke vrijheid, privacy en lichamelijke integriteit voeren de hoofdtoon terwijl de wetenschap en de intellectuele consensus als ‘elitair’ worden afgedaan. Zo stevent de democratie af op zelfvernietiging. Het is niet alleen dat door democratische verkiezingen autoritaire leiders zoals Trump en Poetin aan de macht kunnen komen, het is ook het onvermogen om beslissingen te nemen die tegen het individuele belang ingaan.

 

Tot slot

Het boekje is een bundeling van losse artikelen, weliswaar enigszins geredigeerd maar toch met te veel overlap en herhalingen. Wel is er de nodige verwijzing naar andere literatuur en naar websites zoals www.genoeg.nl waar iedereen inspiratie op kan doen. Zo zag ik daar een link naar alle (gedigitaliseerde) afleveringen van het blad De Kleine Aarde die in de jaren zeventig voor velen een bron van inspiratie was. Ontroerend wel. Zie:  https://www.genoeg.nl/handig/de-kleine-aarde-totaal-digitaal/

 

 

Naschrift: de huidige situatie en wat er dient te veranderen

In de onderstaande paragrafen actualiseren we de discussie met een overzicht van de opgave voor de komende decennia en de ontwikkelingen rond de voorgestelde veranderingen in levensstijl.

 

Voetafdrukken

Het omslag van het boek laat een voetafdruk zien die moet staan voor de ‘ecologische voetafdruk’. Dat is het ruimtebeslag dat de gemiddelde Nederlander op de natuur legt voor onze energie, voedsel en overige consumptie. Er zijn verschillende definities van voetafdrukken.

De ecologische voetafdruk is het landgebruik nodig voor ons voedsel en natuurlijke producten zoals hout, en inclusief de hoeveelheid bos nodig om de CO2-uitstoot te absorberen. Voor een Nederlander is dat gemiddeld 4,4 hectare. De eerlijke aarde afdruk is 1,8 hectare. Dat is de hoeveelheid bruikbare grond in de wereld gedeeld door het aantal bewoners.

De landvoetafdruk is de hoeveelheid grond nodig voor ons voedsel en andere natuurlijke producten zoals hout. Voor Nederland is dat momenteel 0,7 hectare per inwoner. Totaal komt dit uit op ca. driemaal het oppervlak van Nederland. Van deze landvoetafdruk ligt 80% buiten Nederland. Het landgebruik binnen Nederland voor de Nederlandse export van agrarische producten is hierin niet meegenomen. Als Nederland geen agrarische producten zou exporteren dan was ons boerenland nog niet voldoende om ons eigen voedsel te produceren. Nederland is te dichtbevolkt om geheel zelfvoorzienend te kunnen zijn. Met een geheel vegetarische menu zouden we 40% besparen op het grondgebruik, maar ook dan is het landbouwareaal niet voldoende voor de eigen voedselvoorziening.

De broeikasgas voetafdruk (carbon footprint) is momenteel 16-18 ton CO2 equivalenten voor de gemiddelde Nederlander, waarvan ca. 40% buiten Nederland wordt uitgestoten en via de import van producten ons land binnenkomt. (PBL, De voetafdruk van Nederland: hoe groot en hoe diep? 2012; PBL Halveren van de Nederlandse Voetafdruk, 2021).

De CO2 uitstoot in Nederland (voor intern gebruik en voor export) was in 2020 ca. 166 miljoen ton (ongeveer 10 ton per inwoner) waarmee de Urgenda limiet van 25% reductie ten opzichte van 1990 maar net is gehaald. Voor 2030 moet de uitstoot worden gereduceerd tot 113 miljoen ton. Daarnaast zou ook de CO2 uitstoot die via producten ons land binnenkomt eveneens moeten worden gereduceerd, hetzij door het land van productie of door vermindering van de import.

Praktisch gesproken moet onze carbon footprint worden gereduceerd van ca. 10 ton tot 2,5 ton CO2 per persoon en in 2050 tot 0,7 ton. Voor grootverbruikende particulieren betekent dat een 30-voudige reductie. Voor een deel zal dat door de industrie gerealiseerd moeten worden door overgang op groene energie en besparingen op grondstoffen, maar dan nog staan we de komende jaren voor een enorme opgave die via technische middelen alléén niet realiseerbaar is.

 

Klimaatgerechtigheid

De CO2-uitstoot is nu enorm ongelijk verdeeld over de wereld. De 10% rijkste landen zijn verantwoordelijk voor 50% van de CO2-uitstoot met de VS, Canada en Australië aan de top (15 ton/inwoner). China en India zijn sterk in opkomst al is de gemiddelde uitstoot per inwoner (ca. 7 ton) nog onder het niveau van Europa (ca. 10 ton). Maar China en India hebben wel een veelvoud van het aantal inworners  van Europa en stoten dus absoluut gezien veel meer CO2 uit.

Er zijn een groot aantal Cap-And-Trade (CAT) programma’s zoals het Europese Emission Trading System (ETS) systeem waarmee emissierechten kunnen worden verhandeld. Door de totale hoeveelheid emissierechten trendmatig (ca. 2% per jaar) te beperken moet de prijs stijgen en investeringen in uitstootbeperking worden gestimuleerd. De programma’s zijn nog niet heel effectief omdat er te lang te veel rechten gratis zijn afgegeven. Landen die in eerdere jaren rechten hebben opgekocht als belegging keren zich nu tegen maatregelen om vervroegd rechten af te schrijven.

Cap-And-Trade systemen zijn ook voorgesteld voor particulieren binnen landen. Iedere inwoner krijgt dan een virtueel budget waarvan afgeschreven wordt bij het betalen van de energierekening en het doen van boodschappen (als een vorm van BTW-heffing). Als budgetten niet voldoende zijn of als men budget overhoudt, dan kunnen die verhandeld worden. Afgezien van de technische moeilijkheden, stuiten deze systemen ook op sociale dilemma’s want lagere inkomens hebben in de huidige situatie over het algemeen weinig invloed op hun verbruik.

 

Gedragswetenschappelijke richtlijnen voor levensstijl veranderingen

Recent is een rapport verschenen van een Engelse commissie [4] om te zien of gedragswetenschappelijke inzichten behulpzaam kunnen zijn om tot levensstijlveranderingen te komen. Gezien de opgave zijn ‘oppervlakkige’ gedragsveranderingen (passend in de huidige levensstijl) niet voldoende, maar het heeft volgens de commissie ook geen zin om de mensen te bestoken met rampenscenario’s en te overladen met schuld en schaamte, en climate anxiety.

Verder wordt niet iedereen aangesproken door de taal van voetafdrukken, miljoenen tonnen CO2,  terugverdientermijnen en rantsoenering. Het energieverbruik is te veel verweven met de reguliere activiteiten, dus ook al ontwikkelt men een besef van urgentie, dan nog is het niet eenvoudig om het gedrag echt aan te passen. Ook krijgen we te maken met solution aversion (inconvenient truths) als de maatregelen (bv. vegetarisme) ingaan tegen de persoonlijke overtuigingen en de eigen cultuur.

Volgens de commissie is het belangrijk dat de overheid betrouwbaar is en ook zélf het goede voorbeeld geeft. Vertrouwen in het politieke systeem is essentieel om tot individuele opofferingen over te gaan (zoals in een oorlogssituatie of Covid-epidemie). De mensen moeten niet aangesproken worden op hun rol van consumenten maar op die van burgers (citizens). Verder is het belangrijk dat de grootverbruikers als eerste worden aangepakt (just transformation) en dat er niet het gevoel ontstaat dat wij op hoge kosten worden gejaagd, terwijl anderen (en het buitenland) gewoon doorgaan met hun gedrag (climate justice).

Als strategie wordt voorgesteld om gebruik te maken van de social practice benadering, waarbij de gedragsverandering aanspreekt op de innerlijke motieven en gevoelens van ‘zelfverwerkelijking’ van de deelnemers en als geheel wordt ingebed in een sociale en economische omgeving die dit ondersteunt. Net als Marius de Geus wijst men ook op de gunstige werking van de vorming van goede gewoontes. Ook kunnen bijkomende voordelen als gezondheidswinst of meer sociale interactie een stimulans vormen. Denk hierbij aan buurt- en wijk-georiënteerde werkgroepen die een motiverende rol spelen. Er wordt o.a. verwezen naar de succesvolle(?) obesitas-interventies, waarbij patiënten geen dieet-instructies opgelegd krijgen, maar waar gekeken wordt naar de sociale omgeving en de mentale invloeden en barrières en via zelfhelp-groepen een stimulerende omgeving wordt gecreëerd om te komen tot een meer diepgaande gedragsverandering.

Verwijzend naar de kennis over innovatieprocessen waar een penetratie- of acceptatiegraad van 20% meestal voldoende is voor een doorbraak, mag verwacht worden dat de meerderheid snel zal volgen als een kwart van de bevolking haar levensstijl heeft aangepast. Waarmee gezegd wil zijn dat het toch relatief snel kan gaan. Tot zo ver dit advies van de Cambridge Sustainability Commission on Scaling Behaviour Change [4].

 

Wat te doen?

Voorlopig rijden we op hoge snelheid richting een blinde muur. Misschien kunnen we beginnen met onze woonomgeving. Nog steeds worden er in Nederland traditionele rijtjeshuizen gebouwd die misschien wat beter zijn geïsoleerd dan de jarenzestig-woningen, maar verder weinig vernieuwends laten zien. In Frankrijk is op het platteland een ware rage gaande van houten zelfbouwhuizen. Ook de ‘tiny houses’ en de ‘hofjes’ voor ouderen zijn interessant. Met deze woonvormen kunnen vrij snel en voor een geringe prijs nieuwe klimaat-neutrale huizen worden neergezet.

Een andere insteek is het bevorderen van een millennial leefstijl met kleine appartementen in een dichte stedelijke omgeving met een hoog niveau van diensten en gedeelde faciliteiten (sharing economy). Helaas bleek deze woonstijl in de Covid-epidemie weer minder aantrekkelijk, omdat er weinig gelegenheid was thuis te werken en de ruimte voor hobby’s gering was. Om nog maar niet te spreken over een tuin en voldoende recreatieruimte in de omgeving.

Een relatief eenvoudige opgave is het aanpassen van ons voedingspatroon door het verminderen van het gebruik van dierlijke eiwitten. Dat is echt het laaghangende fruit en een goede test voor de ‘social practice’ benadering: geen technische problemen en veel bijkomende voordelen van een gezondere levensstijl en vermindering van de stikstofuitstoot. Zie ook [3]. Maar gezien de traagheid van de politieke besluitvorming en de weerstand vanuit populistische hoek (klimaatontkenners en complotdenkers), vrees ik dat er toch wel enige aanleiding is voor climate anxiety.

 

Noten

[1] Zie het opiniestuk ‘Haalbaar en betaalbaar’ is wél een argument, Sigrid Kaag van Rens van Tilburg in de NRC van 8 september jl. en mijn reactie in de NRC van 9 september. Rens van Tilburg suggereert dat ‘haalbaar en betaalbaar’, hetgeen VVD en CDA voorstaan, voldoende is en kapittelt Sigrid Kaag, die vindt dat daarmee het probleem voor ons uitgeschoven wordt. Naast het noemen van enkele ongespecificeerde maatregelen als een vliegtaks, het beprijzen van de uitstoot van de industrie, en het stoppen van de subsidiëring van elektrische auto’s, waarvan we nog moeten afwachten of VVD en CDA daarmee akkoord gaan, verwijst Rens van Tilburg naar de ‘Eerlijke Klimaatagenda’, die een reductie van 6,7 miljoen ton CO2 per jaar beoogt met een aantal maatregelen die de lagere inkomens ontzien. Dit zijn op zich goede voorstellen zoals het opleiden van extra installatietechnici, het isoleren van huurwoningen, het vergroenen van industrieterreinen, etc. De bespaarde 6,7 miljoen ton CO2 is echter maar een klein deel van de 50 miljoen ton per jaar die we moeten besparen in de periode tot 2030 (zie onder Voetafdrukken). Door de hogere streefcijfers van het Europese FIT55 programma komt daar nog eens 20 miljoen ton bij. Nog afgezien van de reductie van 20 miljoen ton die we minder zouden moeten importeren in de vorm van producten. De beoogde reductie van de Eerlijke Klimaatagenda is dus een druppel op een gloeiende plaat, en de conclusie kan niet anders zijn dan dat de problemen door VVD en CDA naar de toekomst doorgeschoven worden. Het is merkwaardig dat een brede coalitie van natuur- en milieubewegingen deze bewering van ‘haalbaar en betaalbaar’ (stilzwijgend) onderschrijft.

[2] In 1995 besloot de Tweede Kamer om een onderzoekscommissie in te stellen over de stand van zaken in de wetenschap met betrekking tot de klimaatverandering en het broeikaseffect. Het rapport van de commissie van MIddelkoop werd in oktober 1996 door de Tweede Kamer besproken. De commissie adviseerde het ’voorzorgbeginsel’ als richtsnoer te nemen voor het toekomstige klimaatbeleid. De Nederlandse overheid moest in de internationale onderhandelingen met de geïndustrialiseerde landen inzetten op het terugbrengen van de CO2-emissie met tientallen procenten. Ook diende de Nederlandse overheid zich vast te leggen op een nationale reductiedoelstelling en op concrete beleidsmaatregelen zoals het stimuleren van technologische ontwikkelingen en het doen wijzigen van consumptie- en productiepatronen. De Tweede Kamer besprak in het najaar 1996 de adviezen en vroeg de regering relevante beleidsvoornemens vorm te geven binnen de kaders die het rapport schetste. Minister Jan Pronk presenteerde in 2001 het Nationale Milieuplan 4 (NMP-4) met de beoogde reducties en een tijdpad tot 2030. Door de Fortuyn revolutie is het er echter niet van gekomen en verdween het NMP-4 in een diepe Haagse bureaula. Een gemiste kans.

https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2397480-nederland-moet-zich-schamen-25-jaar-na-eerste-klimaatonderzoek

[3] Minder vlees eten politiek te gevoelig. Recent bracht Wakker Dier naar buiten dat één van de aanbevelingen nl. ‘vermindering van de vleesconsumptie’ in een klimaat-bewust-campagne in 2019 tijdelijk geschrapt was door het ministerie omdat het ‘politiek te gevoelig’ lag. Een paar maanden later is aan het advies alsnog toegevoegd ‘gevarieerder te eten’. De regering houdt het dus liever bij adviezen als ‘regelmatig checken van de bandenspanning’ (sic).

https://nos.nl/artikel/2397255-ministeries-schrapten-minder-vlees-advies-uit-klimaatcampagne

[4] https://www.rapidtransition.org/wp-content/uploads/2021/04/Cambridge-Sustainability-Commission-on-Scaling-behaviour-change-report.pdf