Civis Mundi Digitaal #115
De periode waarin wij ons nu bevinden wordt door velen niet als aangenaam ondervonden als gevolg van de coronapandemie en de daarmee samenhangende genomen maatregelen. Door meer dan enkelen zelfs als zeer onaangenaam. Het leidt tot allemaal boeiende discussies over de samenleving die we hebben en ook over de samenleving die we zouden willen hebben. Alsof de samenleving iets is dat je kunt hebben.
De samenleving is wat de naam zegt: het is het samen leven op deze aardbol. Samenleven is een werkwoord. De samenleving is dus datgene wat we samen tot stand brengen. We doen het samen. Het is ook daarom dat in de slogan van de crisis wordt uitgesproken dat we het ‘alleen samen’ kunnen oplossen, etc. En wel zo vaak en nadrukkelijk dat er doorheen klinkt dat het eigenlijk opgelegd is. Min of meer dwang dus. Is dit de huidige werkelijkheid? Een werkelijkheid waarin drang, dwang en onvrijheid de hoofdrol spelen? In mijn artikel in CM 113[1] werd hieraan al aandacht besteed. Ik eindig daar met “Het individuele welzijn opgeofferd voor het algemene? Een onderwerp waar nog veel over te zeggen is.” Je kunt je afvragen of er sprake is van een dystopische samenleving, een samenleving die vooral negatief beleefd wordt, waarin je eigenlijk niet zou willen leven.
In de volgende serie artikelen ga ik op zoek en besteed ik aandacht aan een aantal boeken, die op verschillende wijze een samenleving beschrijven, waarin het al dan niet tijdelijk minder plezierig gevonden kan worden om te leven. Het gaat hierbij niet om een chronologisch overzicht. Dat zou een monnikenwerk worden, want er zijn talloze utopische en dystopische werken en werkjes geschreven. De kwaliteit ervan is ook zeer uiteenlopend. Ik besteed uitsluitend aandacht aan een beperkte hoeveelheid boeken, een persoonlijke selectie. Een aantal gerenommeerde werken valt daardoor buiten de boot; sommige zijn overigens al in CM besproken (zie verder in dit artikel). Vervolgens probeer ik de vertaalslag naar de werkelijkheid van nu te maken en de huidige feitelijke situatie van onze samenleving in ogenschouw te nemen met in het achterhoofd de inhoud van deze romans. Is de periode van de pandemie met SARS-CoV-2 een dystopie? Zijn er overeenkomsten met de besproken boeken? Voldoet deze periode aan de kenmerken van een dystopie? Hoe utopisch of dystopisch is de samenleving van nu? En ook, hoe is de situatie zonder pandemie?
Dystopische literatuur
De dystopische roman kan gezien worden als uiting van zorg “over het misbruik maken van de enorm toegenomen mogelijkheden van wetenschap en techniek”. Vooral “als waarschuwing voor toezicht op, de onderdrukking van en de controle over het individu, waarbij het gevaar bijna altijd komt van een almachtige, met totalitaire pretenties en propagandistische ideologie optredende staat”. Dat schrijft Thomas Schölderle, als politicoloog en publicist verbonden aan de Akademie für Politische Bildung in Tutzing (Duitsland), die veel over het onderwerp heeft gepubliceerd, in een van zijn artikelen[2]. Voor hem is het “een vroegtijdig literair waarschuwingssysteem, dat aangeeft, dat huidige tendensen in een verkeerde, want gevaarlijke richting wijzen.” Ook anderen vatten de dystopie zo op, zoals ook later in dit artikel naar voren komt.
Filmwetenschapper Simon Spiegel[3] stelt eveneens vast dat dystopische geschriften een signaalfunctie hebben: “Dystopieën zijn eigenlijk waarschuwingen, die de mens tot ommekeer bewegen moeten: nog kan het ergste kwaad worden afgewend, ommekeer is nog mogelijk.” Het is aan de lezer wakker te worden en er mee aan de slag te gaan.
Maar nu eerst, waar komt het begrip dystopie vandaan?
Utopie, eutopie, anti-utopie, dystopie
In de literatuur zijn de nodige boeken te vinden die een utopie als inhoud hebben. In de eerste plaats natuurlijk Utopia uit 1516 van Thomas Moore, maar ook The New Atlantis uit 1626 van Francis Bacon, of de internationale sensatie van 1888 Looking backwards van Edward Bellamy en veel recenter, 1962, Island van Aldous Huxley, om een paar te noemen. Hoewel we allemaal het gevoel hebben te weten wat een utopie is, toch nog enige opmerkingen erover.
Het woord utopie heeft Griekse wortels. De samenstelling van ous en topos (oustopos) betekent simpelweg een niet-plaats, een niet bestaande plek dus, Nergensgelegen, Nergensland, Nergenshuizen, als het ware. Ook Erewhon – lees ook eens van rechts naar links – van Samuel Butler uit 1872 wordt als een vorm van utopie gezien, evenals News from Nowhere (1890) van William Morris. In de meeste gevallen is het ook een mooie plek, een positief te duiden plaats. Dat past echter beter bij het begrip eutopos (eutopos), hetgeen een goede en mooie plek betekent.
De tegenhanger dystopie, in het Grieks dus en topos, is een lelijke plek, een negatief te duiden plek. Dystopie en eutopie zijn in woordtechnische zin de tegenpolen; utopie is dan het overkoepelende begrip. Wij zijn echter gewend utopie en dystopie als tegenpolen te zien, hoewel ook het begrip anti-utopie gebruikt wordt. Het is maar de vraag in hoeverre utopie en dystopie elkaars tegenpolen zijn. Dit hangt ook samen met het niet eenduidige karakter van het begrip utopie in de literatuurwetenschap.
UTOPIA. Museoalessandroroccavilla.it
Je kunt je zelfs afvragen of er een gemeenschappelijke definitie van utopie en dystopie bestaat[4]. Een mogelijke definitie, Spiegel: “Een utopie is een verhalende tekst, die de beschrijving van een perfecte of tenminste betere staatsvorm dan de huidige bevat.” In hetzelfde artikel nog enkele interessante opmerkingen over het thema: “de utopie is een hybride vorm… Zij is een mengvorm van vertelling en filosofische discussie.” Het verhalende en het verbeeldende zijn centrale elementen van de utopie, zoals Zhai Washburne schrijft in haar masterscriptie[5] aan de hand van werk van Wilhelm Vosskamp, voormalig hoogleraar Duitse taal- en letterkunde aan de Universiteit Keulen.
In de utopie komt steeds naar voren dat het algemeen welbevinden ook tot voordeel van het individu strekt. Het welbevinden van het individu wordt deel van het algemeen welbevinden. De dystopie laat de rebellie van de enkeling zien tegen dit fenomeen. In het genoemde artikel van Spiegel wordt dan ook gesteld dat “bijna alle dystopieën als ‘omgedraaide’ utopieën opgevat kunnen worden, omdat… de samenlevingen in beide genres op wezenlijke punten identiek zijn… Wat beide genres kenmerkt is de fundamentele tegenstelling tussen vrijheid en veiligheid.”
Washburne, maar ook Eduardo Marks de Marques[6], geven aan dat dystopieën ook bijna altijd een utopische component bevatten, zeker daar waar er nog hoop is op een betere toekomst. Nog ingewikkelder wordt het met de indeling in het proefschrift van Susanna Layh, Finstere neue Welten. Gattungsparadigmatische Transformationen der literarische Utopie und Dystopie, die, zo schrijft de literatuurcriticus Rolf Löchel in een bespreking[7] van haar werk, ook nog de begrippen kritische utopieën en kritische dystopieën toevoegt. Haar onderzoek beperkt zich echter tot de literatuur, terwijl het eerder gememoreerde artikel van Spiegel vooral over film en in beperkte mate over literatuur gaat.
Löchel schrijft: “de (traditionele) dystopie verkeert de positieve utopie in haar “duistere literaire tegenbeeld””. De kritische dystopieën ontstaan in de negentiger jaren van de vorige eeuw en zijn dan in veel gevallen door vrouwelijke auteurs geschreven. Het geeft hen de mogelijkheid feministische onderwerpen te bespreken. Washburne: “het geeft hen de gelegenheid zich te verzetten tegen de dominante, door mannen benadrukte ideologie en deze te ondermijnen.”
Daarnaast hebben deze teksten eerder “een open, ambivalent einde”. Er is een mogelijkheid, hoe klein dan ook, om te ontsnappen aan de ellende. Er is een sprankje hoop. Dus, een utopisch trekje. In zijn kritische bespreking[8] van Layh’s proefschrift vermeldt Spiegel dat bekende wetenschappelijk onderzoekers van utopische en dystopische teksten al in de tachtiger jaren van de vorige eeuw de begrippen kritische utopieën en dystopieën muntten, waarbij overigens de laatste, de kritische dystopie, minder eensgezind omarmd wordt. Op de vraag of al deze geschriften tot de science-fiction-literatuur gerekend moeten worden, ga ik niet in, omdat het voor mijn betoog niet van belang is[9].
Dystopische geschriften
Geschriften met een dystopische inhoud beschrijven een samenleving waarin het niet goed toeven is. Een samenleving die we afschuwelijk vinden. Een samenleving waarin het samenleven een beperkte betekenis heeft. Het geschrift dat waarschijnlijk als eerste de naam dystopie kan dragen is het Russische De Republiek van het Zuiderkruis van de geheel in vergetelheid geraakte schrijver Valerius Brjussof (1873-1924) uit 1905. Ook Wij uit 1921 vande eveneens vrijwel vergeten Jevgeni Zamjatin (1884-1937) is een vroege dystopie. Dit geldt evenzeer voor CR. 133 Een toekomstroman uit 1926 van de ook uit de herinnering verdwenen Nederlandse auteur Maurits Dekker (1896-1962) en Blokken van F. Bordewijk (1884-1965) uit 1931.
Nog steeds bekend en gelezen zijn de dystopische romans uit het interbellum en kort erna, Der Process (1925) van Franz Kafka (1883-1924) en Brave New World (1932) van Aldous Huxley (1894-1963). Iets later, 1949, verscheen 1984 van George Orwell (1903-1950). Ze zijn beïnvloed door eerdere auteurs uit dit genre, zoals Zamjatin. Ook La Peste (1947) van Albert Camus (1913-1960) hoort in dit rijtje thuis, maar laat een tijdelijke dystopie zien bij een epidemie. Over deze laatste variant verderop meer. Van later datum is Clockwork Orange (1962) van Anthony Burgess (1917-1993).
De veelgelezen roman Atlas shrugged (1957) van Ayn Rand (1905-1982), pas in 1990 voor het eerst in het Nederlands vertaald onder de titel Wereldschok, in 2007 nogmaals met als titel Atlas in staking en ten slotte in 2012 opnieuw en nu als De kracht van Atlantis, voor sommigen de ‘bijbel’ van het neoliberalisme of zelfs het libertarisme, wordt wel als een combinatie van de twee romanvormen gezien. Het is zowel een utopie, beter eutopie, als een dystopie. Vrijwel vergeten is haar korte novelle Anthem (1938), een dystopie, die evenals Wij het collectivisme van een communistische staat als het ware in het absurde voert. Mensen zijn allen zo gelijk dat ze geen namen meer dragen, maar nummers. Ze zijn geen individuen. Ook in CR. 133 Een toekomstroman heeft de grote lage sociale klasse slechts een nummer. In Anthem ontdekt de hoofdrolspeler, intussen verliefd, hetgeen verboden is, zie later in dit artikel, dat hij en dus ook de ander geen wij is, maar ik. Aan het slot spreekt hij uit, “ik zal het woord in steen houwen dat hoog in mijn vaandel zal staan en mijn baken zal zijn. … Het heilige woord: EGO. “
De dystopische roman Kallocain (1940) van de Zweedse schrijfster Karin Boye (1900-1941) is een internationale klassieker en kent sinds kort een nieuwe Nederlandse vertaling. Een roman die geheel voldoet aan de criteria, waarover later meer. Interessant is hierin de introductie van een waarheidsserum waarmee de bevolking ingespoten wordt. Voor sommigen een déjà vu variatie op een thema met de situatie van nu. Ook meer recent zijn er dystopische Scandinavische romans[10] verschenen die meestal niet vertaald zijn in het Nederlands. Er zijn veel meer dystopische boeken en verhalen verschenen. Op Rob Randalls website[11] is een grote collectie te vinden met soms vernietigende recensies, maar ook zijn er vol lof.
https://nl.wikipedia
De dystopie in Nederland
Nederlandse auteurs schreven en schrijven eveneens al heel lang utopische en dystopische romans. Al vroeg vinden we geschriften die men utopisch of science-fiction noemen kan. Ze zijn echter vrijwel geheel vergeten. Enkele voorbeelden zijn Holland in het jaar 2440 uit 1777, met als meest waarschijnlijke auteur Betje Wolff, Kort verhaal van eene aanmerkelijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking van Willem Bilderdijk uit 1813. Ook De kleine Johannes van Frederik van Eeden in drie delen uit 1885, 1904 en 1906 wordt wel tot dit genre gerekend.
In het proefschrift[12] van neerlandicus Riemer Reinsma (1941) uit 1970 is een overzicht tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw te vinden van Nederlandse schrijvers die een toekomstbeeld in literaire vorm ontvouwen. Hij verdeelt ze op hoofdlijnen in optimistische en pessimistische, vrijwel overeenkomend met utopische en anti-utopische. Historisch gezien zijn de optimistische toekomstbeelden de eerste, pas later komen de pessimistische naar voren, vanaf ongeveer 1920. Later nog verschijnen er pessimistische romans met een optimistisch trekje, waarmee de indeling wel heel ingewikkeld wordt. Een voorbeeld is hier de novelle Blokken van F. Bordewijk, maar ook zijn veel minder bekende verhaal Einde der mensheid in de bundel De zigeuners uit 1959. Bij Bint van Bordewijk scheidden zich de geesten; voor sommigen een dystopie, maar voor anderen, zoals Reinsma, hoort deze daar niet thuis.
In beide genres rangschikt hij ook nog de bijzonder vorm van de satire, waarbij er een goede afloop is en de inhoud humoristische karaktertrekken heeft. Een voorbeeld van de laatste vorm, een optimistisch satirisch toekomstbeeld, is de novelle Voorland van Belcampo, pseudoniem van H.P. Schönfeld Wichers (1902-1990), opgenomen in zijn debuutbundel De verhalen uit 1934.
Reinsma laat een lange rij schrijvers en hun werk de revue passeren. Zoals hij zelf aangeeft handelt het zich slechts in beperkte mate om gerenommeerde auteurs; hij spreekt[13] ook over “pamflettenliteratuur”. Zijn overzicht houdt op in 1968. Ook in een later verschenen artikel in De Revisor[14] somt hij een hele rij Nederlandstalige geschriften op met een toekomstbeeld, “profetische literatuur”. Dit laatste begrip omvat zowel utopieën als dystopieën. In het artikel merkt hij op dat de grootste gemene deler in al deze werken en werkjes angst is. Hij schrijft, “toekomstbeelden bieden een staalkaart van collectieve angsten … en van snel wisselende, soms zeer modieuze hoopvolle verwachtingen die in brede kring vigeerden. Toekomstbeelden hebben bijna altijd de ‘psychische weersgesteldheid’ weerspiegeld.”
Jongere literatuur van Nederlandse bodem
Er zijn meer, meestal jongere, dystopische geschriften van Nederlandse auteurs te vinden. Van veel recenter datum, 2015, is Slaap zacht, Johnny Idaho, een roman die ook tot dit genre gerekend moet worden, van Auke Hulst (1975). Maar ieder jaar verschijnt er wel een nieuwe Nederlandse dystopische roman, zoals bijvoorbeeld in 2020 Leegland van Marjan Brouwers (1963), waar ik in een volgend artikel op terugkom.
In 2021 verscheen KliFi, Woede in de republiek Nederland van Adriaan van Dis (1946), in recensies sterk wisselend beoordeeld. Thomas de Veen in de NRC[15]: “Een (mislukte) aanklacht of diep cynische satire – je kunt met KliFi twee kanten op. Het is aan de lezer.” En Dries Muus in het Parool[16]: “Maar als geheel is KliFi te weinig doordacht om – ook met een knipoog – iets raaks te zeggen over onze wereld, of over de Nederlandse republiek van 2030.” Recensente Lies Schut in De Telegraaf[17] daarentegen: … Van Dis verstaat de kunst om speels en tegendraads het ’nu’ in kritisch perspectief te plaatsen. Geestig en spitsvondig is zijn woordenschat, …” En eindigt met de uitspraak dat “van Dis zich een scherp observator van de tijdgeest toont." En dan Adri Altink in Literair Nederland[18]: “KliFi is bij vlagen vermakelijk om te lezen. Maar het trilt bepaald niet na.”
Sander Becker interviewt Van Dis in Trouw[19]: “Meesterstilist Van Dis doopt zijn pen in modder en tranen, maar houdt het toch luchtig. Hij ziet zichzelf dan ook niet als onheilsprofeet. “Mensen zullen zeggen: Van Dis heeft een dystopie geschreven”, grapt hij. “Maar dat is niet zo. Mijn boek is een vrolijk-bittere parabel. Ik ben een troubadour die speels tokkelend onze ondergang bezingt. En daarna gaan we weer door, want er ís natuurlijk geen ondergang. De mens past zich aan.””
Het boek laat zich het best als een satire in een vorm van klimaatdystopie beschrijven. Nederland loopt onder door een orkaan in een periode waarin het een republiek geworden is. Een echte dystopie is het niet geworden, hoewel enkele kenmerken, zie later, aanwezig zijn.
Reeds besproken dystopische romans
In Civis Mundi 103 besteedde Piet Ransijn[20] aandacht aan George Orwell (1903-1950) en een van zijn boeken, de dystopie Nineteen Eighty-Four: A Novel, wellicht door sommigen beter herinnerd als 1984, ook al wat ouder, uit 1948, maar velen van ons nog zeer bekend. In eerdere artikelen in CM kwamen aan de orde de Franse Nobelprijswinnaar Albert Camus (1913-1960) met De pest[21](1947), de Zwitserse auteur Friedrich Dürrenmatt (1921-1990) met De Virusepidemie in Zuid-Afrika[22] (1994), de Nederlander A. Den Doolaard (1901-1994) met De goden gaan naar huis[23](1966) en de Amerikaanse Nobelprijswinnaar Sinclair Lewis (1885-1951) met Dat gebeurt hier niet[24] (1935). Het zijn romans, verhalen, die meestal beginnen met een normale leefsituatie, een normale samenleving, die, soms slechts tijdelijk, in een dystopie verandert. Bij de eerste drie speelt een infectieuze aandoening een rol, een epidemie of pandemie. De meest bekende van de drie, De Pest, werd in de afgelopen periode tijdens de coronapandemie weer herdrukt en veel gelezen. Ook in Arrowsmith van Sinclair Lewis, besproken in CM 111 en 112[25] speelt een epidemie een rol, zij het dat er slechts sprake is van een in de tijd beperkte dystopische periode, waarna herstel van de ‘oude’ toestand optreedt. Hierbij past de kanttekening dat na een dystopische periode nooit de vroegere situatie terugkeert. Er is te veel gebeurd en veranderd om van het herstelde oude normaal te spreken. Nu ontstaat een nieuw normaal, de wonden worden gelikt, het puin geruimd, er gloort een vernieuwde toekomst.
Dystopia.Liquidartsystem.com
De opkomst van de dystopische roman
Hoewel sommige auteurs[26] ervan uitgaan dat al in de zestiende/zeventiende eeuw dystopische geschriften te vinden zijn, is het duidelijk dat het aantal boeken met een dystopie of een dystopisch karakter pas in de loop van de twintigste eeuw behoorlijk is toegenomen, zeker in de jaren voor het millenniumeinde.
Ze hebben allemaal grotendeels dezelfde kenmerken. De eerste dystopische romans verschenen in een periode van grote maatschappelijk en technologische veranderingen. Het gaat hier om de aanloop, de overgang naar en het begin van de twintigste eeuw. Het was een periode waarin het vooruitgangsgeloof hoogtij vierde. Dit was in belangrijke mate gebaseerd op de wetenschappelijke vorderingen die gemaakt werden, vorderingen op alle mogelijke terreinen, zoals de techniek, de gezondheidszorg, maar ook de biologie en andere gebieden. Er was sprake van groot optimisme over wat de wetenschap allemaal zou opleveren en tot stand brengen. Men heeft het bij voortduring over ‘De Vooruitgang’, de vooruitgang als programma, aldus Jacques van Doorn (1925-2008), hoogleraar sociale wetenschappen te Rotterdam in zijn diesrede[27] van 1976. Het is een spannende tijd. De wetenschap werd gezien als de ‘verlosser’; al gauw zou de wetenschap aan haar einde zijn en er geen vragen meer openstaan, was toenmaals de heersende gedachte.
In zijn postuum verschenen autobiografie uit 1944 beschrijft de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig (1881-1942), velen van ons bekend van zijn Sternstunden der Menschheit (Noodlotsuren der menschheid: vijf historische miniaturen; of ook Lotswendingen) uit 1927 en Schachnovelle (Een Schaaknovelle), uit 1941, dit gevoelen: “De negentiende eeuw was er in zijn liberalistische idealisme eerlijk van overtuigd op de rechte en onfeilbare weg naar de ‘beste van alle werelden’ te zijn. Het zou nog slechts een paar tientallen jaren duren voordat het laatste boosaardige en gewelddadige voor altijd overwonnen is, en dit geloof aan de ononderbroken, niet te stuiten ‘vooruitgang’ had in die tijd de kracht van een religie: men geloofde meer in deze vooruitgang dan in de Bijbel, en het bijbehorende Evangelie scheen dagelijks onomstotelijk opnieuw bewezen te worden door de nieuwe wonderen van de wetenschap en de techniek.”
Niet iedereen was het hiermee eens. In een terugblik steekt de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) in zijn in 1935 verschenen De Schaduwen van morgen[28] een waarschuwende vinger op en heeft het over het “oppervlakkig optimisme onzer vaderen”, een optimistische houding die zich ervan verzekerd wist dat alles groter en beter zou worden. Voor hem is dit een uiterst naïef denkbeeld. “Vooruitgang is een hachelijk ding en een dubbelzinnig begrip.”
Ook in de huidige eeuw vinden we deze houding van optimisme en ongehinderd vertrouwen in de vooruitgang. Voor de cultureel antropoloog Ton Lemaire (1941) is dit “het bijgeloof van onze tijd”, een uitdrukking die hij bezigt in de inleiding van zijn boek De Val van Prometheus[29] over de keerzijde van de vooruitgang. Daarnaast schrijft hij: “Ons geloof in onbeperkte vooruitgang heeft alles van een surrogaatreligie met eigen idolen, dogma’s en taboes. Progressisme is de werkelijke religie van de moderniteit.”
Op dit moment moet je wel zeggen dat deze houding een knauw gekregen heeft door de recente ontwikkelingen en de pandemie met het SARS-CoV-2 virus.
In de romanliteratuur is dit een uitgelezen moment om dystopieën te beschrijven. Maar eerst, wat is een dystopische roman?
Kenmerken dystopie
Wat maakt nu een roman tot een dystopische roman. De belangrijkste kenmerken[30] uit de in dit artikel vermelde publicaties over utopische en dystopische romans of films op een rijtje samengevat:
Bovenstaande kenmerken hoeven niet allen tegelijkertijd aanwezig te zijn. Alles overziend is in de meeste dystopische romans, zeker ook in vrijwel alle eerdergenoemde, de verhouding tussen het collectief en het individu het belangrijkste thema. Het belang van het collectief, het algemeen belang is veel groter dan het individuele belang. Het is bijna of geheel absoluut. Weerstand hiertegen wordt onderdrukt. Veelal is de hoofdrolspeler een dissident of wordt lopende de vertelling een dissident. Betrokkene komt tot de ontdekking dat er meer is dan de staat, de samenleving, hem wil doen geloven. De zogenaamde ideale toestand blijkt ook grote nadelen te hebben. Nadelen die overigens door de andere inwoners niet als zodanig worden beleefd. Een liefdesaffaire is in veel dystopiën uit den boze, maar deze kan het uitlokkende moment zijn, zoals in diverse romans wordt beschreven, waaronder in Wij en 1984.
Ook wanneer de onderdrukking geen ideale wereld heeft voortgebracht, maar een chaotische, verwilderde wereld, speelt hetzelfde. Een of meerdere personen verzetten zich tegen de totalitaire staat en gaan op zoek naar meer vrijheden. Of gaan op pad om toch achter de rond de staat hoog opgetrokken muur, al dan niet fysiek aanwezig, te kijken. Hun individuele beleven, hun individuele belang stijgt uit boven het algemeen belang. Het lijdt tot een innerlijke strijd met vele gevolgen.
In als dystopisch te duiden romans zijn altijd minstens enkele van de bovenstaande kenmerken te vinden, zoals we zullen zien. Daarbij kunnen ze in verschillende mate van uitgesprokenheid voorkomen. De romans kunnen fascinerend zijn, mooi en een hoog esthetisch gehalte hebben, terwijl de inhoud tevens verschrikkelijk kan zijn[31].
Echter ook in de werkelijke situatie, waar bijvoorbeeld door oorlog, rampen of epidemieën/pandemieën de samenleving gedurende een bepaalde kortere of langere periode beperkingen krijgt opgelegd, kan over dystopie gesproken worden. In een van de volgende delen kom ik hier op terug.
Boccaccio en anderen ontvluchten de pandemie; uit een Franse editie van de Decamerone (c. 1485)
De dystopie gepaard met een epidemie
In een artikel[32] in de NRC neemt Wytske Versteeg ons mee in verschillende boeken, die met dit thema te maken hebben. Haar startpunt is de quarantaine. Zo luidt ook de titel van een van haar boeken, Quarantaine, uit 2015. Naast de door haar besproken boeken zijn er meer, bekend en onbekend, waarin in een of andere vorm een epidemie of een als epidemie te duiden verschijnsel naar voren komt. Verder is op de weblog ‘De Zesde Clan’, die de stem van vrouwen wil laten horen, een overzicht[33] te vinden van door vrouwen geschreven boeken die in dit genre thuishoren. Beide artikelen streven op geen enkele wijze naar compleetheid. Dit laatste geldt evenzeer voor allerlei lijstjes op diverse internet-sites.
Epidemieën zijn vaker voorgekomen en beschreven. Het afgelopen jaar is daar op diverse momenten en plekken aandacht aan besteed. Op deze plek slechts kort aandacht voor de pestepidemie uit de Middeleeuwen en later, die geheel Europa trof. Deze heeft een tweetal beroemde boeken opgeleverd. Het optreden van de pest in Florence in het midden van de veertiende eeuw (1348) bracht Giovanni Boccaccio (1313-1375) ertoe Il Decamerone (De Decamerone) te schrijven, een bundel van honderd verhalen die een groep van tien gefortuneerde jongelui, die zich op de vlucht voor de pest in een landhuis in Fiesole, even buiten Florence, hebben teruggetrokken, elkaar vertelt. Het is niet helemaal duidelijk wanneer hij deze bundel schreef, maar waarschijnlijk in het decennium van 1349-1360. De verhalen zijn allemaal op oudere vertellingen gebaseerd. Het staartje van deze na het heftige begin in de veertiende eeuw enkele eeuwen durende, steeds weer opflakkerende ‘Zwarte Dood’ sloeg drie eeuwen later (1665-1666) in Londen stevig toe. Een kwart van de toenmalige bevolking van ca. 400.000 zielen kwam om. Aldaar werd daarom gesproken over “The Great Plague” (De Grote Plaag). Hierover schreef Daniel Defoe (1660-1731), ons beter bekend als de schrijver van The Life and Strange Surprizing Adventures of Robinson Crusoe, of York, Mariner (Het leven en de wonderlijke avonturen van Robinson Crusoe, uit York, zeeman) uit 1719, A Journal of the Plague Year, written by a citizen who continued all the while in London, in 1722.
Beide boeken over het pesttijdperk werden besproken in het VPRO-programma OVT van 23 maart 2020[34].
Overzicht
In de volgende delen van deze serie artikelen besteed ik aandacht aan enkele romans waarin een epidemie of een pandemie op enigerlei wijze een rol speelt en een dystopische samenleving tot stand brengt, soms gedeeltelijk, soms totaal, soms tijdelijk en soms permanent. Daaropvolgend komt dan een aantal andere dystopische romans zonder epidemie aan de orde. Het is, zoals eerder vermeld, zeker geen compleet overzicht; het gaat slechts om een persoonlijke selectie.
Het is niet de bedoeling hier de bestaande besprekingen van de vele boeken te herhalen. Ik ga grotendeels voorbij aan de soms kritische en soms juichende berichtgeving in de pers over deze romans. Een opmerkelijk, al wat ouder Frans essay over onze samenleving passeert eveneens de revue. Daaropvolgend komt de huidige werkelijkheid aan de orde.
Cecile Leconte en Cédric Passard, docenten politieke wetenschappen aan de Grande École des Sciences in Lille, vragen zich af[35] of de “dystopie slechts de uitdrukking van een ontgoocheling van de wereld” zou kunnen zijn. Daarnaast geven ze aan dat ”de dystopie in feite een echo van de werkelijkheid is.” De belangstelling voor dystopische verhalen zou samenhangen met de beleving van onze huidige werkelijkheid. Zij “hebben gemeen dat zij het genre gebruiken om een min of meer radicale kritiek te formuleren op de hedendaagse samenlevingen.”
Ook Fernando Alcoforada, voormalig hoogleraar, consultant en auteur van diverse boeken over globalisering, economie en klimaatveranderingen, is in zijn blog[36] van mening dat er al langer van op zijn minst dystopische perioden in onze samenleving moet worden gesproken en wellicht zelfs van een permanente dystopie. Politiek filosoof Peter Seyferth is wellicht nog duidelijker. In zijn artikel[37] probeert hij aan te geven, zoals al eerder in dit artikel aan de orde kwam, dat er nog steeds een kerntje utopie in een dystopie aanwezig is. Hij eindigt met: “Hopelijk zelfs in de heel concrete dystopie waarin wij vandaag de dag leven.” Andere opvattingen zijn er zeker ook. We zullen zien waartoe de te bespreken geschriften ons leiden.
Maar eerst in het volgende deel van de serie aandacht voor een van de allereerste als dystopisch te beschouwen teksten. In deze korte novelle uit het begin van de twintigste eeuw gaat het om een bijzondere epidemie. Verder een recente Nederlandse toekomstgerichte dystopische roman met moderne trekken, klimaatproblematiek, een virusepidemie en de gevolgen.
Noten
[1] Rutgers M.J: Waar gaan we heen met corona? Civis Mundi 113, 2021
[2] Schölderle Th: Dystopie als Utopie. Ein Subgenre als politisches Frühwarnsystem. Politikum. Analysen – Kontroversen – Bildung, 4 (2): 48–58, 2018.
[3] Spiegel S: Bilder einer besseren Welt. In: Mamczak S., Jeschke W (Hgg.): Das Science Fiction Jahr 2008, Heyne, München 2008
[4] Archer-Lean, C. (2009). Revisiting literary utopias and dystopias: some new genres. Social Alternatives 28 (3): 3–7
[5] Washburne Z: Female perspectives in the dystopian novel. Masterscriptie Universiteit Gent, 2010
[6] Marques E.M: Survival by promise: dystopian fiction as denouncer of the Capitalocene. Gragoatá 26(55): 622-641. 2021 (https://doi.org/10.22409/gragoata.v26i55.47601)
[7] Löchel R: Die Wiedergeburt der Utopie aus der Dystopie. https://literaturkritik.de/public/buecher/Buch-Info.php?buch_id=39734
[8] Spiegel S: Layh Susanna. Finstere neue Welten. Gattungsparadigmatische Transformationen der literarische Utopie und Dystopie. Journal of the Fantastic in the Arts 28 (1): 163-165
[9] Regelmatig worden dergelijke boeken tot de science-fiction-literatuur gerekend. Het valt niet te ontkennen dat in vele van hen nieuw bedachte of afgeleide technologische ontwikkelingen een rol spelen. Soms ook is er totaal geen sprake van wetenschappelijke ontwikkelingen, maar speelt slechts de fantasie van de schrijver of schrijfster een rol. Soms worden ook beide genres genoemd bij een en hetzelfde boek. Dan weer worden utopiën en dystopiën een subgenre van SF, science-fiction, genoemd. Soms ook vindt een auteur dat de indeling in een bepaald genre onjuist is. In het onderhavige artikel wordt verder niet ingegaan op science-fiction-literatuur in het algemeen. Hierover is veel te vinden in de Duitstalige almanak Das Science Fiction Jahr: Ein Jahrbuch für den Science Fiction Leser, die jaarlijks uitkomt of op de Engelstalige website https://sciencefiction.com/books/.
[10] Meurer-Bongardt J: Die Kunst auf einem beschädigten Planet zu leben. Diegesis 9 (2): 96-121, 2020
[11] https://dystopischeliteratur.wordpress.com/author/robrandall/
[12] Reinsma R: Van hoop naar waarschuwing. Proefschrift UvA, 1970
[13] Reinsma R: Berichten uit de toekomst als literair genre. Hollands Maandblad 15 (374): 25-30, 1974
[14] Reinsma R: De toekomst is bijna volgeboekt. Profetische literatuur in Nederland. De Revisor 8: 67-73, 1981
[15] Veen Th. De: Een Nederland-van-overmorgen met dystopische trekjes. NRC 18 februari 2021
[16] Muus D: Adriaan van Dis - KliFi te weinig doordacht om iets raaks te zeggen over onze wereld. Het Parool 19 februari 2021
[17] Schut L: Speelse klimaatfictie. Telegraaf 15 februari 2021
[18] Altink A: Dystopische profetie die niet natrilt. https://www.literairnederland.nl/recensie-adriaan-van-dis-klifi/
[19] Becker S: Van Dis doopt zijn vrolijke pen in modder en tranen. ‘Alles wat rechts is zal het boek sowieso verfoeien’. Trouw 16 februari 2021
[20] Ransijn P: George Orwell, 1984. 2 delen. Civis Mundi 103, 2020
[21] Ransijn P: Albert Camus: De pest en de coronacrisis. 3 delen. Civis Mundi 95, 2020
[22] Rutgers M.J. Een bijna vergeten parabel. Civis Mundi 100, 2020
[23] Rutgers M.J. Overmoed, arrogantie en ondergang: een Nederlandse toekomstroman. 2 delen. Civis Mundi 103, 2020
[24] Rutgers M.J: ‘Dat gebeurt hier niet’: een Amerikaans fiasco. Naar het gelijknamige boek van Sinclair Lewis. Civis Mundi 106, 2021
[25] Rutgers M.J: Arrowsmith: een epische roman. Ooit hooggeprezen, vergeten en herontdekt. Deel 1. Het begin van een levenslange worsteling. Civis Mundi 2021, 111
Rutgers M.J: Arrowsmith: een epische roman. Ooit hooggeprezen, vergeten en herontdekt. Deel 2. De pestepidemie en de gevolgen. Civis Mundi 2021, 112
[26] Leconte C., Passard C: Avant-propos: Retour vers le future? La dystopie aujourd’hui. Quaderni 102: 9-12, 2021 (DOI: 10.4000/quaderni.1847)
[27] Doorn J.A.A. van: Conservatieve gedachten. Diesrede Erasmus Universiteit Rotterdam, 1976
[28] Huizinga J: In de schaduwen van morgen: een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd, Tjeenk Willink, Haarlem, 1935
[29] Lemaire T: De val van Prometheus. Ambo, Amsterdam, 2010
[30] Over utopische en dystopische romans zijn diverse overzichten geschreven, waar ik verder niet op inga. Hierin worden niet altijd dezelfde indelingen en kenmerken van deze genres aangehouden. Daarnaast verschijnt er sinds 1987 een tijdschrift Utopian Studies (https://utopian-studies.org/journal) van de Society for Utopian Studies, uitgegeven door Pennsylvania State University.
[31] Sebastián-Martín M: The beautification od dystopia across media. Utopian Studies 32 (2): 277-295, 2021
[32] Versteeg W: Boeken over epidemieën: hamstergedrag is niets nieuws, net zomin als paniekverhalen. NRC 20 maart 2020
[33] https://dezesdeclan.wordpress.com/2020/03/25/vrouwen-schrijven-over-pandemieen/
[34] https://www.nporadio1.nl/fragmenten/ovt/c872f5ce-18da-4f35-a628-fad4ed45d44a/2020-03-22-de-pest-il-decamerone-en-daniel-defoe-22-03-2020-1e-uur
[35] Leconte C., Passard C: Avant-propos : Retour vers le future ? La dystopie aujourd’hui. Quaderni 102: 9-12, 2021 (DOI: 10.4000/quaderni.1847)
[36] https://blogdefalcoforado.wordpress.com/2018/11/04/utopie-et-dystopie-en-confrontation-tout-au-long-de-lhistoire/
[37] Seyferth P: A glimpse of hope at the end of the dystopian century: the utopian dimension of critical dystopias. ILCEA 30, 2018 (https://doi.org/10.4000/ilcea.4454)