Azië

Civis Mundi Digitaal #115

door Jan de Boer

Afghanistan en buitenlands ingrijpen door de eeuwen heen
Het Aukus-verdrag – Australië, het VK en de VS – in Azië: een analyse
China’s afhankelijkheid van buitenlandse chips
Xi Jinping’s strategie om aan de macht te blijven
Waarom Evergrande de financiële wereld verontrust
Bangladesh en problemen van verstedelijking
Presidentsverkiezingen in de Filippijnen
Twee Indiase deelstaten betwisten hun grenzen

Afghanistan en buitenlands ingrijpen door de eeuwen heen

 

Wellicht kennen jullie de uitspraak van Marx, die met eigen woorden de filosoof Hegel aanvulde: « De geschiedenis herhaalt zich altijd twee keer: de eerste keer als een tragedie, de tweede keer als een klucht ». In Afghanistan, waar de geschiedenis zich steeds herhaalt, lijkt de rampzalige Amerikaanse terugtrekking bijna op een klucht: de Verenigde Staten vertrekken er onder de spottende opmerkingen van de mondiale publieke opinie, misprijzende opmerkingen over hun « naïviteit » en uitgejouwd vanwege hun onvermogen om te anticiperen en de veerkracht van het land, de eeuwige « rebel », te begrijpen. Balans: 2000 miljard dollar aan oorlogskosten, en de dood van 50.000 Afghaanse burgers, 70.000 Afghaanse soldaten en bijna 2500 militairen van de VS en haar bondgenoten. Een klucht, maar dan wel een heel bloedige klucht. De tragedie was die van een ander debacle, dit keer een Sovjet-debacle. In 1989 trok het Rode leger zich na tien jaar bezetting terug uit Kaboel en liet het dodelijk gekwetst en levenloos achter. De Russen werden achtervolgd door de geesten van een miljoen doden als gevolg van de invasie, waarvan het weinig glorieuze einde kort daarna mede het einde van de Sovjet-Unie inluidde.

Een tragedie en een tragische klucht: de échecs van beide supermachten op het Afghaanse landschap illustreren de moeilijkheid voor een buitenlandse macht om zich te doen gelden in dit land, waarvan het bestaan het resultaat is van historisch toeval.

 

Het begin van het « Grote Spel »

De Engelsen, een koloniale wereldmacht, hadden in de negentiende eeuw behoorlijk wat tijd nodig om uit te vinden wat de beste strategie zou zijn om dit bijzondere land, met een « eeuwig » aarzelende aanzet om een natiestaat te worden, te onderwerpen. Aan het einde van de eerste Brits-Afghaanse oorlog (1839-1842) betaalden de uit Brits-Indië gekomen troepen door beoordelingsfouten van Londen een hoge prijs. De Engelsen wilden de Afghaanse koning Dost Mohammed, die ervan verdacht werd onder één hoedje te spelen met Perzië, dat gesteund werd door de tsaar in St.Petersburg, afzetten. Het was het begin van het « Grote Spel »: een decennialange regionale invloedsstrijd in Afghanistan en Centraal-Azië, waarin de Engelsen en de Russen tegenover elkaar stonden. De Engelse beslissing om Afghanistan binnen te vallen en Kaboel te bezetten was de vertaling van een anti-Russische obsessie van de Engelsen, die uiterst nauwgezet elk succes van de Russen in Afghanistan bespioneerden. De militaire operatie had als doel de regerende koning Dost Mohammed te vervangen door iemand die hen welgezind was: de vroegere koning Shah Shuja Durrani, die op kosten van de « British East India Company » in ballingschap leefde in de Pendjab.

Na de Afghaanse soldaten te hebben overwonnen en in augustus 1839 Kaboel te hebben bezet, slaagden de Engelse troepen er niet in om zich langer dan twee jaar in Afghanistan te handhaven. Het koninkrijk van de Engelse marionet Shah Shuja was impopulair en controleerde maar een paar steden (net als later de Russen en de Amerikanen met hun bondgenoten). De broer van Dost Mohammed organiseerde een opstand en op 2 november 1841 werd Shah Shuja met heel zijn hofhouding vermoord. De resterende Engelse troepen kozen het hazenpad, maar kwamen er niet zonder kleerscheuren af. Ergens tussen Kaboel en de grens met Brits-Indië, bij het dorp Gandamak, werden de Engelse troepen omsingeld. Van de vooral uit Brits-Indië afkomstige 4500 soldaten overleefde alleen de chirurg William Brydo het bloedbad; hij slaagde erin Jalalabad te bereiken.

De Engelsen trokken de nodige lessen uit deze ramp. Veel later, in de door koning Amanullah ontketende derde Brits-Afghaanse oorlog (mei-augustus 1919), die de Afghanen verloren, weigerden de Engelsen de aan één van zijn voorgangers opgelegde voogdij op zich te nemen. Na een korte regering van koning Mohammad Yaqoub Khan (februari-oktober 1879) en na afloop van de tweede Engels-Afghaanse oorlog (1878 -1880) had Afghanistan in werkelijkheid alle prerogatieven op het gebied van buitenlandse politiek verloren: in ruil voor Britse financiële steun werd het een soort Engels protectoraat. De Engelsen begrepen dat directe bezetting noch een opgelegde voogdij succes opleverde, en accepteerden dus de onafhankelijkheid van Afghanistan. Zij voerden een intelligente politiek door de emir van Kaboel te helpen zijn staat op te bouwen. In tegenstelling tot de Russen en de Amerikanen later zijn zij nooit in de val van een territoriale bezetting getrapt.

 

Jaren van vrede

De Engelsen waren realistisch, temeer omdat zij na de slachtpartij van de Eerste Wereldoorlog absoluut geen zin hadden in een gewapend conflict in Afghanistan. Zij worstelden met deze vastbesloten tegenstander, die hen voortdurend bestookte, en de permanente dreiging van een opstand van de Pasjtoen in de tribale zones rond de grens met Brits Indië. Dat bewoog de Britten ertoe om, ondanks hun militaire superioriteit, in augustus 1919 met koning Amanullah het verdrag van Rawalpindi te tekenen, dat een einde maakte aan het protectoraat en Afghanistan haar onafhankelijkheid gaf. De Afghaanse koning werd daarbij wel verplicht om de 2.430 km lange « Durand-lijn » als grens tussen Afghanistan en het Britse koloniale India te erkennen. Die bleef gehandhaafd, en werd in 1947 de grens met Pakistan toen dat onafhankelijk werd. Deze grens is oorspronkelijk in 1893 door de Engelsen bepaald, met instemming van de Russen. Hij is echter niet gebaseerd op enige geografische of etnische realiteit, en wordt daardoor voortdurend betwist. Daarmee toont deze grens de mate van strategische afhankelijkheid van het « land van de Afghanen » ten opzichte van zijn vroegere grote buren. De Russen drongen Kaboel van hun kant een dubbel grensverdrag op (1880), de rivier Amou-Daria en de Pamir: het hoge gebergte dat nu Afghanistan van Tadzjikistan scheidt.

Er wordt wel gezegd dat Afghanistan het « kerkhof van wereldmachten » is. Maar het land is ook, om de formulering van Olivier Roy (professor aan het « Centre Robert Schuman des études avancées de l’Institut universitaire européen » in Florence) in zijn werk « L’Afghanistan, Islam en modernité politique » (1958) te gebruiken, « een natiestaat geworden omdat het een bufferstaat was ». Het is een statuut dat uiteindelijk alleen maar nadelen kent. Overigens heeft Afghanistan, ondanks de geopolitieke bijzonderheid van dit ingesloten land, na de derde Brits-Afghaanse oorlog tot aan de communistische staatsgreep in 1978 toch nog jaren van vrede gekend.

Koning Zahget Chah en zijn opvolger Mohammad Daoud Khan – de laatste zette zijn vader met een staatsgreep af en veranderde de monarchie in een republiek – voerden een knappe evenwichtspolitiek tussen buren en grootmachten. Door de gedrevenheid van zijn hervormingsgezinde leiders, die het Westen als model namen, genoot het land zo een zeker niveau van ontwikkeling, vooral in de steden. Maar de Sovjet-invasie met zijn verschrikkingen stortte Afghanistan in een oorlog zonder einde. Moskou draagt zo een letterlijk verpletterende verantwoordelijkheid voor het lot van zijn vroegere vazal.

Afghanistan is een historische toevalligheid, waarvan de « schuld » bij de Perzen ligt. In de jaren 1730 bemoeide de Perzische koning Nadir Chah Afchar zich met de rivaliteit tussen twee grote Pasjtoen-stammen: de Ghilzai en de Durrani. Hij bood aan de tweede stam de mogelijkheid om de eerste van de macht te beroven. Het resultaat van deze Perzische strategie van « verdeel en heers » was de opkomst van de Durrani-dynastie, waarvan de held Ahmand Chah het land in 1747 verenigde. Hij verbrak alle contacten met Perzië en proclameerde voor de eerste keer de onafhankelijkheid van zijn land. Zo werd de basis voor het moderne Afghanistan gelegd: Ahmand Chah Durrani verzamelde de delen van de regio’s die hij had geërfd, die daarvoor door de Perzen, de Mogolkeizers (de veroveraars van India in het begin van de 16e eeuw), en de Oezbeekse strijders uit Centraal-Azië gecontroleerd werden.

 

De succesmethode

In het begin van de Afghaanse vereniging had de nieuwe macht een bijzonder karakter, in die zin dat deze collegiaal werd uitgevoerd, zoals de historicus Vartan Gregorian in zijn boek « The Emergence of Modern Afghanistan » (1969) beschrijft: « De nieuwe regering, formeel een mengsel van Perzische en Moghol-regeringssystemen werd in de praktijk uitgeoefend in het kader van het sociaal-economische feodale en tribale Afghaanse systeem: de handelingsvrijheid van de monarch werd beperkt door een Raad van negen clan-leiders. De consultatie en de aanbevelingen van deze Raad waren verplicht voor het aannemen van alle belangrijke maatregelen. »

De huidige politieke cultuur zal ongetwijfeld evolueren, maar de relaties tussen regionale notabelen en functionarissen of lokale vertegenwoordigers worden vaak door persoonlijke voorwaarden bepaald, die weinig te maken hebben met ideologische kwesties. Er is bij de Afghanen behoefte aan en verlangen naar een centrale staat, maar deze moet wel op afstand blijven. Afghanistan is een land waar het opleggen van een sterke centrale staat problematisch is, zoals te zien is aan de Russische en Amerikaanse catastrofes. Zij bezaten kennelijk niet de mogelijkheid om de complexiteit van deze maatschappij te begrijpen en zo profijt te trekken uit de inter-etnische, inter-clan of « inter-qawn » rivaliteiten (solidariteitsnetwerken die het puur etnische kader kunnen overstijgen). De vestiging van een sterke centrale staat die pretendeert zijn macht van hoog naar laag, van het centrum naar de periferie uit te strekken (zoals het geval was tijdens de communistische pro-Sovjetregimes (1978-1992) en de « democratische » presidentschappen van Hamid Karzai (2001-2014), door de Amerikanen aan de macht gebracht na de aanslagen van 11 september 2001, en  Ashraf Ghani (2014-2021), kon zo niet anders dan een échec worden in de woestijnen en bergen van Afghanistan.

In een in 2004 gepubliceerd essay in het bij mij zeer favoriete blad « Annales, Histoire, sciences sociales » legt Olivier Roy uit dat de geschiedenis van Afghanistan gelezen kan worden als een interactie op drie niveaus: « Een politieke cultuur gegrond op de relaties tussen een centrale staat en « solidariteitsgroepen », infra-etnische netwerken waarvan de stam niet meer dan een mogelijke uitdrukking is, een regionaal strategisch evenwicht waar actoren zich positioneren onder druk van grote mondiale geopolitieke tegenstellingen (successievelijk de rivaliteit tussen Engelsen en Russen, vervolgens de « Koude Oorlog » en uiteindelijk de « strijd tegen het terrorisme »). De door het communisme en het islamisme gevormde ideologie draagt enerzijds bij aan het veranderen van het interne spel tussen de staat en solidariteitsgroepen, en anderzijds om Afghanistan tot een spel van internationale conflicten te maken. De geschiedenis van Afghanistan wordt dus grotendeels bepaald door exogene factoren ».

 

« De despoot van de vlakte »

De vormen en consequenties van de Sovjet- en Amerikaanse bezettingen verschillen maar weinig in het « royaume de l’insolence », om de titel van een mooi boek uit 1984 van etnoloog Michael Barry te gebruiken. Die citeerde, ter ondersteuning van zijn uitleg over de vormen van de anti-Sovjetopstand in Afghanistan, de verhelderende woorden van de emir Abdur Rahman Khan (1881-1901), gericht aan één van zijn Britse onderhandelingspartners: het is volledig illusoir om te proberen te stammen te onderwerpen.

De eerste tijd van het pro-Sovjet communisme was rampzalig en provoceerde vanaf 1979 het cyclische fenomeen in Afghanistan: een islamitische opstand tegen de « despoot van de vlakte ». Religie was een zich steeds herhalende factor bij de opstanden tegen buitenlandse bezetters. De geforceerde modernisering van de samenleving leidde al gauw tot weerstand van het platteland. Van de « khan » (stamhoofd) tot aan de « malek » (dorpsleider) via de mollahs – de toekomstige chefs van de Taliban – iedereen kwam letterlijk in het geweer, geschokt door de door de regering genomen maatregelen: een einde aan de bruidsschat voor vrouwen, een verbod op gedwongen huwelijken en woekerleningen, agrarische hervormingen, het aan de kant schuiven van de mollahs, de afschaffing van de sharia… Alles wat – misschien – in een ander tempo had kunnen evolueren in een feodale maatschappij, werd in een repressief en gewelddadig kader opgelegd. De opstand werd fataal voor de « goddeloze » regimes voor wie « Das Kapital » de bijbel was.

Eén van hun satrapen, de laatste sterke man van de Afghaanse communistische periode, het staatshoofd Mohammed Nanjibullah, begreep uiteindelijk de zinloosheid van deze meedogenloze hervormingsstrategieën. Tegen het einde van zijn presidentschap (1987-1992) wees hij alle ideologische pretenties af en deed hij er alles aan om het systeem te laten evolueren met een religieuze insteek. Dat verhinderde overigens niet dat de Taliban hem vermoordden toen deze zich in 1996 van Kaboel meester maakten: hij werd gecastreerd, doorzeefd met kogels en in het centrum aan een straatlantaarn opgehangen.

De Amerikanen brachten zich om andere redenen in een lastig parket, maar hun vergissingen getuigen ook van onbegrip van de sociale en politieke realiteit van Afghanistan. Terwijl de Taliban de klassieke kaart van verzoening (en onderhandelingen) uitspeelden, hadden de Amerikanen de mond vol van « good governance » en « iedereen erbij betrekken »: begrippen waarvan men zich kan voorstellen dat de echo ervan op het platteland zeer zwak was. Te meer waar in de loop van de Amerikaanse bezettingsjaren de zogeheten noodzaak van « good governance » in realiteit een regering van uiterst corrupte personen was, verdorven door koffers vol dollars aangeleverd door de CIA.

De communistische leiders van de jaren 1980 hadden hun legitimiteit verloren omdat zij « ongelovigen » waren die zich verkocht hadden aan de Sovjet-Unie. De presidenten die bevelen ontvingen van de Amerikanen in de jaren 2000 verloren hun geloofwaardigheid door fortuinen te verzamelen in hun paleizen in Kaboel. Het platteland had voor de zoveelste keer over de steden getriomfeerd. Ieder jaar maakte de corruptie van de elite zo het graf dieper voor de wereldmachten onder de hemel van het grote Afghaanse kerkhof.

 

Een « beoordelingsverschil »?

Van de Engelse bondgenoten van Amerika zou je, gezien hun ervaring in de regio, toch meer scherpzinnigheid hebben verwacht, maar zij bleken nu even blind te zijn als de Amerikanen. In april 2006 kondigde de Britse minister van defensie, John Reid, de instelling van een « Provincial Reconstruction Team » in de Afghaanse provincie Helmand, onder bescherming van een brigade, aan met de volgende woorden: « Wij zullen heel gelukkig zijn om weer over drie jaar te vertrekken zonder ook maar één kogel te hebben afgeschoten, want onze opdracht is de reconstructie te beschermen ». Zes maanden later hadden de soldaten van Hare Majesteit al meer dan 500.000 kogels en 13.000 granaten afgeschoten c.q. gelanceerd. Kolonel-directeur van het « Institut de recherche stratégique de l’école militaire » (Irsem): de oorzaak van het échec is « het verschil tussen de strategische beoordeling van de situatie en de realiteit ». Een beoordelingsverschil, dat is mijns inziens wel het minste wat je er van kunt zeggen.

Veel later, in 2019, verhaalt Mike Martin, oud-officier van het Engelse leger die de taal van de Pasjtoen perfect beheerst, de verloren oorlog in Helmand. In zijn boek « An Intimate War: An Oral History of the Helmand Conflict » (2017), verklaart dat men « volgens de Britse regering een legitieme regering steunde, die een illegitieme organisatie – de Taliban – tegenover zich had staan. Het was goed tegen kwaad, een zwart-witte visie ». Op de aan hem gestelde vraag tijdens een interview welke raad hij aan mensen zou geven die moeten werken in een nieuwe culturele context, antwoordde hij met de bekende Engelse humor: « Behandel iedereen alsof die je geliefde grootvader is ». De Russen, die toch de nodige ervaring hadden opgedaan in Centraal-Azië, en de Amerikaanse bezetters, verblind door de illusie van « nation building », hebben kennelijk niet de goede boeken gelezen. Als zij dat wel hadden gedaan, dan zouden zij – en daar twijfel ik niet aan – nooit met simpele ideeën naar een zo gecompliceerd land gevlogen zijn.

 

Geschreven in september 2021

 

 

Het Aukus-verdrag – Australië, het Verenigd koninkrijk en de Verenigde Staten  in Azië: een analyse

 

Een nieuwe etappe voor Washington in zijn open confrontatie-strategie met China: het driezijdige Aukus-verdrag tussen Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is getekend. Als deel daarvan zal Canberra atoomonderzeeërs verweven, en dat stelt zijn bondgenoten en partners in de regio van de Indische en Stille Oceaan niet op hun gemak. Washington hoopt dat dit verdrag zijn strategie versterkt in een deel van de wereld waar zijn mondiale leiderschap niet meer vanzelfsprekend is. Maar daarvoor moeten de doelen wel gedeeld worden, en dat is slechts tot op zekere hoogte het geval.

In het Aziatisch deel van de Stille Oceaan veroorzaakt het agressieve expansionisme van China een samenbundelende ongerustheid. Elke bevestiging van Amerikaans engagement in de regio is dan ook meer dan welkom. Het Aukus-verdrag, met zijn oproep tot meedoen, is een indicatie dat de VS meer activiteit van bondgenoten en partners verwacht om de machtige ambities van China tegen te gaan. Naast de nu op gang zijnde wapenwedloop komt er een nog verontrustender risico voor de landen in deze regio bij: het moeten afzien van de « neutraliteit » die zij – meer of minder expliciet – ingenomen hebben in de rivaliteit tussen China en de VS. Toegejuicht door Manilla, Taipei en Tokyo, doet het Aukus-verdrag elders vrezen.

De Japanse premier, Yoshihide Suga, op bezoek in Washington in het kader van de eerste ontmoeting van de leiders van het Quad (een vierzijdige veiligheidsdialoog die Australië, de Verenigde Staten, India en Japan verenigt) feliciteerde zich met de « belangrijke vooruitgang voor de stabiliteit van de regio rond de Indische en Stille Oceaan » die het Aukus-verdrag met zich zou brengen. De « Chinese dreiging », echt of niet, maar wel als zodanig gevoeld in Japan, is voor de Liberaal-Democratische Partij (LDP) die aan de macht is een argument dat zijn ambitie rechtvaardigt om de pacifistische grondwet te herzien. Zij wil zo de Archipel de gelegenheid te geven om deel te nemen aan acties ten behoeve van de collectieve veiligheid, oftewel het overgaan tot preventieve aanvallen.

In een stabiele omgeving zou het moeilijk zijn voor het conservatieve kamp om te rommelen aan de pacifistische doctrine, die de voorkeur heeft van de meerderheid van de Japanners. De herhaalde invallen van de Chinese marine in de territoriale Japanse wateren en de juridische gevechten over de soevereiniteit van de onbewoonde eilanden in de Oost-Chinese Zee versterken echter de wens van de LDP om de grondwet te herzien.

Andere landen in de regio zijn minder enthousiast over het idee om zich tegenover China openlijk in het Amerikaanse kamp te positioneren. Dat is bijvoorbeeld het geval voor Zuid-Korea, een bondgenoot van de Verenigde Staten met 28.000 Amerikaanse soldaten binnen zijn grenzen. Seoel probeert een zekere handelingsvrijheid met betrekking tot China te bewaren en elke frontale botsing te vermijden. China is zijn grootste handelspartner en een belangrijke hoofdrolspeler in de Noord-Koreaanse crisis. Deze zorg wordt gedeeld door de landen van ASEAN (de Vereniging van Zuidoost-Aziatische Naties). Zij hebben tot dusverre altijd gerekend op de Amerikaanse militaire macht om het hoofd te bieden aan China, daarbij wel profiterend van de economische groei van dat land, dat inmiddels hun grootste commerciële partner is geworden. Verschillende van deze landen hebben bovendien invloedrijke Chinese gemeenschappen verwelkomd. De territoriale geschillen tussen de landen van de ASEAN en China bezorgen dat land geen goed imago, maar de regionale economische voorspoed hangt wel van haar af. Als China lid mag worden van het in 2018 ondertekende « Trans-Pacific Partnership » vrijhandelsverdrag (TPP), zal haar regionale economische invloed nog verder versterkt worden.

De houding van de VS ten opzichte van China heeft steeds meer het karakter van een kruistocht voor vrijheden en democratie tegen een zich uitbreidende en overheersende macht, en het zal moeilijk zijn voor de landen van de ASEAN om niet openlijk partij te kiezen. De twee supermachten zouden van hun kant afwijkingen of aarzelingen van hun partners slecht tolereren. Ik denk dat het Aukus-verdrag de instabiliteit in de regio vergroot. Maleisië heeft al gewaarschuwd voor het risico dat het Aukus-verdrag « andere machten » aanspoort om agressiever in de Zuid-Chinese zee op te treden, met het risico van een geweldsescalatie.

Om ervoor te zorgen dat de strategie om het Chinese expansionisme in te dammen efficiënt is, is het nodig het Aukus-verdrag en de bestaande verdragen op elkaar af te stemmen, te beginnen met de Quad. In het begin een informele groep van de vier grote democratieën in de regio om de vrijheid op zee te redden, heeft dit partnership nu als doel, met een scheef oog naar China, om de Indische-Stille Oceaan regio tot een « open en inclusieve ruimte » te maken.

De rest van de regio onderschrijft dit principe, maar houdt zich verre van elk engagement. India zal mijns inziens nooit haar strategische autonomie opgeven en is dus de zwakke schakel in dit partnership. India heeft een grens met China en is geen eeuwig duurzame bondgenoot van de VS. Wat betreft Japan, dat land is militair gebonden aan de Verenigde Staten door zijn grondwet, al versterkt ze op dit moment haar defensie.

Volgens de Australische premier, Scott Morrison, « versterken Aukus en Quad elkaar wederzijds ». De eerste speelt in op afschrikking, de tweede concentreert zich op niet-militaire acties. In Azië bestaan veelvormige veiligheids- partnerships die elkaar overlappen, maar niet één heeft een gemeenschappelijke structuur zoals die van de NAVO. En bovendien maakt de geschiedenis, alsook de geografische nabijheid van China, het geopolitieke evenwicht in de regio heel veel complexer dan een verdrag tussen drie Westerse machten, zelfs al is Australië geografisch excentrisch gelegen.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

China’s afhankelijkheid van buitenlandse chips

 

Staat China klaar om Taiwan binnen te vallen ook om de hand te leggen op TSMC, de belangrijkste fabrikant ter wereld van microprocessors? Ik heb al eerder geschreven dat ik daar niet in geloof, ondanks dat Xi Jinping gezegd heeft dat « de hereniging niet aan toekomstige generaties moet worden overgelaten ». Een mogelijke Amerikaanse interventie houdt hem daarvan (nog) af. En bovendien TSMC is dusdanig afhankelijk van zijn westerse en met name Amerikaanse toeleveranciers, dat een Chinees geworden TSMC al heel snel geen schaduw meer zou zijn van wat dit mondiale bedrijf nu is.

Het strategische belang van microprocessors voor elektronica, kun je vergelijken met die van olie voor de industrie. En China heeft een groot tekort aan beide: haar import van chips bedraagt 378 miljard dollar, die van olie heel wat minder, maar toch nog altijd 176 miljard dollar. Zonder Amerikaanse chips zouden Alibaba en Huawei nooit mondiale reuzen zijn geworden. China produceert 36% van de mondiale elektronica, maar levert slechts 7,6 procent van de halfgeleiders, en bovendien is hun kwaliteit niet om over naar huis te schrijven. Volgens het Amerikaanse « Brookings Institution » heeft de belangrijks producent van Chinese chips, « Shanghai Manufacturing International Corporation » (SMIC), een achterstand van vier tot vijf jaar op de technologie van TSMC, ondanks investeringen gedurende bijna twee decennia.

Technologische onafhankelijkheid staat centraal in tal van toespraken van Xi Jinping, als ook in het veertiende vijfjarenplan (2011-2025). De Amerikaanse sancties van de regering Trump, met name tegen Huawei en SMIC, hebben de Chinese leiders aangespoord om haar industrie ter plaatse te versnellen. Christopher Thomas, de schrijver van het rapport van het Brookings Institution: « Ondanks de stevige retoriek aan beide kanten van de Stille Oceaan werken Amerikaanse producenten van halfgeleiders vandaag de dag samen met hun Chinese collega’s aan honderden, wellicht duizenden concepties van projecten inzake technologische ontwikkeling. » Op dit moment feliciteren de Verenigde Staten zich met de achterstand van China op de mondiale leiders, maar de bijeenkomsten over dit onderwerp in het Witte Huis en de rapporten aan het Congres maken duidelijk dat China zich ook op dit terrein dubbel inspant om haar achterstand teniet te doen. Hoewel Peking het plan « Made in China 2025 », bestemd om tien belangrijke technologieën voor 70% lokaal te gaan produceren, uit strategische overwegingen richting het buitenland heeft verlaten, haar strategie is niet fundamenteel gewijzigd. Zo heeft de Chinese propagandamachine er niet voor niets op gewezen dat het in China vervaardigde microprocessors zijn die astronauten in staat stelden te vliegen naar een nieuw ruimtestation en om een robot naar Mars te brengen.

Als in China de communistische partij een doel heeft vastgesteld, is geld daarvoor geen probleem. De regen van subsidies die in de laatste bijna tien jaar aan de halfgeleiderindustrie is toegekend heeft niet minder dan 50.000 Chinese bedrijven geïnspireerd om zich op deze productie te werpen. Mijns inziens te veel. Daar tegenover staat dat de Chinese vereniging die deze bedrijven bij elkaar brengt, laat weten dat er een gebrek aan « hersens » is: een tekort van 300.000 ingenieurs. Dat is niet eenvoudig om in te halen voor een land met een demografische neergang, waar jonge talenten zich bovendien meer aangetrokken voelen tot de entertainmentindustrie: Xiaomi en Tencent (onder meer video games), dan voor SMIC.

Xi Jinping is zich welbewust van het probleem. Eind september, op een conferentie in Peking over dit onderwerp, ontpopte hij zich als een ware headhunter. « Nog nooit in de geschiedenis heeft China een zo grote behoefte aan talentvolle personen gekend (…) Er moet meer macht aan wetenschappers toegekend worden voor beslissingen over de te kiezen technologische richtingen, alsook meer geld en andere hulpbronnen. » Maar daar zit mijns inziens ook het probleem: het eerste van de acht aangekondigde principes om dit nobele doel te bereiken, « Het handhaven van het leiderschap van de Communistische Partij inzake human resources », zal waarschijnlijk heel wat kandidaten afschrikken. Zo ook de Taiwanese ingenieurs van TSMC die Peking zo graag in dienst zou willen nemen.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

Xi Jinping’s strategie om aan de macht te blijven

 

Begin november dit jaar verenigt de Chinese Communistische Partij (CCP) zijn zesde plenum als voorbereiding op het grote congres van de partij in 2022. Dit zesde plenum zal worden gewijd aan wat de CCP gerealiseerd heeft. Er wordt een document over de geschiedenis van de CCP gepubliceerd, dat hetzelfde belang als dat van 1945 zal hebben, « Oplossingen van de Chinese Communistische Partij voor bepaalde historische kwesties ». Een document dat Mao presenteert als de onbetwistbare « roerganger » die de te volgen weg toonde naar de verovering van het land door de partij. Het document van 1945 viel ook rivalen binnen de partij aan, zowel vanwege « linkse » als vanwege « rechtse » dwalingen. In 1981 was president Deng Xiaoping de auteur van een soortgelijk document, « Oplossingen van de Chinese Communistische Partij sinds de stichting van de Chinese Volksrepubliek ». Hoewel dat document erkende dat Mao bijgedragen had aan de totstandkoming van de natie en de basis voor het socialisme in China had gelegd, bekritiseerde het hem wegens zijn grote vergissingen op economisch gebied en voor zijn extreem-linkse verstandsverbijstering betreffende de culturele revolutie. De tekst loofde het leiderschap van Deng Xiaoping voor het herstel van de economie en sprak waardering uit voor zijn hervormingspolitiek en de opening naar buiten.

Het document dat Xi Jinping op het zesde plenum gaat publiceren zal ongetwijfeld « de gedachte van Xi Jinping over het socialisme met Chinese karakteristieken in het nieuwe tijdperk » uitleggen. Hij zal naar mijn mening in zijn document veel socialistische overtuigingen van Mao overnemen, zoals de ideologische controle over het volk, de controle door de Staatspartij over een groot deel van de economie, de « gemeenschappelijke welvaart » en een avontuurlijke en ultra-nationalistische buitenlandse politiek. Xi Jinping zal ongetwijfeld ook subtiele kritiek leveren op Deng Xiaoping: hoe zijn hervormingen geleid hebben tot een ongekende kloof tussen arm en rijk. Hervormingen die aan de Verenigde Staten en Amerikaanse ondernemingen de gelegenheid boden om China te « infiltreren » (dat wil zeggen het zaaien van het zaad van de rebellie bij de Chinese jeugd) en hele delen van de Chinese economie te controleren. De voornaamste zorg van Xi Jinping is ongetwijfeld de verzekering dat hij zijn hele leven de « spil » van de CCP zal blijven, en dat hij na Mao de tweede in het pantheon van de partij zal zijn. Xi Jinping zal zijn koude oorlog tegen de VS rechtvaardigen, evenals zijn inspanningen om dat land uiterlijk in 2049 als belangrijkste wereldmacht te passeren, met daarbij zijn grootste toekomstige succes: de hereniging met Taiwan.

 

Xi Jinping heeft op dit moment drie functies: hij is algemeen secretaris van de communistische partij, president van de Volksrepubliek en voorzitter van de Centrale Militaire Commissie. Hij hoopt dat het zesde plenum en het twintigste congres van de communistische partij in 2022 hem in staat zullen stellen nog tien jaar het land te leiden, tot het volgende congres in 2032, of nog langer, als zijn gezondheid dat toestaat. Ik denk dat hij zeker tot 2032 alle drie de functies blijft bekleden, maar het is mogelijk dat hij daarna alleen de belangrijkste functie in de volksrepubliek bewaart: voorzitter van de Centrale Militaire Commissie, naar het voorbeeld van Deng Xiaoping, die nooit algemeen secretaris van de CCP was, maar wel lange tijd aan het hoofd van het leger stond.

Zijn bovenmatige persoonlijke ambitie, zijn persoonsverering en zijn voorspiegelingen hebben hem veel vijanden te midden van de leidende kaders bezorgd. Maar hij blijft het leger en de politie beheersen, en bovendien zijn zijn vijanden binnen de partij er nog nooit in geslaagd een gezamenlijke oppositie te vormen om hem ten val te brengen. Zijn tegenstanders wachten op een grote misser van hem, bijvoorbeeld een mislukte aanval op Taiwan, waarbij het leger vernederd wordt door Amerikaanse en Japanse troepen die samen Taiwan komen beschermen.

Xi Jinping is een communist, maar hij weet ook dat de Chinese economie ineenstort zonder buitenlands kapitaal en zonder binnenlandse private ondernemingen. Maar hij maakt zich meer zorgen over machtige private ondernemingen als Tencent, Baidu en Alibaba. Hij probeert de grote kapitalisten als Jack Ma (Alibaba) en Tony Ma (Tencent) in bedwang te houden. Hij maakt zich ongerust over het gewicht van Amerikaans kapitaal en van Wall Street in deze ondernemingen, die van China een gegijzelde van de Amerikaanse financiële markten zouden kunnen maken. En dat is natuurlijk geen goed nieuws voor China in de nieuwe koude oorlog met de VS. Daarom kiest Xi Jinping voor een vorm van economische ontkoppeling met de VS, zelfs als dat de Chinese economie schaadt. Maar het is belangrijk om te weten dat voor Xi Jinping de absolute macht van de partij (en zijn eigen macht) meer betekent dan economische statistieken of het levensniveau van de bevolking. Alles wat zijn eigen controlerende macht en die van de partij in gevaar kan brengen, met betrekking tot alle aspecten van het leven in China, wordt als verdacht beschouwd. En dit geldt in het bijzonder voor zijn geloof dat de VS bezig is een « kleurenrevolutie » in China aan te wakkeren, met name door zich te wenden tot Chinese ondernemers of tot pro-westerse Chinese studenten en intellectuelen.

Absolute macht en de neiging er alles aan doen om die te behouden, zo leert ons de geschiedenis, veroorzaakt maar al te vaak paranoia, en Xi Jinping vormt daarop geen uitzondering. We kunnen derhalve nog van alles verwachten.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

Waarom Evergrande de financiële wereld verontrust

 

Al een paar weken zijn de ogen van de financiële wereld gericht op China, beter gezegd op Evergrande. Markten en investeerders vragen zich af welk lot Peking voor China’s tweede projectontwikkelaar reserveert. Komen de autoriteiten het bedrijf te hulp of laten ze het failliet gaan? Deze laatste hypothese geeft het beeld van een financiële crisis als die van 2008…

Het in 1996 gestichte Evergrande, of in het Chinees « Hengda », heeft geprofiteerd van de versnelde urbanisering van het land om zich te doen gelden. De bijzonder ambitieuze groep gokte op een voortdurende verhoging van de prijzen, vermenigvuldigde haar projecten in het hele land en bracht zo 1970 miljard yuan – ongeveer 260 miljard euro – aan schuld bijeen, oftewel 2% van het Chinese BBP (bruto binnenlands product). Sinds medio 2020 volgden de moeilijkheden voor Evergrande elkaar op: om geld binnen te krijgen verkocht het bedrijf zijn appartementen voor spotprijzen, en wel in die mate dat zijn winst in het eerste halfjaar met 29% daalde. De beurskoers daalde zelfs met 90%. Op 13 september jongstleden gaf de onderneming toe dat zij onder een « enorme » financiële druk stond. Sindsdien hebben investeerders, niet-betaalde toeleveraars en eigenaren van vooraf gekochte appartementen voor de vestigingen van Evergrande in verscheidene Chinese steden gemanifesteerd.

Deze crisis heeft de oprichter van Evergrande, Xu Jiayin, een vroegere metaalarbeider die nog altijd voor 71% eigenaar van de groep is, in de schijnwerpers gezet. Zijn fortuin bedroeg in 2017 rond de 38,4 miljard euro en maakte van hem in dat jaar de rijkste man van China. Hij verbreedde de activiteiten van zijn groep met flessenwater, toerisme, verzekeringen, financieringen, veefokkerij en zelfs voetbal. In 2019 investeerde hij 20 miljard euro in de fabricage van elektrische auto’s. Vandaag de dag telt de groep rond de 200.000 werknemers.

Achter Evergrande is het de gezondheid van de Chinese woningmarkt die zorgen baart. De afgelopen twintig jaar zijn de prijzen voortdurend gestegen; een verhoging die door lokale autoriteiten is gesteund, omdat die flink verdiende aan de verkoop van bouwterreinen. Maar toch spatte deze zeepbel niet uiteen. Al steeg de schuldenlast, Chinese huishoudens hadden nog altijd meer spaargeld dan schulden. Omdat er weinig gelegenheden waren om ergens in te investeren, ging verreweg het grootste deel van het spaargeld naar de woningbouw. In het begin was de vraag daar groter dan het aanbod, maar nu overtreft het aanbod verre de vraag. De prijzen stortten aanvankelijk niet ineen, want bij gebrek aan keuzemogelijkheden bleef er vraag, en de autoriteiten kwamen regelmatig met gerichte maatregelen. Maar vanaf 2015 konden de inkomens de verhoogde prijzen van huisvesting niet langer volgen. Gemiddeld moet men 13 jaar een gemiddeld salaris hebben om een woning te kunnen kopen, en in de grootste steden zelfs 25 jaar, volgens cijfers uit 2019. In deze volledige in onbalans verkerende markt zitten vele kleine en grote projectontwikkelaars tot ver over hun oren in de schuld. De opzienbarende moeilijkheden van Evergrande en de in augustus 2020 door de centrale autoriteiten ingestelde controlemaatregelen maakten hun financieringen nog veel moeilijker. In het kielzog van Evergrande zagen verscheidene groepen als Guangzhou, R & F Properties en Xinuyan Real Estate de kosten van hun schuld de pan uitvliegen.

De woningbouw heeft van zijn te veel aan schulden het economisch model van talrijke sectoren gemaakt, die nu fors in het rood staan: eind 2020 vertegenwoordigde de schuld van Chinese ondernemingen 160% van het BBP van het land, tegen ongeveer 80% voor die van de Amerikaanse bedrijven. Staat China nu oog in oog met een « Lehman Brothers moment »: de investeringsbank die in 2007 Wall Street deed vallen?

Op dit moment deel ik de mening van experts die niet alleen geen simpel failliet van Evergrande verwachten maar ook geen Chinese financiële crisis. De schuld van Evergrande is verdeeld over veel investeerders en de grote Chinese banken hebben een sterke rug. Natuurlijk is het een groot probleem, maar het Chinese financiële systeem is heel wat anders dan het Amerikaanse systeem. Er zal geen sprake zijn van een sneeuwbaleffect zoals daar in 2008, want de Chinese regering kan alles doen stoppen. Ik denk dat er een comité komt (misschien is deze er al) dat de bedrijfsleiding, de crediteurs en de autoriteiten samenbrengt. Dat comité kan vervolgens besluiten wat verkocht wordt en wat geherstructureerd wordt, en op het einde zien hoeveel geld er nog rest en wie dat kan verliezen.

De woningbouw in China vertegenwoordigt 15% van het BBP, zelfs 25 tot 30% als je de productie van cement, staal en aluminium voor de woningbouw erbij optelt. In het verleden hebben de Chinese autoriteiten deze sector verscheidene keren gebruikt om de economie een injectie te geven door middel van de kredietkraan open te draaien. Maar Peking schijnt hierop teruggekomen te zijn: in januari jongstleden bevestigde de minister van huisvesting, Wang Menghui, dat de regering niet langer de woningbouwsector ter ondersteuning van de economie zal gebruiken. De grote vraag is nu wie of wat deze rol nu over gaat nemen.

De onevenwichtigheid van de woningmarkt is zo groot dat moeilijk te zien is hoe deze zonder pijn opgelost kan worden: een verhoging van de prijzen zou de projectontwikkelaars redden, maar de jonge huishoudens nog meer in moeilijkheden brengen en de toch al niet misselijke ongelijkheden vergroten. Een prijsverlaging heeft faillissementen tot gevolg, en zal zwaar wegen op het consumptiegedrag.

Hoewel de Chinese president Xi Jinping nu de grote ondernemingen aanvalt en de « gemeenschappelijke rijkdom » verdedigt, zal een ineenstorting van de woningmarkt een « gemeenschappelijke armoede » tot gevolg hebben. De Chinezen beginnen te begrijpen dat China geen snelle economische groei meer gaat beleven en dat verklaart opnieuw de slogan van Xi Jinping: « gemeenschappelijke rijkdom ». De minder grote taart in de toekomst moet beter verdeeld worden. Dat is de reden voor de Communistische Partij, die altijd probeert zijn legitimiteit te verzekeren, om alle excessen aan te vallen.

Met dank voor alle gegevens aan Andy Xie, onafhankelijk econome, vroeger werkzaam bij Morgan Stanley in China, en aan Alicia Garcia Herrero, econome en chef voor Azië-Stille Oceaan bij de internationale bank Natixis.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

Bangladesh en problemen van verstedelijking

 

Veel migranten die illegaal Europa binnenkomen, zijn niet gevlucht voor oorlog of bittere armoede. Volgens de laatste cijfers van het Hoge Commissariaat voor    vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) komen zij vooral uit Bangladesh: van hen die in de eerste zeven maanden van 2021 Europa zijn binnengekomen via de Middellandse Zee, kwamen 4196 (13,2%) uit dat land. Een veel groter gedeelte dan Syriërs (6,7%), Soedanezen (4,2%) of Afghanen (3,5%).

En toch is Bangladesh het Zuid-Aziatische land met de grootste economische groei in de afgelopen tien jaar. In 2016 was het aantal inwoners dat moest rondkomen met minder dan 1,90 dollar per dag slechts 14,3% van de bevolking, tegen 43,5% in 1991. Het land bereidde zich zelfs voor om in 2021 toe te treden tot de club van landen met een gemiddeld inkomen, voordat het werd getroffen door de coronapandemie. « De districten van waaruit de meeste mensen vertrokken, zijn niet noodzakelijkerwijs de districten die de armste zijn of het meest getroffen zijn door natuurlijke catastrofes, laat Shariful Islam van de NGO « BRAC » mij weten. Het zijn vooral de allerrijkste inwoners die illegaal naar Europa vertrekken, terwijl de armen eerder hun heil zoeken in de Golfstaten ». De verhoging van het levensniveau zou dus het vertrek kunnen vergemakkelijken in plaats van illegale migraties af te remmen. Iets om te onthouden! Alleen zij die een lapje grond hebben om te verkopen of over wat spaargeld beschikken, kunnen een mensensmokkelaar betalen: een bedrag variërend tussen 5.000 en 10.000 euro. Maar er bestaat nog een andere belangrijke en vaak genegeerde reden voor migratie: de oververzadiging van de steden. In veertig jaar tijd heeft de hoofdstad Dacca haar bevolking zien verdubbelen, en nu herbergt zij een derde van de stedelijke bevolking van het land. Met bijna 50.000 inwoners per vierkante kilometer is het een van de dichtstbevolkte steden ter wereld en is zij veranderd in een stedelijke nachtmerrie. De rivieren zijn open riolen geworden en de chauffeurs van de fietstaxi’s slapen op hun fietsen, want huisvesting is niet te vinden. Shariful Islam: « De hoofdstad heeft niets te bieden aan hen die wel over wat geld maar niet over kwalificaties beschikken, dus geven ze er de voorkeur aan om met hun beetje spaargeld naar het buitenland te vertrekken ». De verzadiging van de steden is zodanig dat de komende catastrofes in Bangladesh niet alleen klimatologisch maar ook stedelijk zullen zijn, en daar begint de regering ongerust over te worden.

In een in november 2020 gepubliceerd rapport laat het ministerie van catastrofe-management weten, dat « met de verstedelijking en de industrialisatie, gekoppeld aan de klimaatverandering, Bangladesh blootstaat aan nieuwe risico’s ». Iedereen herinnert zich de ineenstorting van de Rana Plaza fabriek, die in 2013 het leven kostte aan 1138 mensen. Sindsdien volgen de ongelukken en branden, weliswaar in mindere omvang, elkaar aan de lopende band op. « De snelle en ongecontroleerde verstedelijking vergroot de bedreiging door aardbevingen, branden, instortingen van flatgebouwen en industriële ongelukken »,waarschuwt het ministerie. De natuurlijke rampen gerelateerd aan klimaatopwarming dragen bij aan deze stedelijke explosie. De slachtoffers van cyclonen en overstromingen hebben geen grond om te verkopen en de overgrote meerderheid van deze slachtoffers vlucht naar de steden. De slachtoffers van klimaatverandering vluchten zo naar de oververzadigde steden van Bangladesh, terwijl de meer gefortuneerden de voorkeur geven hun geluk te beproeven in Parijs of Berlijn, in plaats van Dacca.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

Presidentsverkiezingen in de Filippijnen

 

De journaliste Maria Ressa heeft niet voor niets als verdedigster van de persvrijheid de Nobelprijs voor de Vrede (te delen met een Russische collega) gekregen, want absolute persvrijheid is een voorwaarde voor het behoud van de democratie. En de strijd voor de vrijheid van uitdrukking in de Filippijnen is niet niks!

Rodrigo Duterte geeft er de brui aan: de Filipijnse president – met een mandaat van zes jaar – is geen kandidaat meer voor het vice-presidentschap bij de verkiezingen in mei 2022 en heeft aangekondigd de politiek te willen verlaten.

De 76-jarige Duterte had op 24 augustus zijn kandidatuur voor het vice- presidentschap van zijn partij, de PDP-Laban, geaccepteerd. Inwoners van de Filippijnen kiezen hun president en hun vice-president in één keer bij meerderheid van stemmen – om te kunnen ontsnappen aan eventuele juridische vervolgingen voortvloeiend uit zijn « oorlog tegen drugs ». Dat was een anti-drugscampagne met duizenden doden tot gevolg, met name in de vorm van buitengerechtelijke executies van veronderstelde dealers, die vervolgens vervalst werden als legitieme zelfverdediging. Het « International Criminal Court » (ICC) opende daarover op 15 september jongstleden een officieel onderzoek naar « misdaden tegen de menselijkheid » tussen 2011 en 2019. Experts hadden Duterte al laten weten dat het vice-presidentschap zijn onschendbaarheid niet garandeert, en al helemaal niet als de volgende president zou behoren tot het kamp van zijn tegenstanders.

Duterte verklaarde zijn ommezwaai door « diverse onderzoeken, forums en bijeenkomsten » die volgden op zijn nominatie. Ondanks een daling van zijn populariteit, die toch nog steeds op 75% wordt geschat, toonde een peiling door het Filipijnse instituut « Philippin Social Weather Stations » in september dat 60% van de ondervraagde personen zijn eventuele kandidatuur voor het vice-presidentschap beschouwden als « in strijd te zijn met de geest van de grondwet ».

Maar de Duterte-clan heeft natuurlijk een alternatief: de dochter van Rodrigo Duterte, de 43-jarige Sara, om het presidentschap weer in handen te krijgen. Sara Duterte is nu burgemeester van Davao, het thuisfront van de familie op het grote eiland Mindanao, en had aangekondigd een derde mandaat als burgemeester te ambiëren. Eén van haar broers liet in de Filipijnse media weten dat « het een wonder zou zijn als zij van mening zou veranderen ». Zijn kandidaat is senator Christopher Bong Go, de rechterhand van Rodrigo Duterte, die hem als voorzitter van de PDP-Laban op gaat volgen. Maar ergens in mijn achterhoofd denk ik dat Rodrigo Duterte er toch op hoopt zijn dochter Sara bij de verkiezingen als joker uit te spelen.

De populariteit die Sara nu geniet, kan toch wellicht snel voorbij zijn, laat politiek analist Joel Rocamora mij weten: « Naarmate de glans van het presidentschap van Rodrigo Duterte afneemt, hoe minder er naar haar gekeken wordt. Als zij zich presenteert, dan heeft zij in ieder geval een « merk », een herkenningsprobleem. » En dat zonder nog rekening te houden met een nieuw corruptieschandaal van Rodrigo Duterte: de fabelachtige contracten van de Staat inzake de levering van maskers en medische voorraden door de farmaceutische groep Pharmally, van zijn vroegere economische raadgever, een Chinees uit China, Michael Yang, die nu op de korrel genomen wordt door een onderzoekscommissie van de senaat.

Er is overigens ook een concurrente voor het presidentschap – de kandidaten kunnen zich officieel tot 15 november aanmelden –: één van de oppositieleiders, de huidige vice-presidente, Leni Robredo van de Liberale Partij. Deze moedige advocate wordt gesteund door tientallen organisaties uit de burgerlijke samenleving, doet er alles aan om de gehele oppositie achter haar te krijgen en deze zo te consulteren voor het vinden van een geschikte (vice)-president.

Om de verkiezingen nog wat ingewikkelder te maken, heeft zich nog een kandidaat officieel gemeld: Ferdinand « Bongbong » Marcos, 64 jaar en de zoon van de vroegere dictator Marcos (1965-1986), gehaat door een flink deel van de inwoners van de Filippijnen vanwege zijn wreedheden en zijn grootscheepse plundering van de Staatskas. Met zijn air van de eeuwige student was hij de eerste die na de verbanning van de familie in 1991 naar de Filippijnen terugkeerde. Hij begon een politieke carrière en is net als zijn zus Imee nu lid van de senaat. Deze machtige clan – de herkomst van hun rijkdom is nog nooit opgehelderd – doet er alles aan om hun imago te verbeteren. En omdat Rodrigo Duterte er alles aan doet om een overwinning van Leni Robredo te verijdelen, heeft hij daartoe een verbond met de Marcos-clan gesloten.

Andere kandidaten voor de verkiezingen in 2022 zijn de bokser Manny Pacquiao, die vroeger met Duterte samenwerkte, en de burgemeester van de hoofdstad Manilla, Isko Moreno.

Hoe dan ook, het resultaat van de komende verkiezingen in het wespennest van de Filippijnen is ongewis. Daarbij is de rol van Maria Ressa als hoedster van het vrije woord is onmisbaar om de kansen van de oppositie bij de ongetwijfeld tumultueuze en gewelddadige verkiezingen in 2022 te verwerkelijken.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

Twee Indiase deelstaten betwisten hun grenzen

 

Het in eind juli opnieuw uitgebarsten conflict tussen de Indiase deelstaten Assam en Mizoram stelt twee van de zeven deelstaten in het uiterste noordoosten van India, in de grensgebieden van Bhutan, Birma, Bangladesh en China, bijgenaamd de « zeven zusters », recht tegen over elkaar. In het centrum van de « zeven zusters » heeft Assam, met zijn in meerderheid hindoe-bevolking van 35 miljoen inwoners, een centrale plaats. Het deelt zijn grens met meerdere buren, waarvan 165 km met Mizoram, met zijn in meerderheid christelijke bevolking van 1,3 miljoen inwoners. Op 26 juli beschoten de ordetroepen van beide deelstaten elkaar, waarbij onder meer zes politieagenten van Assam het leven lieten en ruim tachtig mensen gewond raakten. Zoals gebruikelijk gaven de regeringsleiders elkaar voor de gewelddadigheden de schuld, ook in venijnige bewoordingen op sociale media.

De leider van Assam, Himanta Biswa Sarma, verwijt zijn buurman bossen te kappen voor de aanleg van wegen en voor landbouwculturen richting Lailapur. Zijn evenknie in Mizoram, Pu Zoramthanga, zegt dat de politie van Assam zijn gebied binnen is getrokken om daar de plantages te vernietigen en beroept zich op legitieme zelfverdediging. De twee leiders zijn overigens beiden aanhangers van de Bharatyia Janata Party (BJP); de partij van de fanatieke nationalistische hindoe-president Narendra Modi. Door beide leiders zijn inmiddels aanklachten voor moord tegen functionarissen en verantwoordelijke politici ingediend. Door Assam zijn bovendien wegblokkades georganiseerd, en vrachtwagens aangevallen en geplunderd, waardoor voor Mizoram niet alleen de levensmiddelenvoorziening, maar ook die van medicijnen en medisch materiaal afgeknepen wordt, terwijl de coronapandemie er nog altijd huishoudt.

De gewelddadigheden begonnen twee dagen na het bezoek van de Indiase minister van binnenlandse zaken, Amit Shah, die opriep tot een vreedzame oplossing van alle grensgeschillen. De oppositie hekelt het onvermogen van de regering om in de regio de publieke orde te handhaven. De belangrijkste leider van de in de oppositie verkerende Congrespartij, Rahul Gandhi, zegt dat « Amit Shah opnieuw niet aan zijn verplichtingen jegens het land voldoet en haat en wantrouwen zaait ». In het Parlement verdedigde de regering haar bemiddelingsstrategie. Er is sinds enige tijd sprake van een relatieve kalmte. De twee deelstaten hebben het voorstel van de regering Modi aanvaard om neutrale strijdkrachten in de betwiste zones te laten patrouilleren. Maar de rust is fragiel, mede door de altijd aanwezige spanningen tussen de twee rivaliserende buren. Zo stonden in oktober 2020 de inwoners van Assam en Mizoram vijandig tegenover elkaar. Huizen, hutten en kleine winkels werden in brand gestoken, en wegen werden geblokkeerd.

Het conflict is oud, en vindt zijn wortels in de koloniale cartografie, toen de Britten in 1875 een grens tekenden tussen de Mizos en Assam. Het conflict verergerde na de onafhankelijkheid van India in 1947, toen New Delhi, om aan de aspiraties van de stammen te voldoen, het oude machtige koninkrijk van Assam in stukken sneed. In 1963 werd de deelstaat Nagaland gecreëerd en in 1972 de deelstaten Mizoram, Meghalaya, Aruna Pradesh en Tripura. Het eerste grotere dispuut tussen Assam en Mizoral vond plaats in 1994, en werd gevolgd door een serie onderhandelingen onder toezicht van de federale regering. Maar botsingen veroorzaakt door protesten tegen de grensafbakening komen nog altijd voor.

De « zeven zusters » zijn een warwinkel van bevolkingsgroepen met identitaire eisen, versterkt door immigratie vanuit Bangladesh. Bij de grensmoeilijkheden en de etnische kwesties komt ook nog de vrees dat mohammedaanse migranten uit Bangladesh zich meester maken van hun grond. In een artikel in het dagblad « Indian Express » laat mijn contactpersoon, Subhrangshu Pratim Sarmah van de universiteit Jawaharlal Nehru in New Delhi, mij weten dat deze gebieden uiterst ongelijk zijn. Mizoram is bijvoorbeeld voor 95% bedekt met bossen; de ondergrond van Assam daarentegen is rijk aan grondstoffen met name olie. « In heel veel gebieden in deze regio is er geen elektriciteit, zijn de wegen te voet onbegaanbaar (om over auto’s maar niet te spreken), moet voedsel per vliegtuig aangevoerd worden, is internet nauwelijks aanwezig, en is toegang tot medische verzorging en onderwijs te verwaarlozen. » Volgens hem « ondergraven projecten gericht op culturele, politieke en religieuze homogeniteit het kwetsbare evenwicht dat in deze zones bestaat tussen de verschillende tribale groepen en de niet-tribale groepen ».

De nieuwe regeringsleider van Assam, die voor die tijd de verantwoordelijke van de BJP voor heel noordoost-India was, heeft ook niet echt het profiel van een vredestichter. « Enthousiast en actief aanhanger van de « hindutva », de supermacho hindoe-ideologie, nam hij na zijn aantreden in mei een serie zeer controversiële beslissingen in Assam: beperkingen op de verkoop en consumptie van rundvlees, controlemaatregelen inzake burgerlijke activiteiten en de oprichting van een departement voor religies en inheemse cultuur. Maatregelen die, zonder dat openlijk te zeggen, de mohammedanen treffen. Zijn voorganger, ook van de BJP, had hen al een zware slag toegebracht met het organiseren van een volkstelling die doelbewust bijna twee miljoen inwoners, natuurlijk vrijwel allemaal mohammedanen, van hun burgerschap beroofde.

Het is niet de eerste keer dat Assam botst met zijn buren. De relaties met Meghalaya zijn gespannen en die met Nagaland nog meer. De federale regering heeft in het noordoosten van India zeven meningsverschillen, zeven conflicten inzake vaststelling van grenzen geïnventariseerd, waarvan vier in Assam. Deze regio is een klein kruitvat, en wanneer daarvan de lont wordt aangestoken, kan dat, zeker met de huidige nationalistische extreem-hindoeïstische regering van Narendra Modi, ook gevolgen daarbuiten hebben.

 

Geschreven in oktober 2021