Civis Mundi Digitaal #116
Migranten en de Middellandse Zee
De teruggave van kunst aan landen van herkomst
Migranten en de Middellandse Zee
Tussen de inname van Kaboel door de Taliban op 15 augustus en de terugtrekking van het Amerikaanse leger en zijn bondgenoten vijftien dagen later hebben tientallen duizenden, wellicht honderdduizenden mensen Afghanistan weten te ontvluchten door zich massaal in de evacuatie-vliegtuigen te persen, na een harde strijd bij de poorten van het vliegveld. Maar deze mogelijkheid om te vluchten bestaat niet meer. Voor de andere vluchtkandidaten, waaronder zo’n 2,2 miljoen Afghanen die al naar buurlanden gevlucht zijn, 3,5 miljoen Afghanen die binnenslands verkast zijn en 14 miljoen door honger bedreigde Afghanen blijft er slechts een heel kleine kans over om naar het gedroomde Europa te vluchten, hetzij over land of via de Middellandse Zee.
De Middellandse Zee is vandaag de dag de gevaarlijkste weg over zee in de hele wereld. Volgens gegevens van de Verenigde Naties zijn er in 2020 meer dan 20.000 mensen verdronken. Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie was het aantal doden in het eerste halfjaar van 2021 verdubbeld ten opzichten van dezelfde periode in het voorafgaande jaar. En dat terwijl de Europese reddingsinspanningen, onder invloed van de publieke opinie en de media, zich uitbreiden, om het vergaan van boten met vluchtelingen te voorkomen.
Hebben deze reddingsinspanningen, hoe essentieel ook om talrijke levens te redden, de mensensmokkelaars aangespoord om bouwvalliger, onveiliger boten te gebruiken voor een lagere prijs, met als effect een toename van het aantal migranten? Dat is in ieder geval de stelling van economen Claudio Delana, Vikram Maheshri en Giovanni Mastrobuoni in hun werk « Migrants at Sea: Unintended Consequences of Search and Rescue Operations » (CEPR Discussion Papers, nr 16173, 2021). De auteurs ontwikkelen een theoretisch model dat voorspelt dat als reddingsoperaties het risico op schipbreuk verminderen (een in mijn ogen redelijke veronderstelling) meer migranten de oversteek wagen, in minder solide boten tegen minder hoge prijzen, ook als de meteorologische condities minder gunstig zijn. De impact op het werkelijke risico op schipbreuk is dus theoretisch dubbelzinnig: enerzijds verminderen de reddingsoperaties schipbreuken, anderzijds vertrekken migranten onder minder gunstige meteorologische voorwaarden en in minder solide boten.
De door de Italiaanse politie dagelijks verzamelde gegevens over oversteekpogingen tussen 2009 en 2017 laten zien dat het risico van de overtocht is toegenomen na de intensivering van reddingsoperaties vanaf 2013 (de operatie » Mare Nostrum »). Het merendeel van deze toenemende oversteken gebeurt met opblaasbare boten, waarvan het risico op schipbreuk tien tot twintig keer hoger is dan dat de boten die voordien door mensensmokkelaars gebruikt werden. Met andere woorden, de « oversteekmarkt » heeft een uitbreiding gekend dankzij de reddingsoperaties, waardoor de mensensmokkelaars heel veel geld hebben weten op te strijken. Toch is het niet redden van migranten niet alleen uit moreel oogpunt ondenkbaar, maar ook volledig illusoir. In werkelijkheid zal de oversteekvraag van het aantal migranten alleen maar toenemen, niet alleen vanwege geopolitieke veranderingen, maar ook als gevolg van klimaatopwarming. De enige oplossing is naar mijn mening akkoord te gaan met meer legale migratie, maar dat is politiek riskant voor regeringen en verkiezingskandidaten in deze tijden. Zij zouden zich evenwel eens moeten inlezen over de recente toekenning van de Nobelprijs voor economie aan de Canadees David Card, aantoonde dat de komst van 125.000 Cubaanse vluchtelingen naar de Amerikaanse kuststreken in 1980 geen enkele negatieve impact op het werkloosheidspercentage en de salarissen heeft gehad. Zie hiervoor « The Impact of the Mariel Boatlift on the Miami Labor Market » (Industrial and Labor Relations Review Nr 43/2, 1990). Maar dat is wellicht spreken voor dovemansoren.
Geschreven in november 2021
De teruggave van kunst aan landen van herkomst
Een comité van de Unesco heeft Engeland verzocht alle gebeeldhouwde friezen van het Parthenon aan Griekenland terug te geven. Het is hetzelfde liedje als altijd, want Griekenland eist met een bewonderingswaardige hardnekkigheid al veertig jaar lang de teruggave van deze in marmer gebeeldhouwde friezen. Maar Londen geeft geen kik, net als het British Museum dat ze exposeert. Waarom dan dit artikeltje? Omdat het een fascinerend conflict is, een schoolvoorbeeld van het complexe en verhitte probleem van de teruggave van kunstwerken in het algemeen.
Terug naar de kwestie van de friezen van het Parthenon. In 1802 nam de Engelse ambassadeur Lord Elgin een klein deel van de 160 meter aan friezen, in de vijfde eeuw voor Christus gebeeldhouwd en gewijd aan de godin Athena, mee naar Engeland. Hij was niet gek; hij nam de mooiste delen mee en verkocht ze aan de Britse staat. Het conflict tussen beide landen begon officieel in 1983, toen de actrice Melina Mercouri, de toenmalige Griekse minister van cultuur, de teruggave van de friezen eiste. Wat erop volgde was een dialoog tussen doven. Londen verklaarde dat Lord Elgin met de competente autoriteit van destijds had onderhandeld: het Ottomaanse rijk, dat Griekenland bezet had. Athene stelde daarop dat het Ottomaanse rijk niet het Griekse volk vertegenwoordigde. Londen herhaalde dat Lord Elgin volkomen legaal had gehandeld. Athene stelde daar tegenover dat recente onderzoekingen aantoonden dat de diplomaat de friezen slechts als een uitlening had verworven, en dat die daarmee nu een diefstal was geworden. Sommigen spraken zelfs van « plundering ». Het Britse koninkrijk bracht naar voren dat de friezen het statuut van werelderfgoed hebben en dat het British Museum, met 6 miljoen bezoekers per jaar, bij uitstek geschikt is om ze door iedereen te laten bewonderen. Athene antwoordde dat dit meesterwerk wezenlijk deel uitmaakt van haar identiteit.
Griekenland is van oordeel dat het Parthenon zonder de friezen aan betekenis en begrip verliest. Het land neemt op zijn manier het thema van Antoine Quatremère de Quincy over, die in zijn « Lettres à Miranda » (1796) schrijft dat kunstwerken toebehoren aan het land waar ze gemaakt zijn, vanuit het principe « verdelen is verwoesten ». Als antwoord liet de directeur van het British Museum in 2019 in het Griekse dagblad « Ta Nea » weten dat de presentatie van de friezen in zijn museum « een creatieve handeling » is, met andere woorden: hij voelde zich zwaar beledigd. Het laatste zwaarwegende Griekse argument dateert uit 2009, toen het land het zeer geslaagde Museum van de Acropolis van de Zwitserse architect Bernard Tschumi inwijdde. Een hele etage geeft op werkelijke grootte de vier zijden van de tempel weer met de in Griekenland gebleven friezen. Die van Londen zijn vervangen door afgietsels, in afwachting van hun terugkomst… Met dit museum krijgt het British museum zijn argument dat Athene geen waardige plaats voor de presentatie van de friezen heeft als een boemerang terug. Zo stelde de vroegere president Prokopis Pavloupoulos in 2019 « het lumineuze museum » van Athene tegenover « de donkere gevangenis » van het British Museum. De Unesco voegde daaraan toe dat een waterlek in augustus 2021 de Griekse galerijen van het British Museum beschadigd heeft, en dat die nog altijd voor het publiek gesloten zijn.
Tijdens de ceremonieën rondom haar tweehonderdjarige onafhankelijkheid kwam Griekenland er nog op terug, en speelden sommigen op de hellenistische snaar van premier Boris Johnson, die regelmatig zijn vakanties in Griekenland doorbrengt. Maar deze bleef er ijskoud onder, al bleef hij hoffelijk. Dat was in 2014, toen hij burgemeester van Londen was, wel even anders. Hij aarzelde toen niet om een parallel te trekken tussen Hitler en de acteur George Clooney, die de teruggave van de friezen vroeg.
Tientallen persoonlijkheden steunen Griekenland. Geoffrey Robertson, de beroemde advocaat, verdediger van de schrijver Salman Rushdie en raadgever van koningin Elisabeth, schreef in 2019 in een Australisch dagblad: « Het is de hoogste tijd om de buit terug te geven ». Achter de enorme steun aan Griekenland schuilt de onrust van de grote westerse musea, die niets van zich laten horen en wel om een doodsimpele reden. De Britse stellingname is voor hen een dijk. Als die het begeeft, dan zou de kraan van teruggave wel eens helemaal open kunnen gaan, met alle gevolgen van dien voor tienduizenden kunstwerken die verworven zijn onder uiterst betwistbare condities.
Griekenland heeft een ander probleem. Haar strijd gaat tussen twee Europese landen, en dat spoort niet met de tijdsgeest. Het onderwerp speelt sinds kort bij landen met name op het zuidelijk halfrond, die zeggen dat ze geplunderd zijn. De nieuwe toon werd gezet in 2017, toen president Macron in Ouagadougou zei dat er alles aan gedaan moet worden om het culturele Afrikaanse erfgoed aan Afrika terug te geven. Het begrip van het « universele » museum om de verzameling van culturele rijkdommen op één plaats te rechtvaardigen, wordt ook steeds meer bekritiseerd, omdat alleen de westerse musea daarvan profiteren.
Maar woorden zijn zoals gebruikelijk nog geen daden. Sinds 2017 is de status quo gebleven, ondanks een publiek Frans rapport dat de woorden van Macron onderschrijft. Behalve een paar symbolisch door Frankrijk teruggegeven objecten aan Senegal en Benin – wisselgeld in het diplomatieke spel – is er geen sprake en zal er ook nooit sprake zijn van een massale teruggave. Het is een veelal hypocriet politiek spel dat zich hier afspeelt, zoals ook de kwestie van de friezen van het Parthenon laat zien.
Met dank aan mijn goede Griekse vriendin, schrijfster en actrice Lia Karavia.
Geschreven in november 2021