Azië

Civis Mundi Digitaal #116

door Jan de Boer

Iran en geweld tegen vrouwen
Japan: een democratie in verval
Japan en aardbevingen
India: de bruidsschat en marktwerking
De Indiase beloften op de klimaatconferentie in Glasgow en de realiteit
Het India van Narendra Modi en Bollywood
Birma: de militaire junta en de Birmaanse revolutie
Pakistan en gedwongen bekeringen

Iran en geweld tegen vrouwen

 

Verscheidene schandalen werpen een gruwelijk licht op de pogingen van de Iraanse autoriteiten om gewelddaden tegen vrouwen onder het tapijt te vegen. Het hervormingsgezinde Iraanse dagblad « Shargh » onthulde op 13 oktober dat midden augustus ten minste zes vrouwen gewond waren geraakt door geweerschoten in de stad Ispahan. De gearresteerde verdachte werd na twintig dagen hechtenis vrijgelaten. Volgens de moeder van een van de slachtoffers hadden de veiligheidsdiensten de families aangeraden dit gebeuren niet naar buiten te brengen, om hun de gelegenheid te geven de dader snel te arresteren. Bij het verlaten van het ziekenhuis werd tegen de familie van de slachtoffers gezegd: « Als u wilt dat de kosten van het ziekenhuis door de staat worden betaald, moet u garanderen dat u niet van plan bent een klacht in te dienen ». De vrijlating, zonder enige verklaring van de politie of justitie, had in Ispahan een golf van onrust tot gevolg. Nog altijd hebben volgens « Shargh » de slachtoffers angst om hun huis te verlaten.

Deze affaire doet terugdenken aan een reeks onopgeloste gewelddaden, ook in Ispahan. Die vond plaats in 2014, nadat de religieuze leiders in deze stad hadden opgeroepen om streng op te treden tegen vrouwen die hun sluier niet naar behoren droegen. Twee uur daarna goten mysterieuze motorrijders bijtend zuur over verscheidene vrouwen. Er werd geen onderzoek of vervolging ingesteld.

Vrouwen in Iran moeten hun hoofd en heel hun lichaam bedekken, met uitzondering van hun gezicht. De zedenpolitie, die belast is met het toezicht op deze wet, heeft het recht overtreders te arresteren. De video’s van deze arrestaties, die met het nodige geweld gepaard gaan, veroorzaken regelmatig rellen. De laatste twee weken is in de pers en op sociale media mededeling gedaan van gelijksoortige incidenten. De eerste betreft Farahnaz Khalili, een 25-jarige fotografe, die zich eind augustus van het leven beroofde. Zij werd verkracht toen zij foto’s nam op een bruiloft in het zuiden van Iran. En te meer om niet over dit trauma met haar familie te hoeven praten – een conservatieve verplichting – moest zij de beledigingen van de met deze zaak belaste rechter verdragen, die haar van « slechte zeden » beschuldigde. Het nieuws van haar dood werd op 14 oktober publiek gemaakt in de door haar familie ingelichte media. De juridische autoriteiten ontkenden alle ongepaste gedragingen van de rechter. Deze affaire is een goed voorbeeld van de moeilijkheden die slachtoffers van verkrachting tegenkomen bij rechtszaken. Een andere recente gebeurtenis in het westen van Iran getuigt van de risico’s voor mensen die geweld tegen vrouwen in de media bekend maken. Op 3 oktober maakte de chirurg Iman Navabi op Instagram de dood van een 22-jarig meisje bekend, Faezeh Malekinia, die door haar vader levend werd verbrand, omdat zij buiten het gedwongen huwelijk met een jonge man omging. De volgende dag kondigde de officier van justitie van de provincie aan dat de chirurg door justitie verhoord zou worden omdat hij een « niet geverifieerde » affaire publiek had gemaakt. De chirurg was diep verontwaardigd door het feit dat de Iraanse wet een vader die zijn dochter heeft vermoord beschermt tegen vervolging met het argument dat hij « eigenaar van het bloed » van zijn nageslacht is.

In Iran worden dit soort misdaden niet officieel geregistreerd, maar zij worden door universitaire onderzoekers op zo’n 450 per jaar geschat. De laatste jaren neemt de druk op vrouwen vanuit autoriteiten en religieuze leiders steeds meer toe. Zo mogen Iraanse vrouwen zelfs niet meer in een stadion naar een voetbalwedstrijd kijken. De verkiezing van de ultra-conservatieve president Ebrahim Raïssi in augustus van dit jaar verhoogt de druk op de Iraanse vrouwen alleen maar verder. En ook van het parlement, dat stevig in conservatieve handen is, hoeven de vrouwen niets te verwachten.

 

Geschreven in november 2021

 

 

Japan: een democratie in verval

 

De Liberaal-Democratische Partij (LDP), die sinds 1955 vrijwel voortdurend het politieke leven in Japan heeft gedomineerd, heeft de algemene verkiezingen op 31 oktober gewonnen met een iets mindere vertegenwoordiging dan daarvoor: zij is van 276 naar 261 van de 465 zetels in het parlement gegaan. De regeringscoalitie die de PLD vormt met de middenpartij Komeito gaat met een comfortabele meerderheid van 293 zetels rustig verder. Maar nu premier Fumio Kishida pocht met « de wil van het volk dat zijn regering de toekomst van het land bepaalt », vergaloppeert hij zich toch. De in een tiental kleine partijen versplinterde oppositie, die moeite heeft om een volwaardig alternatief te zijn, een hoog percentage niet-stemmers en een politiek systeem dat rurale kiesdistricten een veel te groot gewicht geeft in verhouding tot de steden, zijn reden om het succes van de LDP flink te nuanceren. Wat deze verkiezingen vooral laten zien, is het voortdurende verval van de Japanse democratie. Het percentage stemonthoudingen van meer dan 45% bevestigt een tendens die zich sinds een tiental jaren aftekent: bijna de helft van het electoraat, met name de jongeren en leden van de oppositie, is kennelijk van mening dat een stembiljet niets verandert aan de macht van de LDP. De stemmers zijn senioren en bewoners van de plattelandsgebieden, dus een conservatief electoraat.

De LDP schijnt zo zeker te zijn van haar macht, dat zij de verwachtingen van de bevolking, zoals die in opinie-onderzoeken aangetoond worden, negeert. Zo ging het ook deze zomer met de Olympische Spelen in Tokyo, waartegen de meerderheid van de bevolking in het geweer kwam, en vervolgens met de verkiezing van de nieuwe president, in werkelijkheid de premier, die gezien de meerderheid van de LDP vrijwel automatisch gekozen werd. Om de overwinning van hun favoriet veilig te stellen, negeerden de partijbonzen van de LDP de voorkeur van de publieke opinie. Die voorkeur ging uit naar Taro Kono, de minister belast met de strijd tegen de coronapandemie in de vorige regering, die veel populairder en onafhankelijker is dan de meegaande en kneedbare Kishida. Een voorkeur die door de vertegenwoordigers van de aanhangers van de LDP bevestigd werd in de eerste ronde van de verkiezing van de presidentskandidaat binnen de LDP. In de tweede ronde namen de parlementariërs, die dan alleen mogen stemmen, het heft weer in handen en volgden de bevelen van hun bazen op. Deze beslissen over de verdeling van de portefeuilles en kiezen – een belangrijk punt voor aftredende volksvertegenwoordigers, het hemd is nu eenmaal nader dan de rok – de kandidaten voor de algemene verkiezingen.

De verkiezing van Kishida toont nog een andere factor die de Japanse democratie ondergraaft: een voortzetting van de elite in een mate die in Westerse democratieën zelden bereikt wordt. De dynastieën van de politieke wereld, de ambtenarij en de zakenwereld stemmen met elkaar overeen. En dat in zo’n mate dat er weinig plaats is voor nieuwkomers, als zij zich niet volledig conformeren aan de stille regels van deze « ijzeren driehoek » – LDP, hoge ambtenaren, werkgevers – misschien minder rigide dan in vroegere tijden, maar nog altijd zeer aanwezig. De populistische premier Junichiro Koizumi (2001-2006), aan de macht gekomen toen de LDP in een dal zat, verklaarde toen dat hij een einde aan dit systeem zou maken. Dat is hem niet gelukt, en hij werd in 2006 opgevolgd door Shinzo Abe, erfgenaam van een conservatieve dynastie. Ook Kishida, zoon en kleinzoon van parlementariërs van het departement Hiroshima, is zo’n erfgenaam.

Zich bewust van de verwachtingen van de partijbonzen en de lobby’s die hem steunen, voerde de premier campagne met een programma zonder hobbels, zonder scherpte. In elkaar geflanst onder toezicht van de zeer nationalistische Sanae Takaichi, verantwoordelijk voor de politieke oriëntaties van de LDP, is het afgelopen met de beloftes van verdubbeling van inkomen, belasting op dividenden, en een betere verdeling van hulpbronnen. Die hebben plaatsgemaakt voor een verdubbeling van defensie-uitgaven en de vage belofte van een « nieuw kapitalisme voor het herstel van de middenklasse ». Dit programma wekte weinig enthousiasme in de publieke opinie. Sinds de terugkomst van Shinzo Abe in 2012 concentreert de rijkdom zich in de handen van een minderheid; het gemiddelde inkomen per huishouden is tussen 2014 en 2019 gedaald met 3,5%.

Zoals gebruikelijk speelde de LDP op stabiliteit tegenover een oppositie die moeite heeft om haar geloofwaardigheid te herstellen na het échec van de Democratische Partij, die van 2009 tot 2012 aan de macht was. De belangrijkste oppositiepartijen, de Sociaal-Democratische Partij en de Communistische Partij, hebben zich ondanks een gezamenlijk progressief programma niet weten te laten horen, mede doordat de verkiezingscampagne tot twaalf dagen werd teruggebracht. Sinds jaren is er een tendens om de tijd voor verkiezingscampagnes in te korten, maar deze twaalf dagen is een ongekend record.

Gesteund door de zakenwereld en veel middelen door zijn grote aantal volksvertegenwoordigers kon de LDP een grote stroom reclameclips op populaire websites als Yahoo uur aan uur, dag aan dag laten passeren, in tegenstelling tot de oppositie. Japan, dat ondanks toenemende ongelijkheden nog altijd rijk is, ontsnapt tot op heden aan populistische en extremistische bewegingen die zoveel democratieën teisteren. Maar het resultaat van 31 oktober is geen teken van een gezonde democratie. De LDP heeft deze verkiezingen immers gewonnen met nog geen 20% van de uitgebrachte stemmen.

 

Geschreven in november 2021

 

 

Japan en aardbevingen

 

Op 9 oktober jongstleden werd Tokyo opgeschrikt door een zwakke aardbeving van 3,5 op de schaal van Richter. Deze gaf geen problemen, maar het was toch al de derde naschok van een aardbeving op 7 oktober met een kracht van 5,9. Deze aardbeving heeft de vrees weer aangewakkerd voor een « Big One », een aardbeving van grote omvang, in een hoofdstad die zich altijd kwetsbaar waant door voortdurende seismische bedreigingen.

De aardbeving van 7 oktober heeft « slechts » 43 gewonden en materiële schade, met name wat betreft waterleidingen, gekost. Het treinverkeer was verstoord en een treinstel van de geautomatiseerde lijn Nippori-Toneri Liner ontspoorde. De aardbeving vond plaats tussen de Filipijnse plaat en de Pacifische plaat, liet Takuya Nishimura, verbonden aan het wetenschappelijk Instituut voor ramppreventie van de Universiteit van Kyoto, mij weten. Japan ligt op het punt van samenkomen van vier aardschollen, en het land wordt ondergronds doorkruist door talrijke actieve breuken. De tektonische situatie is zeer complex, en in deze archipel vindt dan ook 20% van alle aardbevingen met een kracht van 6 of meer plaats.

In de meerderheid van de gevallen zijn de gevolgen beperkt. Het land past zeer strikte anti-seismische constructienormen toe. Het beschikt over waarschuwingssystemen die functioneren vanaf de detectie van P-golven (primaire golven) nabij het epicentrum, wat het mogelijk maakt om te waarschuwen voor de komst van S-golven (secundaire golven), die langzamer, maar krachtiger en verwoestender zijn. Tot ongeveer een minuut voor een aardbeving wordt deze informatie doorgeven via smartphones en televisie. Liften worden gestopt, evenals lopende banden in fabrieken, het treinverkeer, etc.

Ondanks deze maatregelen riep de aardbeving van 7 oktober de herinnering op aan die van 11 maart 2011, die een kracht van 9 had en gevolgd werd door een tsunami, met als gevolg de nucleaire ramp van Fukushima. Deze aardbeving in het noordoosten van het land werd ook flink gevoeld in Tokyo, waar zeven doden vielen. Deze aardbeving had in Tokyo dezelfde sterkte als die van 7 oktober. De autoriteiten hebben, daarmee rekening houdend, direct tot voorzichtigheid gemaand in verband met het risico op naschokken. De aardbeving heeft experts ook gestimuleerd om het risico van een « Big One » aan te kondigen, een grote aardbeving die enorme schade in de hoofdstad kan veroorzaken. Een voorbeeld daarvan is de aardbeving van 1 september 1923, die in Tokyo en omgeving 100.000 mensen het leven kostte. Sindsdien is 1 september de officiële Rampenpreventiedag.

In een rapport van 26 maart heeft het wetenschappelijke bureau van aardbevingen de kans op zo’n sterke aardbeving in Tokyo in de komende dertig jaar op 47% geschat. Een studie van februari 2020 van de metropool Tokyo heeft berekend dat een aardbeving met een kracht van 7,3 in het noorden van de baai van de hoofdstad 9700 doden en 148.000 gewonden tot gevolg kan hebben. De dag daarop zouden 3,39 miljoen mensen geëvacueerd moeten worden, zouden 5,2 miljoen mensen in de stad geblokkeerd zitten en zouden meer dan 304.000 gebouwen door de aardbeving of de daaropvolgende branden verwoest worden.

Japanners wordt van jongs af aan geleerd om bij de minste aardbeving direct te reageren, zich onder een tafel te verstoppen, deuren te openen en het gas af te sluiten. Hun wordt ook aangeraden meubels aan de muur vast te maken, en om een tas met noodzakelijke middelen gereed te hebben voor de eerste 48 uur, in afwachting van hulp. In scholen zijn helmen voor de kinderen direct bij de hand. Sinds de catastrofe van 2011 heeft de regering deze preventieve maatregelen versterkt en geeft het ieder huishouden een handboek met een kaart van risico’s in de wijk waar zij wonen en opvangplaatsen in het geval van evacuatie. De regering geeft ook informatie in samenwerking met de publieke zender NHK, die haar programma’s onderbreekt als zich een aardbeving voordoet, en heeft daarbij een permanent meertalig waarschuwingssysteem ingesteld.

Aardbevingen en Japan zijn helaas onverbrekelijk met elkaar verbonden.

 

Geschreven in oktober 2021

 

 

India: de bruidsschat en marktwerking

 

De bruidsschatmarkt in India kent geen crisis. Een onderzoek van de Wereldbank uit juni 2021 laat zien dat 95% van de jonge bruiden een bruidsschat betaalt: een percentage dat tot grote verbazing van sociologen en economen zeer groot blijft, ondanks de modernisering in India en het verbod op deze praktijk sinds 1961. De bruidsschat is niet verdwenen, maar de praktijk speelt zich meer discreet af. Men praat veel liever over een « cadeau » en men biedt, al naar gelang de sociale rang, een koelkast of een inschrijving aan de universiteit aan de jonge bruidegom.

De betaling van de bruidsschat, waarbij een groot deel van de familie van de bruid betrokken is, sluit de vrouw op in een patriarchaal systeem. Het versterkt bij de geboorte de voorkeur voor jongens en ontmoedigt de scholing van meisjes. Dit gezegde uit het noorden van India geeft de situatie uitstekend weer: « De geboorte van een meisje is als water geven aan de tuin van de buurman ». De bruidsschat, die in alle religies in India gepraktiseerd wordt, zelfs meer bij christenen dan bij mohammedanen en hindoes, versterkt de greep van de familie of de gemeenschap op individuen.

Ieder jaar worden er vrouwen wegens een niet betaalde bruidsschat slachtoffer van geweld door hun echtgenoten of aangetrouwde familie, en suïcides van deze ongelukkige vrouwen zijn geen uitzondering. Men moet weten waarom de praktijk van de bruidsschat in India zo wijdverspreid is om haar beter te kunnen bestrijden en het lot van vrouwen te verbeteren. Dit temeer, omdat dit fenomeen beslist geen traditioneel karakter heeft, in tegenstelling tot wat men wellicht zou denken. We zouden zelfs kunnen zeggen dat het een plaag van de moderniteit is, want tussen 1930 en 1975 is het percentage van bruiloften met deze bruidsschat-praktijk verdubbeld, evenals de kosten van de bruidsschat zelf (bron: « Marchédu marriage et augmentation de la dot en Inde », Gaurav Chiplukar et Jeffrey Weaver, SSRN mei 2021).

Hoe dit te verklaren? Er zijn sociologen die het wijzen naar het zogeheten fenomeen van « sanskritisation »: de lagere kasten nemen van de hogere kasten hun gewoonten en rituelen over om hun sociaal statuut te verbeteren. Anderen verklaren het door een verandering van de geslachtsverhouding. Als de bevolking toenam, zoals in de jaren 1950 en 1960, waren de huwbare vrouwen veel talrijker dan de mannen, met een « tekort aan echtgenoten » als gevolg, en dus een verhoging van de bruidsschat. Voor Gaurav Chiplunkar en Jeffrey Weaver komt de groei en de bloei van deze praktijk overeen met een grotere differentiatie van de « kwaliteit van de echtgenoot ». « Vanaf de jaren 1930, toen het primaire onderwijs democratiseerde, kregen Indiase mannen toegang tot een categorie goed betaalde en gesalarieerde banen. Beter opgeleid en rijker vroegen zij een hogere bruidsschat op de huwelijksmarkt, » zeggen de economen.

Het bedrag van de bruidsschat hangt van veel factoren af, zoals de kleur van de huid, het niveau van opvoeding, het sociale statuut van de familie, de gesproken taal of het erfgoed, maar het is vooral onderworpen aan de wetten van de markt. De te betalen prijs hangt af van de concurrentie en van wat deze investering opbrengt. Zo begon de gemiddelde prijs van de bruidsschat in 1975 te dalen door het steeds hogere percentage geschoolden – en daarmee het grotere aantal opgeleide mannen – maar de praktijk van de bruidsschat blijft zich uitbreiden.

De reden daarvoor is, in tegenstelling tot andere in ontwikkelende landen, ongetwijfeld het feit dat het percentage actieve vrouwen in betaalde arbeid afnam en dat vooral mannen profiteerden van de betere economische mogelijkheden. De ouders van een meisje beginnen te sparen vanaf haar geboorte om haar toekomstige bruidsschat te kunnen betalen. De Wereldbank berekende dat dit bedrag in plattelandsgebieden in 2007 het equivalent van 14% van de jaarlijkse inkomsten van een huishouden vertegenwoordigde. Stellen wier eerste kind een meisje is, sparen meer dan zij die als eerste een zoon hebben. Ook werkt de vader gemiddeld meer dagen en korten broertjes hun studies in om zich eerder in het professionele leven te begeven. Bij de armste gezinnen offert de hele familie zich op om de bruidsschat te kunnen betalen.

Veel mensen zijn uitermate gecharmeerd van India. Door het kastensysteem, de vrouwonvriendelijkheid, het grote verschil tussen rijk en arm, de corruptie, de identitaire en nationalistische regering van Narendra Modi, en ook nog deze praktijk van bruidsschatten, zie ik het land toch anders.

 

Geschreven in november 2021

 

 

De Indiase beloften op de klimaatconferentie in Glasgow en de realiteit

 

Er is door iedereen van alles beloofd op de klimaatconferentie in Glasgow, maar vrijblijvende beloften zijn meer dan boterzacht en worden zelden waargemaakt. Ik neem in dit artikel India, één van de landen die de meeste broeikasgassen uitstoten, als voorbeeld. Want hoe dan ook, het bereiken van de beloofde CO2-neutraliteit in 2070 werd door Narendra Modi, de eerste minister van India, niet gespecificeerd en is onrealistisch.

Direct nadat Narendra Modi op de klimaatconferentie in Glasgow beloofde dat India in 2070 CO2-neutraal zou zijn, werd de Indiase hoofdstad New Delhi, de meest vervuilde hoofdstad ter wereld, zoals ieder jaar ondergedompeld in extreme luchtvervuiling. Een wrede terugval in de werkelijkheid: de lucht in het noorden van India is giftig geworden, en de autoriteiten zien het gelaten aan. De belangrijkste bronnen van de uitstoot van fijnstofdeeltjes zijn de grote steenkoolcentrales en -raffinaderijen, auto’s en de verbranding van stro: vervuiling die tegelijkertijd de gezondheid van de bevolking en het klimaat aantast. Voor de Indiërs die verstikken en jaren levensduur verliezen, is de belofte om in 2070 CO2-neutraliteit te bereiken veel te ver weg. Zij hebben dringend actie nodig. En wat dat betreft zijn de resultaten meer dan bedroevend: de plannen voor luchtverbetering zijn een dode letter gebleven en de recente maatregelen om de economie, die zwaar lijdt onder de coronapandemie, nieuw leven in te blazen, staan haaks op de klimaatambities. De regering heeft zich op grote infrastructurele projecten geworpen en brengt vergunningen voor tientallen nieuwe steenkoolmijnen onder de hamer.

De vroegere minister van milieu, Jairam Ramesh, lid van de Congrespartij, de belangrijkste oppositiepartij: « De mega-aankondigingen van premier Modi in Glasgow zijn fraai, maar wat telt zijn acties op nationaal niveau. Alle wetten betreffende milieu en bossen zijn aangetast, de normen zijn versoepeld – met name die voor vervuiling door elektriciteitscentrales – en de instituties die deze normen moeten controleren zijn verzwakt ».

De Indiase premier is zonder twijfel bezweken onder de druk van het Westen, dat hem gevraagd heeft zich te engageren op de weg naar CO2-neutraliteit. Dit zonder dat hij erin gelooft, en terwijl zijn ministers binnenslands al wekenlang herhalen dat CO2-neutraliteit geen absoluut doel is. Narendra Modi heeft onder druk voor de klimaatconferentie vier beloften over de periode van nu tot 2030 gedaan: de capaciteiten van niet-fossiele energie verhogen tot 500 GW (in plaats van 175 GW) om 50% van de elektriciteitsbehoefte van het land te dekken vanuit duurzame bronnen (in plaats van 20%), het aandeel van koolstof op het BBP terug te brengen tot 45% in vergelijking met 2005, in plaats van 35% zoals was voorzien in Glasgow, en ten slotte de totale CO2-uitstoot met 1 miljard ton verminderen. Hij kreeg er applaus voor van onder meer de voorzitter van de klimaatconferentie. Maar deze beloften missen elke toelichting wat betreft de uitvoerbaarheid… In het slotakkoord nam India overigens net als China gas terug en liet het weten dat het niet geheel zonder steenkool kon.

India kan in geen enkel opzicht zijn beloften waarmaken. Zijn bevolking blijft fors toenemen, en daarmee de daaraan gekoppelde behoeften aan energie, voedsel, huisvesting en transport. Er is geen enkel algemeen plan om de afhankelijkheid van fossiele producten te verminderen en tezelfdertijd heeft Narendra Modi elk engagement binnenslands voor een vermindering van het gebruik van steenkool, de meest vervuilende energie waar India afhankelijk van is, van de hand gewezen. Zeventig procent van de elektriciteitsproductie komt nog altijd van steenkool, terwijl India één van de kwetsbaarste landen op onze planeet is. De beloften van Narendra Modi in Glasgow gaan derhalve in CO2-rook op.

 

Geschreven in november 2021

 

 

Het India van Narendra Modi en Bollywood

 

De Indiase media kregen er geen genoeg van: Aryan Khan, de zoon van een van de grootste sterren van de Indiase cinema, Shah Rukh Khan, werd op 2 november onder het oog van de televisiecamera’s met nog zeven andere personen op een cruiseschip gearresteerd door het nationale drugs-agentschap. De politie beschuldigde hem van betrokkenheid bij internationale drugshandel. Sindsdien zit de 23-jarige in de gevangenis, terwijl er geen drugs bij hem werden aangetroffen en ook bloedtesten uitwezen dat hij geen illegale producten had gebruikt. Twee verzoeken om hem onder borgtocht in vrijheid te stellen, werden geweigerd. Het Hooggerechtshof van Bombay moet zich binnenkort uitspreken over een derde verzoek voor invrijheidsstelling.

Op grond van gesprekken op WhatsApp zegt de politie ervan verzekerd te zijn dat hij deel uitmaakt van een wijdverbreide « samenzwering ». De door de regering geknevelde televisiezenders spreken van een « drugskartel ». In werkelijkheid heeft de antidrugs-politie alleen een paar gram cocaïne in de bagage van andere passagiers gevonden en in beslag genomen. Voor de onafhankelijke media en intellectuelen heeft deze arrestatie geen ander doel dan zijn vader, Shah Rukh Khan, te treffen. De 55-jarige « koning van Bollywood », met 105 films en 42 miljoen Twitter-abonnees, is een nationaal en internationaal icoon. Hij is echter ook een schrikbeeld voor de aan de macht zijnde nationalisten in India, die de ideologie van de hindutva, de superioriteit van de hindoe-religie, aanprijzen. De mohammedaanse acteur – zijn vader was advocaat en kwam uit Pakistan – is getrouwd met een hindoevrouw, Gauri, met wie hij drie kinderen heeft. Hij is afkomstig uit de middenklasse, is weeskind sinds zijn 26e, en behoort inmiddels tot de zeer rijken van India. Hij bezit schitterende woningen, beter gezegd paleizen, met name in Bombay, met uitzicht op zee. Hij is een erkend verdediger van het naast-elkaar-bestaan van verschillende culturen en protesteert fel tegen religieuze intolerantie en discriminatie in India.

De moeilijkheden begonnen voor hem in november 2015, minder dan een jaar nadat Narendra Modi aan de macht kwam, toen hij de toenemende religieuze spanningen in het land bekritiseerde. Aanleiding hiervoor was dat een man in de deelstaat Uttar Pradesh verdacht werd van het opslaan van rundvlees in zijn ijskast en door extremistische hindoes werd opgehangen. « De religieuze intolerantie werpt India terug in de donkerste tijden », verklaarde hij. Deze woorden brachten Yogi Adityanath, een extremistische monnik en naaste van Narendra Modi, ertoe hem te vergelijken met de leider van de terroristische aanslagen in Bombay in 2006, die bijna 200 doden tot gevolg hadden. De aanhangers van de aan de macht zijnde Indiase Volkspartij (BJP) namen de beschuldigingen van Yogi Adityanath over. Sindsdien is Shah Rukh Khan uiterst voorzichtig in zijn uitlatingen.

Shashi Tharoot, volksvertegenwoordiger van de belangrijkste oppositiepartij, het Congres, hekelde de « heksenjacht » tegen de oudste zoon van Shah Rukh Khan. Het is niet de eerste keer dat nationalistische hindoes persoonlijkheden – en niet alleen mohammedanen – van Bollywood te lijf gaan. Al verscheidene jaren is de Indiase filmindustrie, net als de intellectuele, artistieke en universitaire wereld, het doelwit van hindoe-fundamentalisten, die deze als veel te wereldlijk, libertair en multiconfessioneel zien. Yogi Adityanath, nu regeringsleider van de deelstaat Uttar Pradesh, heeft al beloofd in Noida, aan de poorten van New Delhi, zijn eigen « filmstad » te creëren, groter dan die van Bombay, om zo Bollywood te beconcurreren.

In 2020 werd de actrice Rhea Chakraborty beschuldigd van het gebruik van drugs, en van het verstrekken ervan aan haar partner, de acteur Singh Rajput. Na een maand gevangenis werd zij dood, beter gezegd vermoord, teruggevonden. Er is nooit onderzoek gepleegd. De actrice Deepika Padukone kreeg een stortvloed van beledigingen en bedreigingen in de sociale media over zich heen voor haar rol in een film die aanvallen met bijtend zuur op vrouwen veroordeelde. Suraj Pal Amu, een vooraanstaand lid van de BJP, zette een prijs van 50 miljoen roepies (575.000 euro) op haar hoofd, omdat zij in een andere film de legendarische Indiase koningin Rajput speelde, die verliefd werd op een mohammedaanse sultan. Zij moest met haar gezin onder politiebescherming gesteld worden.

De regelmatige operaties van de politie tegen acteurs en actrices van Bollywood, zogenaamd verdacht van drugshandel of belastingontwijking, hebben misschien al hun sporen nagelaten. Sinds de arrestatie van Aryan Khan hebben maar heel weinig stemmen in de filmindustrie iets laten horen: een « beschamende stilte », aldus de regisseur Sanjay Gupta.

Ook het Westen hult zich in stilzwijgen, want dit fundamentalistische India is een gewaardeerde bondgenoot in de strijd tegen China. Ik neem hier de woorden van Sanjay Gupta over: een « beschamende stilte »!

 

Geschreven in november 2021

 

 

Birma: de militaire junta en de Birmaanse revolutie

 

De Birmaanse staatsgreeppleger generaal Min Aung Hlaing werd niet uitgenodigd voor de topbijeenkomsten van de leiders van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN), die gehouden zijn van 26 tot 28 oktober. En dat is een overduidelijk teken van de ernst van de situatie in Birma. Het land, een failed state die richting een burgeroorlog gaat, veroorzaakt een toenemend aantal vluchtelingen en smokkel. De ineenstorting van de Birmaanse economie doet de stroom legale en illegale migranten toenemen, voor wie Thailand de belangrijkste bestemming is. Gewapende etnische organisaties, zoals de guerrilla Kachin of Karen, wenden zich tot de illegale handel, waar ze zich met moeite van hadden losgemaakt: grondstoffen, hout, drugs…

En dan is er nog het vooruitzicht op een groot offensief van de Tatmadaw (de Birmaanse strijdkrachten) tegen de gewapende opstand. Op vrijdag 29 oktober hebben de militairen, die oprukken in de deelstaat Chin dichtbij de grens met India, de stad Thantlang op 30 kilometer van de hoofdstad Hakha in brand gestoken. De meeste inwoners wisten te ontvluchten. De Tatmadaw, die de controle over de verzetshaarden in de zo lang gevechtsvrije regio’s wil herstellen (niet alleen Chin, maar ook de regio’s Sagaing en Magwe), begint met de meest kwetsbare regio: de deelstaat Chin, met zijn in meerderheid christelijke bevolking is één van de armste deelstaten van Birma. De gebruikte tactieken van het Birmaanse leger « herinneren op een onheilspellende manier aan die door het leger gebruikt voor zijn genocide-aanvallen op de Rohingya (2016-2017). « Wij kunnen wachten op nog grotere, grootschalige wreedheden, » waarschuwde op 22 oktober de speciale rapporteur inzake mensenrechten, Tom Andrews, tijdens de algemene vergadering van de Verenigde Naties. De Birmanen spreken van een « revolutie »: het gaat hen er niet alleen om de putsch van 1 februari jongstleden te laten mislukken, maar ook om het leger naar de kazernes terug te brengen en het verdrag van het « samenleven » van de Bamar-meerderheid en de etnies (de andere bevolkingsgroepen) weer nieuw leven in te blazen.

Het verzet van de volksstrijdkrachten voor de vrede is krachtig: zij vallen regelmatig de Tatmadaw en zijn collaborateurs aan. De regering van nationale eenheid (NUG), waarvan de leden in verborgenheid of in ballingschap leven, heeft op 29 oktober de vorming van een commandantstructuur aangekondigd. Deze moet de coördinatie verbeteren tussen deze guerrillatroepen en de gewapende etnische organisaties, die met tussenpozen al zeventig jaar strijd leveren tegen de Tamadaw.

De NUG vordert ook wat betreft haar informele erkenning op internationaal niveau: haar leiders hebben op 25 oktober een onderhoud gehad met Jake Sullivan, de raadgever voor nationale veiligheid van het Witte Huis. In verschillende landen roepen parlementariërs hun regering op de NUG te erkennen.

Het conflict tussen de militaire junta en hen die deze macht verwerpen zal zich dus gaan verscherpen. Met als risico een situatie als in Syrië, waarin Min Aung Hlaing en zijn generaals zich kunnen handhaven met massamoorden. In tegenstelling tot de Syrische revolutie krijgt het democratisch alternatief in Birma gestalte in de nog altijd machtige federatieve persoonlijkheid van de nu gevangen zittende Aung San Suu Kyi. Het lopende conflict heeft nog niet het punt van no-return bereikt wat betreft de tussenkomst bij volmacht van buitenlandse machten. Rusland speelt zijn gebruikelijke rol en heeft Min Aung Hlaing in juni ontvangen, maar ASEAN en de Indiase en Chinese grootmachten vrezen ondanks hun rivaliteit een veel grotere destabilisatie van Birma.

De belangrijkste hoofdrolspeler in het Birmaanse spel, vanwege zijn invloed bij de « gewapende etnische organisaties » langs de grens (de Wa, de Kokang, de Kachin en de Shan) is China, dat zich had verkeken op een snel succes van de generaals en haar positie nu heeft gewijzigd: in augustus raadde het de militaire junta af om de Nationale Liga voor de Democratie (NLD), de partij van Aung San Suu Kyi, te ontbinden. China is zich bewust van de risico’s voor het beheer van de « China-Myanmar corridor », een essentieel deel van de « nieuwe zijderoutes », bij groeiende anti-Chinese gevoelens, zoals een recent rapport van het United States Peace Institute aangeeft. Maar het rapport signaleert ook dat China de status quo van een burgerlijke regering, goed of slecht politiek cohabiterend met het leger, prefereert boven een « Birmaanse revolutie » geleid door de NUG en « vijandelijke westerse krachten ». Wij zullen in de – nabije – toekomst nog veel over de ontwikkelingen in Birma horen.

Met dank voor alle gegevens, zoals gebruikelijk als ik over dit deel van de wereld schrijf, aan mijn goede vriend Michel Frébourg, de vroegere coördinator drugsbestrijding Frankrijk - Zuidoost-Azië, die in Bangkok woont.

 

Geschreven in november 2021

 

 

Pakistan en gedwongen bekeringen

 

Er bestaat geen wet tegen gedwongen bekeringen in Pakistan. De regering is op haar pogingen teruggekomen om een wet tegen deze plaag, die slachtoffers maakt bij religieuze minderheden, te maken. De minister van religieuze zaken en confessionele harmonie sprak zijn veto uit tegen een door zijn collega van het ministerie van mensenrechten opgestelde wettekst. Een parlementaire commissie verwierp op 13 oktober jongstleden vervolgens definitief het wetsvoorstel.

Ieder jaar worden rond de 1000 meestal minderjarige christelijke en hindoemeisjes tegen hun wil bekeerd tot de islam, met name in de provincies Sindh en Pendjab. Zij worden ontvoerd en treden dan gedwongen in het huwelijk met veel oudere mohammedanen. De getuigenissen van de jonge meisjes die wisten te ontsnappen en daarna noodzakelijkerwijs in verborgenheid moesten leven, spreken van dramatische gebeurtenissen. Zij worden verkracht, als slaven behandeld, tot prostitutie gedwongen, soms ook vastgeketend.

In Pakistan is de laatste jaren sprake van toenemende intolerantie jegens religieuze minderheden. Op het moment van de verdeling van het Indiase continent in 1947, en dus het ontstaan van Pakistan, telde het 20% niet-mohammedanen; nu zijn dat er zo’n 3%. De bevolking van dit land met 220 miljoen inwoners bestaat voor 96% uit mohammedanen, in meerderheid soennieten, 1,5% christenen, 1,6% hindoes, 0,5% ahmadis (een islamitische minderheid) en een handvol sikhs (minder dan 30.000). Hoewel de grondwet in principe het recht van minderheden om hun godsdienst uit te oefenen garandeert, alsook de (kansen)gelijkheid van alle burgers in het land, worden minderheden in werkelijkheid gediscrimineerd, geweld aangedaan en verpauperd.

Het bovengenoemde wetsvoorstel voorzag een gevangenisstraf van 5 tot 10 jaar en een boete van 500 tot 1000 euro voor iedere persoon die geweld gebruikt om iemand tot een andere religie te bekeren. Er werd een minimumleeftijd van 18 jaar vastgesteld en een bedenkperiode voordat de verandering van religie werkelijk zou plaatsvinden. De bekering zou vergezeld moeten gaan van een door een rechter opgesteld certificaat, met daarin de verzekering dat de bekering uit vrije wil en zonder dwang had plaatsgevonden.

Toen hij in de oppositie zat, heeft de huidige premier Imran Khan de gedwongen bekeringen van meisjes uit religieuze minderheden altijd categorisch veroordeeld. Nu is zijn minister van religieuze zaken, Noorul Haq Quadri, van oordeel dat « de omstandigheden niet gunstig gezind zijn » voor deze wet, die volgens hem « de vrede in het land » kan bedreigen en « nieuwe problemen voor minderheden kan creëren » die hun nog « kwetsbaarder » maken. Zich voegend bij de stem van de religieuze leiders, oordeelde de minister dat deze wet « tegen de regels van de sharia en van de grondwet ingaat ».

De verenigingen voor de verdediging van mensenrechten zijn diepbedroefd en zwaar aangeslagen. « 13 Oktober zal een zwarte dag blijven voor democratische normen, gelijke rechten en religieuze vrijheid in Pakistan, » liet Peter Jacob, directeur van het Centrum voor sociale rechtvaardigheid van Lahore, mij weten. « Voor de zoveelste keer zijn er weer een paar personen in geslaagd het gevoel van rechtvaardigheid een klap toe te brengen door religie te gebruiken of te misbruiken voor kwaadwillige politieke doeleinden. Het juridische systeem van het land is niet in staat recht te doen aan slachtoffers van religieuze wreedheden ».

Alle pogingen tot wetgeving hebben inmiddels schipbreuk geleden. In november 2016 nam het parlement van de provincie Sindh een wet aan die aan minderjarigen verbood om van religie te veranderen en die een termijn van 21 dagen instelde voordat een bekering geregistreerd werd. Hindoe-meisjes zijn de belangrijkste slachtoffers van gedwongen huwelijken in Sindh, waar 90% van de hindoes van Pakistan wonen. Maar de tekst bleef een dode letter, want de gouverneur van de provincie heeft, onder druk van religieuze mohammedaanse extremisten, de wet nooit ondertekend. De leiders van de mohammedaanse partijen gingen naar Islamabad om aan de gouverneur uit te leggen dat deze maatregel anti-islamitisch was en dat het niet mogelijk was in een mohammedaanse republiek om mensen te verhinderen om zich tot de islam te bekeren.

Het zou de democratische Westerse landen sieren als zij druk zouden uitoefenen op de Pakistaanse regering om bij wet deze praktijken tegen te gaan, maar ik denk dat dat een vrome wens zal blijven.

 

Geschreven in december 2021